ECLI:NL:RBGEL:2020:223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
C/05/359172 / HZ RK 19-56
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot nadere bewijslevering in deelgeschilprocedure na verkeersongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure naar aanleiding van een verkeersongeval dat plaatsvond op 5 mei 2018 te Amsterdam. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Haddouzi, heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V. en een andere partij, aangeduid als [verweerder sub 2], aangeklaagd voor schadevergoeding. De kern van het geschil betreft de vraag of de Volkswagen van verzoeker ten tijde van de aanrijding stil stond of achteruit reed, wat bepalend is voor de aansprakelijkheid van de betrokken partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdige getuigenverklaringen zijn, waarbij enkele getuigen de lezing van verzoeker ondersteunen, terwijl anderen de verklaring van [verweerder sub 2] bevestigen. De rechtbank concludeert dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat en dat nadere bewijslevering noodzakelijk is om de bepleitte toedracht van verzoeker vast te stellen. Echter, de rechtbank oordeelt dat een dergelijke instructie buiten het bestek van de deelgeschilprocedure valt, die bedoeld is voor snelle en eenvoudige geschillenbeslechting. Daarom wordt het verzoek van verzoeker afgewezen. De rechtbank begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 3.103,89 voor rechtsbijstand en € 297,00 aan griffierecht, maar er wordt geen veroordeling tot betaling aan verzoeker uitgesproken, omdat de aansprakelijkheid niet vaststaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/359172 / HZ RK 19-56
Beschikking van 17 januari 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. C. Haddouzi te Utrecht,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2.
[verweerder sub 2],
wonende te Amsterdam,
verweerders,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.
Verzoeker wordt hierna aangeduid als [verzoeker] . Verweerders zullen gezamenlijk worden aangeduid als Achmea c.s. en afzonderlijk als Achmea en [verweerder sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 19 september 2019;
  • het verweerschrift;
  • de e-mail van mr. Haddouzi van 2 december 2019 met producties;
  • de e-mail van mr. Haddouzi van 3 december 2019 met producties;
  • de mondelinge behandeling van 4 december 2019, waarbij door mr. Haddouzi spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan voor het overige aantekeningen zijn gemaakt door de griffier;
  • de e-mail van 19 december 2019 van mr. Schoonen, waarin hij de rechtbank namens partijen verzoekt een beschikking te wijzen.
1.2.
Tot slot is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 mei 2018 omstreeks 19.44 uur heeft op de [straat] te Amsterdam een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] en [verweerder sub 2] betrokken waren. [verzoeker] reed in een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf GTI met kenteken [XX-000-X] in de kleur wit (hierna: de Volkswagen). [verweerder sub 2] reed in een personenauto van het merk Mercedes, type E350 CDI met kenteken [0-XXX-00] in de kleur blauw (hierna: de Mercedes). [verweerder sub 2] reed achter de auto van [verzoeker] en heeft op enig moment getracht de auto van [verzoeker] in te halen. Daarbij kwam het tot een aanrijding tussen beide personenauto’s. De Mercedes is vervolgens om zijn as gedraaid en dwars voor de Volkswagen tot stilstand gekomen.
2.2.
Beide personenauto’s waren ten tijde van het ongeval verzekerd bij Achmea ter zake van wettelijk aansprakelijkheid.
2.3.
[verweerder sub 2] heeft op de dag van de aanrijding tegenover de politie verklaard:

De Volkswagen Golf stond stil. Langer dan een minuut. Geen alarmverlichting of iets dergelijks aan. Ik wilde met mijn Mercedes er omheen, maar dat ging niet zoals gepland. Op het moment dat ik wilde inhalen botste ik op de golf. Ik drukde de Golf een klein stukje door. Door de klap raakte kwam ik tot stilstand schuin voor de Golf. Hierdoor heb ik schade aan de linkerzijde van mijn voertuig en mijn wiel staat scheef. Dit is gewoon verzekeringswerk.
[verzoeker] heeft op dezelfde dag tegenover de politie verklaard:

Ik stond stil op de weg, omdat ik in een parkeervak wilde inparkeren. Er was een auto bezig met wegrijden uit het parkeervak. Achter mij stond een blauwe Mercedes stil. Op eens zag ik dat hij me links inhaalde over de stoep/middenberm. Tijdens de inhalen raakte hij me linksachter, daarna verloor hij de grip en beschadigde hij mijn auto nog meer. Eerst aan de linkerachterzijde en daarna aan de voorzijde.
2.4.
[verweerder sub 2] heeft schriftelijk een toelichting gegeven behorende bij het op 5 mei 2018 door partijen ingevulde schadeformulier. Die toelichting luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

Ik kwam aanrijden, voor mij reden voertuigen die de auto van de tegenpartij linksom passeerde omdat deze stil stond (zonder waarschuwingslichten, reden van stil staan onbekend). Op het moment dat ik ook wilde paseren net als de voertuigen die voor mij reden, reed het voertuig van de tegenpartij onverwachts versneld achteruit.
2.5.
De bijrijder van [verzoeker] , de heer [getuige 1] heeft op 8 juni 2018 schriftelijk verklaard dat de Volkswagen van [verzoeker] stil stond ten tijde van de aanrijding. Dit is vervolgens op 9 juni 2018 ook schriftelijk verklaard door [getuige 2] . Hij bevond zich ten tijde van de aanrijding naar eigen zeggen aan de overkant van de weg.
2.6.
[getuige 3] schrijft in zijn verklaring van 7 juni 2018, kort gezegd, dat hij heeft waargenomen dat op het moment dat de Mercedes naderde, de Volkswagen achteruit reed. [getuige 4] heeft op 9 juni [2018, rechtbank] schriftelijk verklaard dat hij zag dat “de auto” achteruit reed. Hij verklaarde voorts dat hij “de witte golf langs de weg [zag] staan. Wat ik toen zag gebeuren is dat de blauwe mercedes naar links ging ontwijken.” Op de vraag of een van de partijen achteruit reed, verklaart [getuige 4] dat hij dat niet heeft kunnen zien. Een bestuurder die ten tijde van de aanrijding achter de auto van [verweerder sub 2] reed, [getuige 5] , heeft op 15 juni 2018 schriftelijk verklaard dat hij “achter de blauwe auto [reed]. Op gegeven moment zag [hij] dat de auto de berm op ging omdat de [Volkswagen] stil stond. De achteruit lichten van de [Volkswagen] waren aan.” In de ogen van [getuige 5] had het ongeval voorkomen kunnen worden als de Volkswagen niet stil stond. Hij schrijft daarbij ook: “Denk dat de [Volkswagen] een stukje achteruit reed waardoor de blauwe auto schrok en de berm op reed.” Op de vraag of een van de partijen achteruit reed verklaart [getuige 5] ten slotte: “De witte, omdat ik [zag] dat de achteruit lichten aan waren. Dat is mijn vermoeden.”
2.7.
Door Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA) is op verzoek van Achmea een ongevallenanalyse gemaakt. In het rapport van 7 januari 2019 staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

III. Resumé/visie en slotmededelingen
A. Resumé/visie:
(…)
Wat betreft de vraag of de Volkswagen tijdens de botsing stilstond, of dat de Volkswagen
achteruitreed daarover geeft het schadebeeld en deze foto’s geen duidelijkheid. Immers een
uitgebreide beschouwing van dit vraagstuk, middels simulaties in PC-Crash, heeft mij niet kunnen
overtuigen om hierover een verdedigbare uitspraak te doen. Anders gezegd vanuit technische zin
kan ik geen uitsluitsel geven over de vraag of de Volkswagen tijdens de botsing stilstond of
achteruitreed.
(…)

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht dat de rechtbank:
I. voor recht zal verklaren dat Achmea en [verweerder sub 2] hoofdelijk [gehouden is tot vergoeding respectievelijk] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade;
II. primair Achmea, subsidiair [verweerder sub 2] en meer subsidiair zowel Achmea als [verweerder sub 2] zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek, bezien in het licht van de vastgestelde feiten, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
[verweerder sub 2] heeft onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld en is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade.
Op grond van artikel 6 WAM heeft [verzoeker] jegens Achmea een eigen recht op schadevergoeding.
Achmea en/of [verweerder sub 2] zijn gehouden de door [verzoeker] gemaakte kosten van het deelgeschil te vergoeden op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv.
3.3.
Achmea c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoeken, althans dat die verzoeken dienen te worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel dient de rechtbank allereerst te beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
4.2.
Met de door mr. Hadouzzi voorafgaand aan de mondeling behandeling per e-mail overgelegde medische informatie is voldoende komen vast te staan dat [verzoeker] als gevolg van de aanrijding enig letsel heeft opgelopen. [verzoeker] is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige geschil zich echter niet leent voor een behandeling in een deelgeschil. Daartoe is het navolgende redengevend.
4.3.1.
In deze zaak staat één vraag centraal, te weten de vraag of de Volkswagen ten tijde van het ongeval stil stond, zoals [verzoeker] stelt, of achteruit reed, zoals [verweerder sub 2] stelt. Partijen zijn het erover eens dat het antwoord op die vraag bepalend is voor de vaststelling of [verweerder sub 2] aansprakelijk is - en Achmea dekking moet verlenen - voor de schade die [verzoeker] als gevolg van de aanrijding heeft geleden en nog zal lijden. Zowel uit de stukken als ter zitting is echter duidelijk geworden dat de toedracht van het ongeval niet vast staat. Er zijn weliswaar twee getuigenverklaringen die de lezing van [verzoeker] dat de Volkswagen ten tijde van de aanrijding stil stond, ondersteunen, maar daar tegenover staan vier (inclusief die van [verweerder sub 2] ) getuigenverklaringen waaruit kan worden afgeleid dat de Volkswagen achteruit reed ten tijde van de aanrijding met de Mercedes. De enkele omstandigheid dat de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] destijds door [verweerder sub 2] niet op het schadeformulier zijn vermeld heeft, anders dan [verzoeker] kennelijk meent, niet tot gevolg dat hun verklaringen om die reden geheel ter zijde moeten worden geschoven. Door overlegging van die verklaringen door Achmea c.s. is de door [verzoeker] gestelde toedracht gemotiveerd betwist.
4.3.2.
Achmea heeft na lezing van alle getuigen- en partijverklaringen een onderzoek laten verrichten door MVOA (zie 2.7). MVOA heeft na bestudering van de schade aan beide auto’s en de foto’s die direct na de aanrijding zijn gemaakt, geconcludeerd dat zij vanuit technische zin geen uitsluitsel kan geven over de vraag of de Volkswagen ten tijde van de botsing stilstond of achteruit reed. Volgens MVOA heeft het schadebeeld en het uitloopgedrag van de voertuigen tot en met hun eindpositie zowel kunnen ontstaan in het geval de Volkswagen stil heeft gestaan, als ook in het geval dat de Volkswagen achteruit reed. Van de zijde van [verzoeker] is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er inhoudelijk geen opmerkingen zijn ten aanzien van het rapport. Met dit rapport is de door [verzoeker] bepleitte toedracht evenmin komen vast te staan.
4.3.3.
Bij deze stand van zaken is nadere bewijslevering onderzoek noodzakelijk om de door [verzoeker] bepleitte toedracht van het ongeval (al dan niet) vast te kunnen stellen. Een dergelijke instructie valt echter buiten het bestek van de deelgeschilprocedure, aangezien bewijslevering, bijvoorbeeld in de vorm van getuigenbewijs, zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt dient te zijn. In een deelgeschilprocedure worden knopen doorgehakt, niet langzaam ontward door instructie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Het verzoek zal dan ook op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
4.4.
Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient de rechtbank de kosten van de deelgeschilprocedure te begroten op grond van artikel 1019aa Rv. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze situatie is in dit geval geen sprake.
4.4.1.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat de kosten van de deelgeschilprocedure
€ 4.232.58 bedragen (15 uur x € 220,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw). Achmea c.s. heeft betwist dat deze kosten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen.
De hoogte van het uurloon wordt door de rechtbank redelijk geacht, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Gelet op de omvang van het dossier komt het aantal opgevoerde uren de rechtbank echter hoog voor. Het betreft hier een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Een urenaantal van 15 bestede uren tegen een relatief hoog tarief, past daar niet bij. Mede gelet op de reistijd en de duur van de mondelinge behandeling ter zitting wordt een totale tijdbesteding van 11 uur redelijk geacht. Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil zullen worden begroot op € 3.103,89 (11 x € 220,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en vermeerderd met 21% btw). Tevens zal een bedrag van € 297,00 aan griffierecht in aanmerking worden genomen.
4.4.2.
[verzoeker] heeft verzocht Achmea en/of [verweerder sub 2] te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan hem. Omdat de aansprakelijkheid van Achmea c.s. niet vast staat, zullen de kosten slechts worden begroot en zal geen veroordeling tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] plaatsvinden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
begroot de kosten van het deelgeschil op een bedrag van € 3.103,89 (inclusief kantoorkosten en btw) voor rechtsbijstand en op een bedrag van € 297,00 aan griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
(mk)