Op 28 januari 2020 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland, team strafrecht, met betrekking tot de vergoeding van kosten van rechtsbijstand op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker, geboren in 1983 en woonachtig in Deventer, heeft dit verzoek ingediend na te zijn geïnformeerd door de officier van justitie dat hij in de strafzaak met parketnummer 05-018050-20 niet vervolgd zou worden. De rechtbank heeft de processtukken bekeken en vastgesteld dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, waardoor verzoeker in aanmerking komt voor een vergoeding.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het verzoek tijdig is ingediend en dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoekschrift. De officier van justitie heeft schriftelijk geconcludeerd tot toekenning van de verzochte vergoeding. De rechtbank oordeelt dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de vergoeding. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een bedrag van € 672,65 toe te kennen aan verzoeker, ter dekking van de kosten van rechtsbijstand en het indienen van het verzoekschrift.
Deze beschikking is uitgesproken op 2 april 2020 door mr. C. Kleinrensink, in tegenwoordigheid van K. Jonker. Vanwege de coronamaatregelen was de rechtbank beperkt toegankelijk, waardoor de beschikking niet op de gebruikelijke wijze kon worden ondertekend. De beschikking wordt openbaar gemaakt door deze aan de raadsman van verzoeker kenbaar te maken en door spoedige publicatie.