ECLI:NL:RBGEL:2020:2199

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1347
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verhard pad en uitrit op perceel van derde-partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een verhard pad en een uitrit op het perceel van een derde-partij. Eiseres, die in de nabijheid woont, betoogde dat haar belangen niet voldoende waren meegewogen bij de verlening van de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde belangen, waaronder de bescherming van haar monumentale woning tegen zwaar verkeer, niet binnen het toetsingskader van de omgevingsvergunning vallen. De rechtbank stelde vast dat de vergunning was verleend op basis van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bestemmingsplan "Buitengebied". De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk deed aan de waarden die het bestemmingsplan beoogt te beschermen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe (voorheen: gemeente Geldermalsen)te Geldermalsen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 19 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiseres het primaire besluit met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. De rechtbank heeft de zaak ter zitting, tezamen met zaak 19/558 behandeld. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en zal in de zaken afzonderlijk uitspraak worden gedaan. Eiseres is verschenen. Namens verweerder zijn L.C. van ’t Hof en P.H. Spée verschenen. De derde-partij is met [naam] verschenen.

Overwegingen

In de bijlage bij de uitspraak staan de in de uitspraak genoemde artikelen.
1. De derde-partij heeft op 30 april 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een verhard pad en een uitrit op het perceel [naam] . Verweerder heeft de omgevingsvergunning op 19 juni 2018 verleend. Het pad en de uitrit liggen op een perceel dat grenst aan het perceel van eiseres.
2. Eiseres voert aan dat bij de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte geen rekening is gehouden met haar belang dat zij in een monumentale woning woont en dat die woning niet bestand is tegen het zware werkverkeer dat over het pad en de uitweg rijdt.
Aanleggen verhard pad
2.1.
Het toetsingskader voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het pad staat in artikel 2.1, eerste lid en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo en artikel 5, zevende lid, onder a en d, van het bestemmingsplan “Buitengebied”. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Dit is de enige weigeringsgrond die van toepassing is op de aanvraag.
In de omgevingsvergunning staat dat de gemeente op 15 juni 2018 heeft aangegeven dat het pad geen negatieve effecten heeft op het gebied van landschappelijke schoonheid. Daarnaast heeft verweerder gemotiveerd dat het nieuw aangebrachte pad geen onevenredige afbreuk doet aan het groene en weidse karakter van de komgronden. Ruimtelijk heeft het pad volgens verweerder geen effect, want de weidsheid blijft behouden. Het groene karakter wordt enigszins aangetast, maar niet onevenredig. Het gras zal het pad aan de randen vergroenen en het pad zal daardoor niet erg opvallen.
Het door eiseres aangevoerde belang dat zij in een monumentale woning woont en dat die woning niet bestand is tegen het zware werkverkeer dat over het pad rijdt is geen belang dat onderdeel uitmaakt van het toetsingskader en kan daarom niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitweg
2.2.
Het toetsingskader voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het pad staat in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo in samenhang met artikel 2.18 van de Wabo en de artikelen 5.1.2.2. en 5.1.4.1, eerste lid van de Omgevingsverordening Gelderland, zoals die ten tijde van het bestreden besluit van toepassing was. Een omgevingsvergunning op aanvraag wordt verleend, nadat is gebleken dat wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze titel en de vergunning niet in strijd is met de belangen die deze titel beoogt te beschermen.
De bedoelde belangen zijn de bescherming van de bruikbaarheid en instandhouding van de bij de provincie in beheer zijnde wegen en de verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die wegen.
Verweerder heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland om advies gevraagd. Gedeputeerde Staten heeft op 6 juni 2018 advies uitgebracht. Gedeputeerde Staten heeft de aanvraag getoetst aan de bepaling van de Omgevingsverordening Gelderland en de nadere regels ingevolge deze verordening. Gedeputeerde Staten heeft het advies gegeven de omgevingsvergunning te verlenen. Gedeputeerde Staten heeft verzocht in het belang van de veiligheid en de bruikbaarheid van de weg om aan de omgevingsvergunning de aan het advies gehechte voorschriften toe te voegen. Dit heeft verweerder gedaan.
Het door eiseres aangevoerde belang dat zij in een monumentale woning woont en dat die woning niet bestand is tegen het zware werkverkeer dat over het uitweg rijdt is geen belang dat onderdeel uitmaakt van het toetsingskader en kan daarom niet leiden tot weigering van de omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Goed woon- en leefklimaat
3. Eiseres voert aan dat met de omgevingsvergunning voor het pad voorbij gegaan wordt aan artikel 4.6.3. van het bestemmingsplan waarin volgens eiseres staat dat de afstand tot een woning van derden zodanig is dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres verwijst naar artikel 4.6.3 van het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied 2018”. Dit bestemmingsplan is nog niet in werking getreden en is daardoor voor de beoordeling van de omgevingsvergunning niet van toepassing. Bovendien gaat dit artikel niet over de aanleg van een pad maar over de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor fruitteelt in de vorm van boomgaarden en de afstand van de fruitteelt tot gevoelige functies. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres voert aan dat de uitweg alleen voor ontsluiting van een landbouwperceel mag worden gebruikt. Een verhard pad en opslag hoort thuis bij het bouwperceel.
4.1.
In de voorschriften van de omgevingsvergunning staat dat de uitweg uitsluitend bedoeld is voor de ontsluiting van het landbouwperceel. De uitweg mag dus uitsluitend voor dit doel gebruikt worden om te voorkomen dat de uitweg gebruikt wordt voor de ontsluiting van de woning en overige opstallen op het perceel. Als sprake is van gebruik dat in strijd is met de verleende omgevingsvergunning kan eiseres daartegen een verzoek om handhaving indienen bij verweerder. Dit kan in de voorliggende procedure niet aan de orde komen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Deze uitspraak is gedaan op de bovenaan de uitspraak vermelde datum. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
(...)
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(...)
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2 Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Bestemmingsplan “Buitengebied”

Artikel 5 Landelijk gebied II
1. Doeleindenomschrijving
De als zodanig op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd
voor:
- uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande, dat:
- een intensieve veehouderijbedrijf uitsluitend is toegestaan daar waar dit op de plankaart met de aanduiding ‘iv’ is aangegeven;
- een glastuinbouwbedrijf uitsluitend is toegestaan daar waar dit op de plankaart met de aanduiding ‘gl’ is aangegeven, met dien verstande, dat de bestaande glasopstanden met maximaal 20% mogen worden uitgebreid;
- behoud en herstel van landschappelijke waarden;
- het behoud van de cultuurhistorische waarden van de op de plankaart met ‘kromakkers’ aangegeven gronden;
(...)
7. Voorschriften betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden
a. Het is verboden zonder, of in afwijking van, een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het opruimen/verwijderen van wegen en paden;
- het aanleggen van voet-, fiets- ruiter- en andere paden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
(...)
d. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het
plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Omgevingsverordening Gelderland

artikel 5.1.1.2 Bescherming
Deze titel stelt regels voor wegen ter bescherming van de bruikbaarheid en instandhouding van de bij de provincie in beheer zijnde wegen en ter verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van die wegen.
artikel 5.1.2.2 Werkzaamheden aan wegen
1. Het is verboden zonder vergunning:
a.een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;
(...)
2.Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen van uitwegen dat geschiedt door of namens de provincie.
3.Gedeputeerde Staten stellen bij nadere regels de criteria voor het verlenen van de in het eerste lid bedoelde vergunning.
artikel 5.1.4.1 Aanvraag
1.Een vergunning wordt op aanvraag verleend, nadat is gebleken dat wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze titel en de vergunning niet in strijd is met de belangen die deze titel beoogt te beschermen.
2.Een vergunning op grond van deze titel, als bedoeld in:
a.artikel 5.1.2.2, eerste lid, onder a;
b.artikel 5.1.3.1, eerste lid, onderdeel b, voor zover de handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd op of aan een onroerende zaak;
c.artikel 5.1.3.1, eerste lid, onderdeel c, wordt verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de betreffende handelingen plaatsvinden, tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.
3.Behoudens het bepaalde in het tweede lid, kunnen Gedeputeerde Staten vergunning verlenen als bedoeld in deze titel.
4.Gedeputeerde Staten stellen nadere regels inzake de bij de aanvraag van de in derde lid bedoelde vergunningen over te leggen gegevens en bescheiden.
5.Voor de verlening van de vergunningen bedoeld in het tweede lid, zijn Gedeputeerde Staten het aangewezen bestuursorgaan als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.