ECLI:NL:RBGEL:2020:2271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
7658186
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en betalingsgeschillen tussen verhuurder en huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, vertegenwoordigd door [eiser], en de huurders ATZ Betuwe B.V. en ATZ Pharma Logistics B.V. De kern van het geschil betreft de huur van bedrijfsruimten en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen. De verhuurder vordert betaling van achterstallige huurpenningen en schadevergoeding, terwijl de huurders zich op verjaring en andere verweren beroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende huurovereenkomsten zijn gesloten, maar dat niet alle afspraken schriftelijk zijn vastgelegd. De verhuurder stelt dat de huurders niet hebben voldaan aan hun betalingsverplichtingen, terwijl de huurders betwisten dat zij de overeengekomen huurprijs verschuldigd zijn. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van hun stellingen en heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden. De uitspraak bevat ook een voorwaardelijke reconventionele vordering van de huurders tegen de verhuurder, waarin zij betaling vorderen van gemaakte kosten in verband met de huur.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 7658186 \ CV EXPL 19-1335 \ 610 \ 682
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij in conventie
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie
gemachtigde mr. G. de Gelder
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ATZ Betuwe B.V.
gevestigd te Heteren

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ATZ Pharma Logistics B.V.
gevestigd te Overbetuwe

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 3]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in voorwaardelijke reconventie
gemachtigde mr. T.F.J.M. van der Ven
Partijen worden hierna [eiser] , ATZ Betuwe, ATZ Pharma en [gedaagde 3] genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk als ATZ worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 oktober 2019 en de daarin genoemde processtukken
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens houdende vermeerdering/aanvulling van eis ingekomen op 4 november 2019 met producties
- de akte houdende producties van ATZ ingekomen op 6 november 2019
- de comparitie van partijen van 14 november 2019
- de rolbeschikking van 10 januari 2020
- de akte uitlaten over wijziging van eis van ATZ ingekomen op 31 januari 2020
- de akte van [eiser] van 31 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke renconventie, tevens houdende vermeerdering/aanvulling van eis, tevens houdende akte in het geding brengen producties heeft [eiser] verzocht haar eis te wijzigen zoals hierna onder de vordering is weergegeven. ATZ heeft zich hier tegen verzet.
1.4.
[eiser] wil met haar eiswijziging meer duidelijkheid verkrijgen ten aanzien van alle vorderingen die partijen op elkaar menen te hebben. Daarnaast stelt [eiser] dat voor zover al sprake zou zijn van verjaring van enkele vorderingen (waar ATZ een beroep op heeft gedaan) de verrekeningsbevoegdheid van dergelijke vorderingen met vorderingen van de wederpartij in stand blijft. [eiser] vordert dan ook een tweetal verklaringen voor recht op dat punt. Tevens heeft [eiser] haar vorderingen vermeerderd met de gemaakte beslagkosten.
1.5.
Het bezwaar van ATZ tegen de wijzigingen van eis wordt gepasseerd.
Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bepaalt dat zolang geen eindvonnis is gewezen, eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk bij akte ter rolle te veranderen of te vermeerderen, tenzij de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Gelet op de fase waarin [eiser] kenbaar heeft gemaakt haar petitum te willen wijzigen, kort voorafgaand aan de comparitiezitting, en de aard van de wijziging is er geen sprake van strijd met de goede procesorde. Het gewijzigde petitum vloeit (deels) voort uit de door partijen ingenomen stellingen. De grondslag van één van de gewijzigde vorderingen is onder meer dat sprake zou zijn van een lening die zou voortvloeien uit het niet betalen van huurpenningen. Dit hangt nauw samen met de reeds ingestelde vorderingen.
Voorts is ATZ voldoende gelegenheid geboden om inhoudelijk op de gewijzigde grondslag in te gaan. Immers zij heeft bij akte na de comparitie zich hierover kunnen uitlaten, zodat zij niet is geschaad in haar verdediging. Dat één van de vorderingen ook is ingesteld in een andere procedure tussen partijen maakt het voorgaande niet anders, nu deze procedure reeds bij het hof loopt en dus niet bij de rechtbank. [eiser] heeft ook een rechtens te respecteren belang bij de eiswijziging, omdat indien bij het hof de beslissing van de rechtbank van juli 2019 standhoudt, zij alsnog een nieuwe procedure dient te starten.
Voor het overige is niet gebleken dat de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zodat de wijziging wordt toegestaan.

2.De feiten

2.1.
[eiser] houdt zich volgens het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met ‘financiële holdings en beheeractiviteiten’. Bestuurder van [eiser] is [bestuurder van eiser] (hierna: [bestuurder van eiser] ). De heer [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) is bestuurder en enig aandeelhouder van [bestuurder van eiser] . [bestuurder van eiser] houdt zich bezig met soortgelijk activiteiten. Mevrouw [algemeen directeur] is sinds december 2018 algemeen directeur van [eiser] .
2.2.
[gedaagde 3] is een groothandel in voedingsmiddelen. Enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 3] is [bestuurder van gedaagde 3] (hierna: [bestuurder van gedaagde 3] ), waarvan de heer [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ) bestuurder is.
2.3.
In 2004 heeft [gedaagde 3] 300 m2 (opslag)ruimte in een pand aan [adres 1] gehuurd van [bestuurder 1] . De overige 2700 m2 is aan een ander bedrijf verhuurd. Tijdens de looptijd van deze huurovereenkomst is [gedaagde 3] een ander pand, eigendom van een vennootschap van [bestuurder 1] , [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gaan huren in [adres 2] , waarna [bestuurder 1] voormeld pand in [adres 1] volledig heeft verhuurd aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
2.4.
[bestuurder van gedaagde 3] en [bedrijf 3] , waarvan de heer [bestuurder 3] (hierna: [bestuurder 3] ) bestuurder is, hebben samen met [bestuurder van eiser] in 2009 ATZ Betuwe opgericht. Thans is [bestuurder van gedaagde 3] bestuurder van ATZ Betuwe en zijn [bestuurder van eiser] (voor 20%) en [bestuurder van gedaagde 3] (voor 80%) aandeelhouders. ATZ Betuwe houdt zich bezig met logistieke dienstverlening.
2.5.
Op 23 april 2010 hebben [eiser] en ATZ Betuwe een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan ATZ Betuwe van [eiser] bedrijfsruimte/kantoorruimte huurt aan [adres 3] De totale oppervlakte van die ruimte/loods bedraagt 2.421 m2. De looptijd van de huurovereenkomst bedroeg vijf jaar, ingaande op 1 mei 2010, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging met vijf jaar, en de maandelijkse huurprijs bedroeg € 3.964,58 voor ongeveer 1.000 m2, die bij vooruitbetaling moest worden voldaan. In de huurovereenkomst is opgenomen dat ATZ Betuwe additioneel meer ruimte voor de opslag van goederen in stellingen kan huren tegen een extra vergoeding van € 30,00 per m2.
Medio 2014 had ATZ Betuwe het gehele pand aan [adres 3] in gebruik, waarvoor zij een huur verschuldigd was van € 6.880,00 per maand. De huurovereenkomst is na afloop van de huurtermijn stilzwijgend verlengd voor vijf jaar.
2.6.
[bestuurder 2] is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van ATZ Pharma, opgericht medio 2013. ATZ Pharma houdt zich bezig met opslag en logistieke activiteiten voor ondernemingen in de farmaceutische sector.
2.7.
Op 31 december 2013 hebben [eiser] en [gedaagde 3] een huurovereenkomst gesloten ter zake de huur van kantoorruimte aan [adres 4] door [gedaagde 3] . De looptijd bedroeg vijf jaar, ingaande op 1 november 2013, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging met vijf jaar, en de maandelijkse huurprijs bedroeg € 907,50, die vooruitbetaling moest worden voldaan. In de slotbepaling van de overeenkomst is vermeld:
Huurder zal bij aanvang van het gehuurde voor vast huren de in voornoemde loods gebouwde en geconditioneerde Pharma loods.
Deze ruimte zal zijn opgetekend en aan gegeven middels bijgevoegde tekening die door beide partijen zal worden ondertekend en daarbij onlosmakelijk bij dit contract behoort.
De overige nog niet in gebruik genomen m2 zullen op flexibele basis in gebruik worden genomen waarbij afgesproken is dat een pallet € 0,85 ex BTW per pallet per week opbrengt.
Komen de kosten van de vaste opslag en de flexibele opslag uit boven het maximum huurbedrag van € 74250,00 per jaar dan zal de huurprijs vastgezet worden op €74250,00 per jaar (zegge vier en zeventig duizend twee honderd vijftig euro) (…).
De kantoorruimtes in de loods aan [adres 4] hebben als adres [adres 5] .
2.8.
Op 31 december 2013 heeft ATZ Pharma een huurovereenkomst gesloten met [eiser] betreffende loodsruimte aan [adres 4] Op grond van artikel 4.1. van de overeenkomst bedraagt de huur € 30,00 per m2 per jaar. In artikel 4.8. is als huurprijs vermeld een bedrag van € 2.450,25 per maand (exclusief flexibele opslag). In de overeenkomst is vermeld dat deze is gesloten voor de duur van vijf jaar, met ingang van 1 november 2013, met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging van vijf jaar. In de huurovereenkomst is dezelfde slotbepaling opgenomen als in voormelde huurovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [eiser] (als vermeld in r.o. 2.7). In de huurovereenkomst is een ruimte van 2.475 m2 vermeld, maar ATZ Pharma huurde 810 m2 voor voornoemd bedrag.
2.9.
ATZ Betuwe heeft in maart 2014 ingeschreven op de tender van [bedrijf 2] betreffende de in- en uitstroom van retourgoederen en is als eerste geëindigd, waarna een overeenkomst voor de duur van één jaar is gesloten, ingaande op 1 juli 2014.
2.10.
In de inschrijving had ATZ Betuwe aangegeven dat zij 2600 beschikbare palletplaatsen had in de loods aan de [adres 1] en 5500 aan [gezamenlijk adres] . Omdat [bedrijf 2] dat eerste pand nog huurde tot 1 januari 2019 heeft ATZ Betuwe een deel van het pand aan [adres 6] opgeknapt (brandbeveiliging en accesspoints) om te gebruiken voor opslag van de retourgoederen van [bedrijf 2] . Een deel van dat pand werd ook nog gebruikt door [bedrijf 4] , zodat ATZ Betuwe in november 2014 heeft besloten om tijdelijk een andere loodsruimte aan [adres 7] van een derde partij te huren en daar een deel van de opgeslagen zaken naar te verplaatsen.
2.11.
Per 1 december 2014 heeft [gedaagde 3] de kantoorruimte in het pand aan [adres 4] verlaten en haar intrek genomen in de kantoorruimte in het pand aan [adres 7] .
2.12.
Op 8 december 2014 heeft [bestuurder 2] namens ATZ Betuwe [bestuurder 1] een overzicht gemaild van de opgeslagen pallets op [adres 4] in de weken 34 t/m 48 en daarbij aangegeven dat de totaalprijs € 0,637 per stellingplaats bedraagt. Tevens heeft [bestuurder 2] verzocht voor het totaalbedrag van € 28.128,65 (met als omschrijving opslag retourgoederen [bedrijf 2] week 34 t/m 48) een factuur te sturen naar ATZ Betuwe.
2.13.
Omdat het huurcontract ten aanzien van de ruimte aan [adres 7] eind augustus 2015 zou eindigen, heeft ATZ Betuwe de pallets terugverhuisd naar een van de panden aan [gezamenlijk adres] . Begin augustus 2015 heeft ATZ Betuwe een nieuwe loodsruimte gehuurd in [plaats] .
2.14.
Op 30 juni 2015 zijn ATZ Betuwe en [bedrijf 2] overeengekomen dat de overeenkomst voor het retourenproject met één jaar zou worden verlengd.
2.15.
Vanaf medio 2015 heeft ATZ Betuwe naast de factuur voor de huur van het pand aan [adres 3] ook facturen van [eiser] ontvangen voor de opslag van zaken inzake het retourenproject in het pand aan [adres 6] . Op deze facturen is het aantal pallets in de panden aan [adres 3] en [adres 6] in rekening gebracht conform de overzichten die ATZ Betuwe naar [bedrijf 2] heeft gestuurd. Daarin wordt een bedrag gehanteerd van € 0,57 per pallet per week en € 0,06 per palletplaats per week. ATZ Betuwe heeft deze facturen niet betaald.
2.16.
Omdat ATZ Betuwe niet langer het pand aan de [adres 1] (dat eigendom is van een vennootschap van [bestuurder 1] ) kon huren, heeft zij zich niet ingeschreven op de tender voor het retourenproject vanaf 1 juli 2016, hetgeen zij [bedrijf 2] heeft bericht. In mei 2016 heeft [bestuurder 1] [bestuurder 2] bericht dat hij, althans een vennootschap van hem, samen met een derde partij (een concurrent van ATZ Betuwe) had ingeschreven op de tender en dat aan hen de opdracht is gegund.
2.17.
Bij e-mailbericht van 8 juni 2016 heeft [bestuurder 2] [bestuurder 1] aansprakelijk gesteld voor het omzetverlies en eventuele andere financiële schade die ATZ Betuwe zal ondervinden als gevolg van de omstandigheid dat [bestuurder 1] samen met een concurrent van ATZ Betuwe zou gaan samenwerken met [bedrijf 2] .
2.18.
[bestuurder 1] heeft [bestuurder 3] per e-mailbericht van 15 juni 2016 als volgt bericht:
Hierbij bevestigt ondergetekende dat wij: “ [bestuurder 3] en [bestuurder 1] ” overeenstemming hebben bereikt om zowel de bekabeling als de acces points over te nemen voor de aanschafwaarde bij aankoop.
Bedragen zullen overeenstemmen met de aankoop facturen. Er wordt nog onderzoek gedaan naar de zender of die ook nodig is.
2.19.
Nadien is een geschil ontstaan tussen [eiser] , [bestuurder 1] en [bestuurder van eiser] enerzijds en ATZ Pharma, ATZ Betuwe, [gedaagde 3] en [bestuurder 2] anderzijds over de huurverhoudingen tussen partijen.
2.20.
Op 15 november 2016 is een allonge bij de huurovereenkomst tussen [eiser] en ATZ Pharma opgemaakt en ondertekend door de bestuurders van die vennootschappen, waarin is vermeld dat de huurder abusievelijk het verkeerde huisnummer ( [x] ) heeft vermeld, en dat het juiste nummer [x] is.
2.21.
In januari 2017 heeft ATZ Betuwe een creditfactuur van [eiser] ontvangen ten bedrage van € 100.614,20. ATZ Pharma heeft een factuur van [eiser] ontvangen voor datzelfde bedrag. Op de beide facturen is vermeld:
Bij het nakijken van de huurcontracten blijkt dat wij de facturen voor de opslag van [bedrijf 2] goederen niet goed geïnterpreteerd hebben. De loods aansluitend aan de Pharma loods hoort onder het contract van ATZ Pharma. Daarom sturen wij u debetnota’s naar ATZ Pharma B.V. en creditnota naar ATZ Logistics B.V. (bedoeld is ATZ Betuwe, de kantonrechter).
2.22.
Bij brief van 3 maart 2017 heeft ATZ Pharma [eiser] bericht dat zij de factuur betwist. [bestuurder 1] heeft hierop bij e-mailbericht van 15 maart 2017 gereageerd, maar dat heeft niet geleid tot een oplossing.
2.23.
ATZ Betuwe heeft [eiser] op 13 maart 2017 een factuur gestuurd ten
bedrage van € 144.256,02 met als omschrijving ‘kosten verhuizingen tbv tender Retouren’.
2.24.
In reactie hierop heeft [bestuurder 1] [bestuurder 2] per e-mailbericht van 15 maart 2017 geantwoord:
Hierbij stellen wij nog eens voor om ATZ Pharma en ATZ Logistics over te nemen met in acht neming van bovenstaande borging tegen finale kwijting van de schuld. Dan kunnen wij beide verder.
Bij geen acceptatie of overleg hierover gaan wij eerst over tot het innen van de geldlening en de achterstand op de huurpenningen van ATZ Pharma, daarna bekijken wij op welke manier de rest van de schuld, minus de door ATZ verstuurde rekening van +/- € 119000,00 waar overeenstemming over is, kunnen innen.
Aankomende week gaat de dagvaarding over het eerste gedeelte de deur uit.
2.25.
Bij e-mailbericht van 3 april 2017 heeft [bestuurder 1] [bestuurder 2] medegedeeld:
Wij hebben je factuur ontvangen met een bedrag van inclusief € 144256,02
Wij wijzen deze pertinent af om de volgende reden:
Deze factuur is steeds een deel geweest van een voorstel van ons om ATZ
2.26.
In het voorjaar van 2017 heeft [bestuurder van eiser] ATZ Betuwe gedagvaard om voor deze rechtbank te verschijnen en betaling van een bedrag van € 93.743,85 gevorderd. Volgens [bestuurder van eiser] is ATZ Betuwe tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van een geldleningsovereenkomst. ATZ Betuwe zou ten aanzien van de huur van het pand aan [adres 3] een huurachterstand hebben laten ontstaan, die op 31 december 2013 € 100.425,58 bedroeg. Deze huurachterstand zou zijn omgezet in een geldlening tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe.
2.27.
Op 11 mei 2017 heeft ATZ Betuwe [eiser] een factuur gestuurd voor de overname van de access points.
2.28.
De huurovereenkomst tussen ATZ Pharma en [eiser] is geëindigd per 1 november 2018.
2.29.
Bij de stukken bevindt zich een akte van cessie van 15 februari 2019 waarin [bestuurder 1] en [eiser] zijn overeengekomen dat [bestuurder 1] zijn vordering op [gedaagde 3] ten bedrage van € 50.178,17 ter zake van met name verschuldigde huurpenningen aan [eiser] cedeert, en een akte van cessie van diezelfde datum waarin [bedrijf 1] en [eiser] zijn overeengekomen dat [bedrijf 1] haar vordering op [gedaagde 3] ten bedrage van € 35.238,83 ter zake van met name verschuldigde huurpenningen aan [eiser] cedeert.
2.30.
Bij brief van 28 februari 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] ATZ
in gebreke gesteld en hun gesommeerd om over te gaan te betaling van de in deze procedure gevorderde bedragen.
2.31.
Bij brief van 28 februari 2019 aan [gedaagde 3] heeft [eiser] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 42.000,00 aan huurpenningen en stelt zij dat de huurovereenkomst is verlengd met nogmaals vijf jaar.
2.32.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 10 juli 2019 geoordeeld dat tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe geen overeenkomst bestaat op grond waarvan [bestuurder van eiser] een vorderingsrecht heeft jegens ATZ Betuwe ten aanzien van de huurachterstand betreffende de bedrijfsruimte aan [adres 3] . De verhuurder van dit pand is namelijk [eiser] en niet [bestuurder van eiser] . De rechtbank heeft de vordering van [bestuurder van eiser] daarom afgewezen en [bestuurder van eiser] in reconventie veroordeeld tot betaling van € 19.000,00 aan ATZ Betuwe ten aanzien van onverschuldigd betaalde aflossingen.
2.33.
Na daartoe verleend verlof heeft [eiser] op 23 juli 2019 conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van ATZ Betuwe en ATZ Pharma onder de Rabobank en onder [bestuurder van eiser] voor vorderingen die zij heeft ingesteld in de onderhavige zaak.
Het bij [bestuurder van eiser] gelegde beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 24.960,50, het ten laste van ATZ Betuwe bij de Rabobank gelegde beslag voor een bedrag van € 221,72 en het ten laste van ATZ Pharma bij de Rabobank gelegde beslag voor een bedrag van € 17.766,01. Nadien hebben de advocaten van partijen uitvoerig gecorrespondeerd.
2.34.
Op 8 oktober 2019 heeft [bestuurder van eiser] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 juli 2019.
2.35.
Bij vonnis in incident van 25 oktober 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de provisionele vordering tot opheffing van de onder 2.33. gelegde beslagen en het verbod om gedurende de duur van de hoofdzaak opnieuw conservatoire (derden)beslagen te leggen, afgewezen.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie – na een wijziging van eis – dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. A)
primair:
1a) ATZ Betuwe veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag van € 305.891,76 te voldoen, te vermeerderen met de overeengekomen/wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
1b) ATZ Betuwe veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten hieronder begrepen en in de nakosten van € 131,00 (zonder betekening), respectievelijk
€ 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald;
2a) ATZ Pharma veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 168.537,16, te vermeerderen met de overeengekomen/wettelijke rente over de hoofdsom vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
2b) ATZ Pharma veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten hieronder begrepen en in de nakosten van € 131,00 (zonder betekening), respectievelijk
€ 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald;
3) indien en voor zover mocht blijken, dat (een deel van) de vordering op ATZ Betuwe is verjaard, voor recht verklaart dat [eiser] een verrekenbare vordering heeft op ATZ Betuwe uit hoofde van een natuurlijke verbintenis en wel tot een bedrag van € 134.628,72, althans tot een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
B) subsidiair:
1a) ATZ Betuwe en ATZ Pharma hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag te voldoen van € 339.800,11, te vermeerderen met de overeengekomen/wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
1b) ATZ Betuwe en ATZ Pharma veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten hieronder begrepen, en in de nakosten van € 131,00 (zonder betekening), respectievelijk € 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald;
C) meer subsidiair:
1a) ATZ Betuwe veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 339.800,11, te vermeerderen met de overeengekomen/wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
b) ATZ Betuwe veroordeelt in de kosten van deze procedure en in de nakosten van
€ 131,00 (zonder betekening), respectievelijk € 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald;
II.
1a) [gedaagde 3] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 132.786,37, te vermeerderen met de overeengekomen/wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
1b) [gedaagde 3] veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten hieronder begrepen en in de nakosten van € 131,00 (zonder betekening), respectievelijk
€ 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald;
2) indien en voor zover mocht blijken, dat (een deel van) de vordering op [gedaagde 3] is verjaard, voor recht verklaart dat [eiser] een verrekenbare vordering heeft op [gedaagde 3] uit hoofde van een natuurlijke verbintenis en wel tot een bedrag van € 132.786,37, althans tot een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
III.
1a) ATZ Pharma veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] ter zake van de door haar geleden schade te voldoen een bedrag van € 23.339,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden tot aan de dag van algehele voldoening, althans een dusdanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
1b) ATZ Pharma veroordeelt in de kosten van deze procedure, de beslagkosten hieronder begrepen en in de nakosten van € 131,00 (zonder betekening), respectievelijk € 199,00 (met betekening) en voorts in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten als zij deze niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft betaald.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen onder I. voert [eiser] , samengevat, aan dat deze vorderingen voortvloeien uit de huurovereenkomsten die zij met ATZ Betuwe en ATZ Pharma heeft gesloten en de nadere mondelinge afspraken die zij hebben gemaakt. ATZ Betuwe en ATZ Pharma hebben gedurende lange tijd niet aan hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomsten voldaan. In juni 2014 hebben [bestuurder 1] en [bestuurder 2] de mondelinge afspraak gemaakt dat ATZ Betuwe in verband met de door haar gewonnen tender betreffende het zogenoemde ‘retourenproject’ van [bedrijf 2] een huurprijs per opgeslagen pallet en gehuurde stelling zou gaan betalen in plaats van per vierkante meter. ATZ Betuwe heeft zich echter niet aan deze afspraak gehouden en weigert te betalen. ATZ Pharma heeft in verband met het retourenproject extra ruimte in gebruik genomen van het pand aan [adres 6] , omdat het pand aan [adres 3] onvoldoende ruimte bood voor de opslag van alle in- en uitvoer van de retourgoederen van [bedrijf 2] . Ook met ATZ Pharma is de afspraak gemaakt dat zij niet meer per vierkante meter, maar per opgeslagen pallet en gehuurde stelling zou gaan betalen. Zij heeft evenmin aan haar betalingsverplichtingen voldaan, aldus [eiser] .
Aangezien ATZ Pharma in haar verweer tegen de vorderingen aanvoert dat de vordering tegen ATZ Betuwe ingesteld moet worden, heeft [eiser] subsidiair gevorderd de verschillende vennootschappen hoofdelijk te veroordelen en meer subsidiair een veroordeling van ATZ Betuwe voor het gehele bedrag gevorderd.
Volgens [eiser] heeft ook [gedaagde 3] een huurachterstand laten ontstaan betreffende het door haar gehuurde pand aan [adres 4] in de periode april 2014 tot en met 31 oktober 2018.
Volgens [eiser] hebben [bestuurder 1] en [bedrijf 1] eveneens vorderingen op [gedaagde 3] in verband met achterstallige huurpenningen. Zij hebben hun vorderingen middels cessie overgedragen aan [eiser] . Onder II. vordert [eiser] het totaalbedrag van deze drie vorderingen.
Ter onderbouwing van haar vordering onder III. stelt [eiser] dat ATZ Pharma, nadat zij de huur van de loodsruimte op het adres [adres 4] per 1 november 2018 had opgezegd, bij het ontruimen van de loods schade heeft toegebracht aan het pand en tevens stellingen, die eigendom waren van [eiser] , heeft meegenomen. [eiser] begroot de schade op minimaal € 22.341,00 exclusief btw.
3.3.
ATZ c.s. voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij veel minder verschuldigd is aan huur dan [eiser] stelt. ATZ Betuwe heeft de afgesproken huur voor het pand aan [adres 3] gewoon betaald. In het kader van het retourenproject heeft [bestuurder 2] op 5 maart 2014 met [bestuurder 1] de afspraak gemaakt dat achteraf zou worden bekeken of een vergoeding betaald moest worden voor het gebruik van de panden aan [adres 3] en [adres 6] Dit zou alleen het geval zijn indien er winst werd gemaakt met het project. ATZ Betuwe betwist dat in juni 2014 is afgesproken dat zij per opgeslagen pallet en gehuurde stelling zou gaan betalen in plaats van per vierkante meter. Verder voert ATZ Pharma aan dat zij geen extra vierkante meters in gebruik heeft genomen in het pand aan [adres 6] . De pallets die daar in de periode van week 34 van 2014 tot en met week 26 van 2016 waren opgeslagen, betroffen goederen van ATZ Betuwe (in het kader van het retourenproject) en niet van ATZ Pharma.
Volgens ATZ Betuwe had [bestuurder 1] beloofd de panden aan [adres 3] en [adres 6] op te knappen en geschikt te maken voor het retourenproject. Daarnaast zou het pand in [adres 1] , dat in 2014 nog gehuurd werd door [bedrijf 2] , per 1 januari 2015 ook beschikbaar komen voor ATZ Betuwe voor het retourenproject. De panden aan [gezamenlijk adres] boden namelijk onvoldoende ruimte voor de retourgoederen. [bestuurder 1] heeft zich echter niet aan deze afspraken gehouden. Hierdoor heeft hij ATZ Betuwe op hoge kosten gejaagd. ATZ Betuwe heeft zelf aanpassingen aan de panden moeten verrichten en heeft meerdere malen haar goederen moeten verhuizen.
Ten aanzien van de vordering van [eiser] op [gedaagde 3] betreffende de huurachterstanden betwist [gedaagde 3] dat zij de huur voor het pand aan [adres 4] vanaf april 2014 niet meer heeft voldaan. [gedaagde 3] heeft de huur tot 1 december 2014 betaald. [eiser] en [gedaagde 3] hadden afgesproken dat [gedaagde 3] de kantoorruimte voor één jaar zou huren. In verband met de door [eiser] benodigde financiering van de Rabobank is een langere huurtermijn (van vijf jaar) opgenomen in de huurovereenkomst. De huur is echter met wederzijds goedvinden na een jaar beëindigd. [eiser] maakt misbruik van haar bevoegdheid en/of handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door zich nu op de huurovereenkomst te beroepen, terwijl deze afwijkt van hetgeen partijen feitelijk zijn overeengekomen. Verder betwist [gedaagde 3] de vordering van [bestuurder 1] op haar en stelt zij zich op het standpunt dat de vordering van [bedrijf 1] op haar is verjaard, dan wel teniet is gegaan in verband met verrekening van schade (bestaande uit verhuiskosten en duurdere ritten naar het distributiecentrum) die door [bestuurder 1] is veroorzaakt.
Tot slot verweert ATZ Pharma zich tegen de vorderingen onder III. [eiser] laat na te bewijzen dat de schade is veroorzaakt tijdens de huurperiode van ATZ Pharma en heeft haar vordering niet onderbouwd, aldus ATZ Pharma.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.

4.De vordering in voorwaardelijke reconventie

4.1.
ATZ vordert in voorwaardelijke reconventie (als in de procedure tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe wordt geoordeeld dat [bestuurder van eiser] geen vordering heeft op ATZ Betuwe, althans het verrekeningsverweer van ATZ Betuwe wordt verworpen of de gehele vordering van ATZ Betuwe niet door verrekening teniet gaat) dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser] veroordeelt tot betaling aan ATZ Betuwe van een bedrag van € 144.256,02, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente vanaf 28 maart 2017, althans een in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening;
II. [eiser] veroordeelt tot betaling aan ATZ Betuwe van een bedrag van € 28.017,97, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente vanaf 27 mei 2017, althans een in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [eiser] veroordeelt in de proceskosten en, voor het geval voldoening niet plaatsvindt binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [eiser] in de nakosten.
4.2.
Ter onderbouwing van haar (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen voert ATZ aan dat ATZ Betuwe veel kosten heeft moeten maken om de panden aan [adres 3] en [adres 6] bedrijfsklaar te maken voor het retourenproject en daarnaast verhuiskosten heeft gehad, omdat [eiser] haar afspraken in dat kader niet is nagekomen. Daarnaast hebben ATZ Betuwe en [bestuurder 1] c.q. [eiser] op 15 juni 2016 afgesproken dat [eiser] de op kosten van ATZ Betuwe aangelegde accespoints in de panden aan [adres 3] en [adres 6] zou overnemen van ATZ Betuwe voor de aanschafwaarden bij aankoop. Tot op heden laat [eiser] de betreffende factuur echter onbetaald.
4.3.
[eiser] voert verweer, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

5.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 25 oktober 2019 en de rolbeschikking van 10 januari 2020.
5.2.
Tussen 2004 en 2017 heeft [bestuurder 2] van [bestuurder 1] via hun vennootschappen diverse panden gehuurd. Aangevoerd wordt dat tussen partijen diverse afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de huur en verhuur van die panden. Deze afspraken zijn evenwel niet altijd schriftelijk vastgelegd. In deze procedure wordt een beroep gedaan op die afspraken, zodat allereerst dient te worden vastgesteld welke afspraken precies zijn gemaakt, waarna beoordeeld kan worden of partijen over en weer nog vorderingen op elkaar hebben.
5.3.
Vooropgesteld wordt dat volgens de op 15 november 2016 opgemaakte allonge bij de huurovereenkomst tussen [eiser] en ATZ Pharma is vermeld dat de huurder abusievelijk het verkeerde huisnummer ( [x] ) heeft vermeld, en dat het juiste nummer [x] is. De kantonrechter zal, nu in alle stukken wordt gesproken over [adres 4] , dit adres – alhoewel het dus feitelijk niet het juiste is – gebruiken als het gaat om de daar aanwezige loods.
5.4.
Onder I A) primair sub 1a. vordert [eiser] van ATZ Betuwe betaling van een bedrag van in totaal € 305.891,76, bestaande uit € 144.087,50, ter zake de kosten voor het huren van stellingen en opslagruimte voor pallets, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, zijnde in totaal € 171.262,95, en uit € 134.628,72 ter zake de geldleningsovereenkomst. Allereerst zal de vordering die ziet op de stellingen en pallets worden besproken.
5.5.
Op 23 april 2010 hebben [eiser] en ATZ Betuwe voor de duur van vijf jaar een huurovereenkomst gesloten betreffende de loodsruimte aan [adres 3] , ingaande op 1 mei 2010. De overeenkomst is verlengd met vijf jaar tot 30 april 2020. De totale oppervlakte van de loods bedraagt 2.421 m2. Op grond van artikel 4.1 van de huurovereenkomst bedraagt de huurprijs € 37,50 per m2 voor de opslag van bulkgoederen en € 30,00 per m2 voor de opslag van goederen in stellingen. Bij aanvang zou 1.000 m2 gehuurd worden door ATZ Betuwe, zo volgt uit de huurovereenkomst. Medio 2014 had ATZ Betuwe het gehele pand in gebruik, waarvoor zij op grond van de huurovereenkomst een huur verschuldigd zou zijn van € 6.880,00 (exclusief btw). Volgens [eiser] hebben [bestuurder 1] en [bestuurder 2] in juni 2014 in verband met de door haar gewonnen tender betreffende het zogenoemde ‘retourenproject’ van [bedrijf 2] evenwel de afspraak gemaakt dat zou worden afgeweken van de palletprijs van € 0,85 per pallet exclusief BTW, zoals in de huurovereenkomsten was bepaald. In plaats daarvan zou € 0,57 per pallet worden voldaan voor de huur van de opslagruimte en € 0,06 voor de huur van de stellingen. ATZ Betuwe kon voor het opslaan van de retourgoederen de volledige loods aan [adres 3] gebruiken, maar ook in de loodsen aan [adres 6] zijn pallets opgeslagen.
Bevestiging van deze financiële afspraak vindt [eiser] in de omstandigheid dat [bestuurder 2] [bestuurder 1] bij e-mailbericht van 8 december 2014 heeft verzocht om een factuur te sturen voor de huur van de stellingen en pallets in de periode van week 34 t/m 48 van 2014.
En in het als productie 7 door [eiser] overgelegd overzicht van de omzet retouren in week 34 van 2014 t/m week 26 van 2016. Volgens [eiser] heeft [bestuurder 2] namens ATZ Betuwe en ATZ Pharma opgave gedaan van het aantal pallets dat op de locaties was opgeslagen. [eiser] heeft aan de hand van deze opgave de nota’s verstuurd, waarbij ten aanzien van ATZ Pharma gold dat zij gehouden was ook een vast overeengekomen huurbedrag te betalen.
5.6.
Volgens ATZ hebben [bestuurder 1] , diens zoon en [bestuurder 2] op 5 maart 2014 met elkaar gesproken over de vergoeding voor de opslag van de retouren in de panden van [bestuurder 1] / [eiser] indien ATZ Betuwe op de tender van [bedrijf 2] zou inschrijven. [bestuurder 1] zag dit als unieke kans om zijn panden weer langdurig gevuld te krijgen. [bestuurder 2] heeft in dat gesprek als voorwaarde voor het inschrijven op de tender gesteld dat eerst alle kosten van het retourenproject betaald zouden worden en dat indien daarna nog winst overgehouden zou worden, dit verdeeld zou worden tussen partijen naar rato van ieders inbreng. [bestuurder 1] zou dan feitelijk een vergoeding krijgen voor het gebruik van zijn andere panden. In dat kader heeft [bestuurder 1] aangegeven dat hij een aandeel in de winst gebaseerd op een vergoeding van in totaal € 0,57 per vierkante meter per week wenselijk vond. Over de verdeling van de winst naar rato van de inbreng van partijen zijn volgens ATZ geen nadere afspraken gemaakt. Het sturen van facturen voor de opslag in de loods aan [adres 4] -14 heeft geen doorgang gevonden, omdat ATZ Betuwe de retourgoederen niet ook in het pand aan [adres 1] kon opslaan en zij alternatieve opslagruimte heeft moeten zoeken en de goederen ook heeft moeten verhuizen.
ATZ Betuwe zou de huur voor het pand aan [adres 3] , waar zij ook andere zaken opsloeg, blijven voldoen. [eiser] heeft ATZ Betuwe tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2016 ook maandelijkse facturen ten bedrage van € 6.880,00 gestuurd voor de huur van het pand aan [adres 3] .
5.7.
Vastgesteld kan worden dat tussen ATZ Betuwe en [eiser] geen nieuwe huurovereenkomsten zijn gesloten voor het gebruik door ATZ Betuwe van opslagruimte in de panden van [eiser] voor het retourenproject. Partijen zijn het er over een dat een vergoeding van € 0,57 per vierkante meter per week zou worden betaald voor het opslaan van de goederen, maar volgens ATZ Betuwe zou deze afspraak pas van kracht zijn als er winst werd gemaakt en is deze afspraak ingehaald door de omstandigheid dat ATZ Betuwe haar goederen toch niet aan [adres 1] kon opslaan. Nu het [eiser] is die in deze procedure nakoming van de door haar beweerdelijk gemaakte afspraak vordert, welke afspraak gemotiveerd is betwist, en zich daarmee op de rechtsgevolgen hiervan beroept, is het aan haar om het (voort)bestaan van deze afspraak (inhoudende dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] in juni 2014 zijn overeengekomen dat ATZ Betuwe een huurprijs per pallet en per stelling aan [eiser] zou voldoen in plaats van een huurprijs per vierkante meter) te bewijzen.
Indien [eiser] hierin slaagt, zal de hoogte van de vordering nader moeten worden beoordeeld. Volgens [eiser] konden in de loods aan [adres 3] maximaal 2.400 pallets worden opgeslagen. Van belang is evenwel dat kan worden vastgesteld hoeveel pallets in week 34 van 2014 t/m week 26 van 2016 daar zijn opgeslagen. Het door [eiser] overgelegde overzicht en de overgelegde facturen (waarop lang niet altijd het aantal pallets is vermeld) zijn onvoldoende om dat thans te kunnen bepalen.
Indien [eiser] niet in het haar opgedragen bewijs slaagt, ligt het voor de hand dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en ATZ Betuwe in stand is gebleven.
5.8.
[eiser] vordert voorts een bedrag van € 134.628,72 ter zake een geldleningsovereenkomst van 31 december 2013. Volgens [eiser] is de huurachterstand die ATZ Betuwe had uit hoofde van de huurovereenkomst met [eiser] van 23 april 2010 ter zake [adres 3] omgezet in voornoemde geldleningsovereenkomst. De geldleningsovereenkomst is gesloten tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe. Het geleende bedrag betrof € 106.694,60, althans € 100.425,58 en de looptijd bedroeg drie jaar. In 2016 heeft ATZ Betuwe een bedrag van in totaal € 19.000,00 hierop afbetaald. De advocaat van [bestuurder van eiser] heeft ATZ Betuwe begin 2017 gesommeerd om tot terugbetaling van het restant bedrag over te gaan. Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juli 2019 heeft de kantonrechter in een procedure die aanhangig is gemaakt door [bestuurder van eiser] tegen ATZ Betuwe de vordering tot betaling van het resterende bedrag afgewezen en daartoe overwogen dat nu een akte van cessie ontbreekt het vorderingsrecht van [eiser] op ATZ Betuwe ten aanzien van de huurachterstand niet is overgedragen aan [bestuurder van eiser] . De kantonrechter heeft geen reden om hier thans anders over te oordelen. Een akte van cessie is niet alsnog overgelegd. Dat ATZ Betuwe de huurschuld zou hebben erkend – wat daar verder ook van zij – maakt nog niet dat [eiser] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst een vordering heeft op ATZ Betuwe. Voor zover deze vordering is gegrond op niet nakoming van de geldleningsovereenkomst is deze dan ook niet toewijsbaar.
5.9.
Subsidiair stoelt [eiser] haar vordering tot betaling van € 134.628,72 op niet nakoming van de huurovereenkomst. Tussen juni 2012 en januari 2014 is ATZ Betuwe huurtermijnen verschuldigd geworden uit hoofde van de tussen [eiser] en ATZ Betuwe gesloten huurovereenkomst, welke termijnen zij in het geheel niet zou hebben voldaan. Het meest verstrekkende verweer dat ATZ Betuwe ten aanzien van (de grondslag van) deze vordering heeft gevoerd is dat deze is verjaard.
In artikel 4.8 van de huurovereenkomst is bepaald dat de maandelijkse huurtermijnen steeds bij vooruitbetaling verschuldigd zijn en vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig moeten zijn voldaan. Dit maakt dat indien daar niet aan werd voldaan ATZ Betuwe direct in verzuim was. De beweerdelijke achterstallige huurpenningen zijn tussen 1 juni 2012 en 1 december 2013 opeisbaar geworden. Voor zover er vanuit wordt gegaan dat deze niet tijdig zouden zijn voldaan, geldt dat de vorderingen uiterlijk op 1 december 2018 zijn verjaard. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] stuitingshandelingen heeft verricht. Het sluiten van de geldleningsovereenkomst kan niet als een stuitingshandeling worden aangemerkt. Immers in deze overeenkomst wordt in het geheel niet gesproken over een huurachterstand in de relatie [eiser] – ATZ Betuwe. Daar komt bij dat de geldleningovereenkomst is gesloten tussen ATZ Betuwe en [bestuurder van eiser] , en [eiser] hierbij geen partij was, zodat een mogelijke stuitingshandeling ATZ Betuwe niet via die geldleningsovereenkomst kan hebben bereikt. Dat [bestuurder van eiser] bestuurder is van [eiser] maakt het voorgaande niet anders.
Evenmin is de verjaring door erkenning van de vorderingen door ATZ Betuwe gestuit. Voor zover ATZ Betuwe de vorderingen in de procedure tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe al zou hebben erkend, geldt dat een gerechtelijke erkentenis als zodanig alleen geldt in het geding waarin zij is afgelegd. Nu de procedure bij de rechtbank niet tussen dezelfde partijen is gevoerd, kan [eiser] op de beweerdelijke erkenning in deze procedure geen beroep doen. Bovendien heeft een mogelijke erkenning na 1 december 2019 plaatsgevonden en daarmee dus na de datum dat de huurtermijnen reeds waren verjaard. ATZ Betuwe heeft weliswaar enkele betalingen gedaan aan [bestuurder van eiser] – en dus niet aan [eiser] – maar aannemelijk is dat ATZ Betuwe die betalingen heeft beschouwd als aflossingen op de lening. Hiermee heeft ATZ Betuwe niet de huurschuld erkend. Tot slot kan het aanhangig maken van de procedure bij de rechtbank door [bestuurder van eiser] door middel van het dagvaarden van ATZ Betuwe op 21 maart 2017 niet leiden tot een ander oordeel. Immers [bestuurder van eiser] was de eisende partij in die zaak en niet [eiser] .
Dat het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan de kantonrechter niet volgen. [eiser] heeft nagelaten om (zekerheidshalve) enige stuitingshandeling te verrichten, ook niet op het moment dat [bestuurder van eiser] de procedure tegen ATZ Betuwe aanhangig maakte, hetgeen voor eigen rekening en risico van [eiser] komt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van ATZ Betuwe op verjaring slaagt. De vordering onder IA) primair sub 1a) ten bedrage van € 134.628,72 is dan ook niet toewijsbaar.
5.10.
Onder I. A) primair sub 3. vordert [eiser] een verklaring voor recht dat – indien komt vast te staan dat (een deel van) de vordering op ATZ Betuwe is verjaard – [eiser] een verrekenbare vordering heeft op ATZ Betuwe uit hoofde van een natuurlijke verbintenis tot een bedrag van € 134.628,72.
Voor toewijzing van deze vordering is vereist dat komt vast te staan dat [eiser] een (verjaarde) vordering had op ATZ Betuwe. ATZ Betuwe heeft niet betwist dat sprake was van een huurachterstand. Niet weersproken is dat de maandelijkse huur € 3.964,58 betrof (of een jaarlijkse verhoging is doorgevoerd is onbekend) en dat gedurende negentien maanden (ATZ Betuwe rekent abusievelijk met een bedrag van € 3.964,58 en een periode van achttien maanden) de huurtermijnen niet zijn voldaan. Dit maakt dat een bedrag van
€ 75.327,02 niet is voldaan. In de huurovereenkomst zijn partijen geen contractuele rente overeengekomen. Dit betekent dat enkel de gevorderde wettelijke rente verschuldigd is. Immers ATZ Betuwe was steeds bij niet betaling van de huur direct in verzuim. Hoewel voornoemd bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over iedere niet betaalde maand huur in de periode 1 juni 2012 t/m 1 december 2013 dus niet afdwingbaar is, laat dit onverlet dat [eiser] nog wel de bevoegdheid heeft om tot verrekening over te gaan. De onder IA) primair sub 3) gevorderde verklaring voor recht is in zoverre dan ook toewijsbaar.
5.11.
Onder IA primair sub 2a) vordert [eiser] een bedrag van € 168.537,16 van ATZ Pharma. [eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen in de huurovereenkomst van december 2013 voor [adres 6] zijn overeengekomen dat 810 m2 zou worden gehuurd voor een bedrag van € 2.450,25 per maand (voor de opslag van farmaceutische goederen) en dat de resterende opslagruimte kon worden gehuurd voor een bedrag van € 0,85 exclusief BTW per opgeslagen pallet per week. De ruimte aan [adres 4] -14/16 is vanaf 2014 ook voor het retourenproject gebruikt om aldaar pallets te plaatsen. Volgens [eiser] is ook mondeling afgesproken dat [eiser] € 0,667 per pallet per week zou ontvangen van ATZ Pharma voor de huur van de ruimte voor de pallets in week 34-2014 t/m week 26-2016. Op grond van het door [bestuurder 2] gemaakte overzicht stelt [eiser] dat zij een bedrag van € 150.196,93 inclusief BTW (exclusief rente) te vorderen heeft van ATZ Pharma.
5.12.
Vastgesteld kan worden dat ATZ Pharma geen overeenkomst met [bedrijf 2] had gesloten inzake het retourenproject. Het was ATZ Betuwe en niet ATZ Pharma die in het pand aan [adres 6] goederen afkomstig van het retourenproject heeft opgeslagen. [eiser] kan reeds om die reden ATZ Pharma hierop niet aanspreken, net zo min als [eiser] andere huurders van het pand daarop zou kunnen aanspreken. Gesteld noch gebleken is dat ATZ Betuwe en ATZ Pharma onderling afspraken hierover hebben gemaakt. Dat sprake was van een onderhuurovereenkomst is op geen enkele wijze onderbouwd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.13.
Ten aanzien van de vordering onder IB) subsidiair sub 1a) geldt dat deze vordering feitelijk dezelfde is als de vordering onder IA) primair sub 1a) plus 2a), maar dat [eiser] hier een hoofdelijke veroordeling vordert. Nu de vordering van ten aanzien van ATZ Pharma hiervoor reeds is afgewezen, valt niet in te zien waarom een hoofdelijke veroordeling toewijsbaar zou zijn.
5.14.
Meer subsidiair (vordering IC onder 1a)) vordert [eiser] een veroordeling van ATZ Betuwe tot betaling van een bedrag van € 339.800,11. Dit bedrag bestaat kennelijk uit het (aanvankelijk) van ATZ Betuwe gevorderde bedrag van
€ 171.262,95 (voor het huren van de stellingen en opslagruimte voor pallets, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten) plus het (aanvankelijk) van ATZ Pharma gevorderde bedrag van € 168.537,16 (eveneens voor het huren van opslagruimte).
[eiser] heeft deze subsidiaire vordering ingesteld omdat ATZ als verweer heeft gevoerd dat de vorderingen bij een andere vennootschap, te weten ATZ Betuwe thuishoren.
5.15.
De kantonrechter overweegt dat aan [eiser] voor het van ATZ Betuwe gevorderde bedrag van € 171.262,95, welk bedrag ook primair wordt gevorderd, reeds een bewijsopdracht is gegeven. Resteert het gevorderde bedrag van € 168.537,16.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt dat ATZ Betuwe (ook) een vergoeding verschuldigd is voor het gebruik van opslagruimte in het pand aan [adres 6] . Hoewel ATZ Betuwe dit pand niet huurde van [eiser] is niet weersproken dat ATZ Betuwe (een deel van) dit pand ook heeft gebruikt voor de opslag van retourgoederen van [bedrijf 2] en dat [eiser] hiervoor toestemming had verleend. De vraag is vervolgens of hier een vergoeding tegenover stond, en zo ja wat de hoogte hiervan is.
5.16.
[eiser] beroept zich ook in dit verband op de door haar overgelegde productie 21 (mail van [bestuurder 2] van 8 december 2014). ATZ voert aan dat de nota niet is verstuurd omdat de loods aan [adres 1] niet leeg bleek te zijn en aan [adres 6] nog andere huurders aanwezig waren, waardoor uitgeweken moest worden naar [adres 7] .
Nu [eiser] nakoming van de door haar beweerdelijk gemaakte afspraak met ATZ Betuwe vordert, welke afspraak gemotiveerd is betwist, en zich daarmee op de rechtsgevolgen hiervan beroept, is het aan haar om het (voort)bestaan van deze afspraak (inhoudende dat in juni 2014 [bestuurder 1] en [bestuurder 2] zijn overeengekomen dat ATZ Betuwe voor gebruik van het pand aan [adres 6] een huurprijs per pallet en per stelling aan [eiser] zou voldoen) te bewijzen.
Indien [eiser] hierin slaagt, zal de hoogte van de vordering nader moeten worden beoordeeld. Van belang is dat kan worden vastgesteld hoeveel pallets in week 34 van 2014 t/m week 26 van 2016 aan [adres 6] zijn opgeslagen. Het door [eiser] overgelegde overzicht is onvoldoende om dat thans te kunnen bepalen.
Nu [eiser] en ATZ Betuwe geen huurovereenkomst hebben voor het gebruik van de ruimte aan [adres 6] zal, indien [eiser] niet in het haar opgedragen bewijs slaagt, nader dienen te worden beoordeeld of ATZ Betuwe alsnog gehouden is een vergoeding te betalen voor het gebruik van de loods, en zo ja hoe hoog deze dient te zijn.
5.17.
Onder II. sub 1a) vordert [eiser] betaling van [gedaagde 3] van een bedrag van € 132.786,37. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 3] vanaf april 2014 de huurpenningen voor het pand aan [adres 4] niet langer betaald, terwijl de huurovereenkomst niet is opgezegd. De huurovereenkomst liep tot en met 31 oktober 2018. [eiser] vordert dan ook € 42.000,00 aan onbetaalde huurpenningen exclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Voorts vordert [eiser] betaling van een bedrag van
€ 85.417,00 uit hoofde van niet betaalde facturen. [bestuurder 1] en [bedrijf 1] hadden voor een bedrag van respectievelijk € 50.178,17 en € 35.238,83 (huur)vorderingen op [gedaagde 3] , welke vorderingen op 15 februari 2019 zijn gecedeerd aan [eiser] .
5.18.
Ten aanzien van de eerste vordering geldt dat volgens [gedaagde 3] de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd en partijen in de huurovereenkomst enkel een looptijd van vijf jaar hadden opgenomen omdat [eiser] hiermee bij haar financier Rabobank kon aantonen dat een deel van het pand langdurig was verhuurd. Volgens [gedaagde 3] heeft [eiser] in de zomer van 2014 kenbaar gemaakt dat zij voornemens was de kantoorruimtes op de eerste verdieping te slopen en een andere huurder, [huurder] te verhuizen naar de kantoorruimtes op de tweede verdieping (waar [gedaagde 3] kantoor hield). [gedaagde 3] heeft in overleg met [eiser] per 1 december 2014 de kantoorruimte in het pand aan [adres 4] verlaten, waartegen [eiser] geen bezwaar heeft gemaakt. [huurder] is vervolgens verhuisd naar de kantoorruimte op de tweede verdieping, waarna de kantoorruimte op de eerste verdieping is afgebroken. [gedaagde 3] heeft nadien niets meer (dus ook geen factuur of herinnering) vernomen van [eiser] . Eerst op 28 februari 2019 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op voornoemd bedrag van
€ 42.000,00 en stelt zij tevens dat de huurovereenkomst is verlengd met vijf jaar.
5.19.
In de dagvaarding heeft [eiser] erkend dat [gedaagde 3] de kantoorruimtes op de tweede verdieping tot april/mei 2014 in gebruik heeft gehad. [gedaagde 3] heeft als productie 20 een e-mail overgelegd van [huurder] waarin wordt gevraagd om de sleutels en badge terug te geven vanwege het beëindigen van de huur per 1 december 2014. Deze e-mail is ook naar [bestuurder 1] gestuurd (cc). [eiser] heeft als productie 19 de facturen voor 2014 overgelegd. Facturen van na 2014 ontbreken. Evenmin heeft [eiser] gedurende ruim vier jaar lang herinneringen voor het betalen van de huurpenningen gestuurd. De kantonrechter acht gelet op het voorgaande voorshands bewezen dat de huurovereenkomst in ieder geval per 1 december 2014 met wederzijds goedvinden is geëindigd. [eiser] zal toegelaten worden deze voorshands bewezen stelling te onzenuwen. Dat [eiser] is gestopt met het sturen van facturen, omdat er niet werd betaald en zij wel btw moest afdragen, maakt het voorgaande niet anders. Overigens heeft [gedaagde 3] erkend dat de huur over de maanden april t/m december 2014 niet is betaald.
5.20.
Ten aanzien van het andere deel van de vordering wordt het volgende overwogen.
Vastgesteld kan worden dat de oorspronkelijke vordering van [bedrijf 1] op [gedaagde 3] bestaat uit een huurvordering en voor het overgrote deel uit rente over die huurvordering. Als productie 17 heeft [eiser] de facturen van [bedrijf 1] gericht aan [gedaagde 3] voor de huur van het pand aan [adres 8] voor het jaar 2007 overgelegd met daarbij overzichten voor [bedrijf 1] over de jaren 2007 t/m 2018 met als titel lening en [gedaagde 3] daarbij vermeld als crediteur. Uit die overzichten volgt dat in 2007, 2008 en 2009 de huur deels onbetaald is gebleven tot een bedrag van respectievelijk € 11.200,00 + € 1.983,34 +
€ 5.500,00 (in totaal dus € 18.683,34). Deze vordering is op 15 februari 2019 (voor een totaalbedrag van € 35.238,83) door [bedrijf 1] gecedeerd aan [eiser] . Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 1] tussen 2007/2008/2009 en 2019 enige stuitingshandeling heeft verricht. Dit betekent dat de vordering reeds was verjaard, alvorens deze gecedeerd werd.
5.21.
De oorspronkelijke vordering van [bestuurder van eiser] op [gedaagde 3] is eveneens een huurvordering en een vordering uit hoofde van verrichte werkzaamheden, vermeerderd met
rente. Als productie 18 heeft [eiser] de facturen van [bestuurder 1] aan [gedaagde 3] overgelegd voor het jaar 2005 met daarbij overzichten voor [bestuurder 1] over de jaren 2005 t/m 2018 met als titel lening en [gedaagde 3] daarbij vermeld als crediteur. Hieruit volgt dat in 2005 diverse bedragen onbetaald zijn gelaten tot in totaal € 20.182,14. Op 15 februari 2019 is deze vordering, vermeerderd met rente, in totaal € 50.178,00 gecedeerd aan [eiser] . Ook ten aanzien van deze vordering geldt dat gesteld noch gebleken is dat [bestuurder 1] enige stuitingshandeling heeft verricht, zodat ook deze vordering is verjaard, nog voordat deze gecedeerd werd.
5.22.
De vordering onder II. sub 1a) wordt tot een bedrag van € 85.417,00 dan ook afgewezen. Voor het overige zal [eiser] worden toegelaten om de voorshands bewezen stelling dat de huurovereenkomst tussen haar en [gedaagde 3] per 1 december 2014 met wederzijds goedvinden is beëindigd te ontzenuwen.
5.23.
Onder II. sub 2) vordert [eiser] (in het geval een deel van de vordering op [gedaagde 3] is verjaard) een verklaring voor recht dat [eiser] tot een bedrag van
€ 132.786,37 een verrekenbare vordering heeft op [gedaagde 3] uit hoofde van een natuurlijke verbintenis. Deze vordering zal worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] een vordering heeft op [gedaagde 3] , waarmee zij mogelijk zou kunnen verrekenen. [eiser] heeft dan ook geen belang bij toewijzing van deze vordering.
5.24.
Onder III. sub 1a) vordert [eiser] dat ATZ Pharma wordt veroordeeld de door haar geleden schade van een bedrag van € 23.339,41 te voldoen. [eiser] voert daartoe aan dat ATZ Pharma, nadat zij de huur van de loodsruimte aan [adres 4] per 1 november 2018 had opgezegd, bij het ontruimen van de loods schade heeft toegebracht aan het pand en stellingen heeft meegenomen, welke schade is begroot op € 22.341,00. ATZ Pharma zou scheidingswanden, die [eiser] had geplaatst, hebben weggehaald, waardoor er sleuven in de vloer zouden zijn achtergebleven. Ook zou ATZ Pharma schade hebben toegebracht aan de elektrotechnische en beveiligingsinstallatie in de loods. Volgens ATZ Pharma heeft [eiser] niet bewezen dat de schade is veroorzaakt tijdens de huurperiode en heeft zij daarmee haar vordering niet onderbouwd.
5.25.
Vastgesteld kan worden dat bij het aangaan van de huurovereenkomst geen beschrijving van het gehuurde is gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken over (een inspectie van) de staat van het gehuurde hebben gemaakt. [eiser] heeft een offerte overgelegd voor het uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden en werkzaamheden aan de alarminstallatie ten bedrage van € 7.155,00. Tevens heeft [eiser] een e-mailbericht van [bestuurder 1] van 6 december 2018 aan de advocaat van [eiser] overgelegd, waarin hij meldt dat er offertes zijn opgevraagd, omdat hij er weinig vertrouwen in heeft dat ATZ Betuwe de schade zal herstellen. Een (nadere) onderbouwing van de door [eiser] beweerdelijk gestelde schade ontbreekt. Dit maakt dat [eiser] haar vordering niet voldoende heeft onderbouwd, zodat deze zal worden afgewezen.
5.26.
Uit proceseconomische overwegingen zal de kantonrechter de bewijsopdrachten gelijktijdig verstrekken.
5.27.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beoordeling van het geschil in voorwaardelijke reconventie

6.1.
De voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld (te weten als in de procedure tussen [bestuurder van eiser] en ATZ Betuwe wordt geoordeeld dat [bestuurder van eiser] geen vordering heeft op ATZ Betuwe, althans het verrekeningsverweer van ATZ Betuwe wordt verworpen of de gehele vordering van ATZ Betuwe niet door verrekening teniet gaat) is vervuld, zodat aan de beoordeling van de voorwaardelijke vordering kan worden toegekomen.
6.2.
ATZ vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling aan ATZ Betuwe van een bedrag van € 144.256,02 en een bedrag van € 28.017,97. Volgens ATZ heeft [bestuurder 1] met zijn toezeggingen over het opknappen van de panden en de vergoeding voor het gebruik van de panden [bestuurder 2] /ATZ Betuwe overgehaald om in te schrijven voor de tender. Omdat in de panden aan [adres 3] en [adres 6] onvoldoende ruimte beschikbaar was om maximaal 8.000 pallets te huisvesten heeft [bestuurder 1] / [eiser] de toezegging gedaan dat het pand aan [adres 1] per 1 januari 2015 beschikbaar was voor ATZ Betuwe voor het retourenproject. Op 1 januari 2015 was het pand echter nog steeds verhuurd aan [bedrijf 2] , zodat ATZ Betuwe gehouden was met spoed een ander pand te zoeken om met ingang van voornoemde datum de retouren te kunnen opslaan. ATZ Betuwe heeft haar vaste assortiment van 1.800 pallets verplaatst naar een pand aan [adres 7] , zodat de retouren in het pand aan [adres 3] konden worden opgeslagen. Ook het pand aan [adres 6] was in 2014 nog voor een groot deel verhuurd aan een derde partij, te weten [bedrijf 4] . Omdat de huurovereenkomst voor het pand aan [adres 7] per 1 september 2015 afliep, moest ATZ Betuwe haar vaste assortiment in de zomer verhuizen naar [gezamenlijk adres] , waarna die voorraad begin augustus 2015 in een pand in [plaats] is opgeslagen. ATZ heeft ter onderbouwing van haar vordering als productie 24 een overzicht van de door haar gemaakte kosten overgelegd. Uit dit overzicht volgt dat de gemaakte kosten ongeveer € 120.000,00 exclusief btw bedragen. ATZ heeft [eiser] op 13 maart 2017 een factuur voor een bedrag van € 144.256,02 gestuurd, waarna [bestuurder 1] op 15 maart 2017 per e-mail zou hebben erkend dat partijen overeenstemming hadden hierover (productie 26).
Voorts heeft ATZ Betuwe ten behoeve van het uitvoeren van het retourenproject in de panden aan [adres 3] en [adres 6] accespoints laten aanleggen. Volgens ATZ Betuwe is zij op 15 juni 2016 met [bestuurder 1] / [eiser] overeengekomen dat laatstgenoemde de accespoints en bekabeling zou overnemen voor de aanschafwaarde bij aankoop. Ter onderbouwing verwijst ATZ Betuwe naar een bevestiging hiervan door [bestuurder 1] in zijn e-mail van 15 juni 2016 (productie 27). Subsidiair beroept ATZ Betuwe zich op ongerechtvaardigde verrijking.
6.3.
[eiser] voert als verweer dat zij nooit de toezegging heeft gedaan dat het pand in [adres 1] op 1 januari 2015 leeg zou zijn. Het had op de weg van ATZ Betuwe/ [bestuurder 2] gelegen als contractspartner van [bedrijf 2] om in gesprek te gaan over het voortzetten van het gebruik van het pand te [adres 1] . Volgens [eiser] waren de panden geschikt om pallets op te slaan en hoefden zij niet verbouwd te worden. Het gebruik van het pand aan [adres 4] door [bedrijf 4] was maar van korte duur en vormde geen belemmering omdat er nog voldoende ruimte beschikbaar was in het pand.
De hard- en software die ATZ Betuwe heeft aangekocht is mobiel en behoort tot de activa van ATZ Betuwe. Verder had ATZ Betuwe het pand aan de Buskesdries kunnen doorhuren en ineens kunnen verhuizen naar het pand in [plaats] .
Door deze hele gang van zaken zijn de verhoudingen tussen partijen verstoord geraakt, waarbij van belang is dat ATZ Betuwe geen noemenswaardige betalingen deed aan [eiser] , maar dat zij wel werd betaald door [bedrijf 2] . Volgens [eiser] worden bepaalde e-mailberichten uit hun verband getrokken door deze als afzonderlijke afspraken te presenteren. ATZ Betuwe had aanzienlijke betalingsachterstanden opgebouwd bij [eiser] .
Uit de nadere specificatie van de factuur blijkt dat ATZ Betuwe allerlei kosten in rekening heeft gebracht zonder dat daarvoor enige juridische grondslag bestaat. De accespoints heeft ATZ Betuwe drie keer in rekening gebracht bij [eiser] .
[eiser] verwijst naar twee e-mailberichten van respectievelijk 22 februari 2017 en 3 april 2017, waaruit volgens haar blijkt dat [bestuurder 1] bezwaar heeft gemaakt tegen de nota’s.
6.4.
ATZ Betuwe vordert dus nakoming van de tussen haar en [eiser] gemaakte afspraak dat [eiser] voornoemd bedrag van € 144.256,02 inclusief btw aan ATZ Betuwe zou voldoen. [eiser] verweert zich hiertegen door aan te voeren dat deze afspraak onderdeel uitmaakte van een package deal, inhoudende dat betaling zou volgen van een van de vennootschappen van ATZ aan [bestuurder van eiser] en/of [eiser] , althans dat [eiser] de vennootschappen van ATZ zou overnemen.
Partijen zijn het er dus kennelijk over eens dat ATZ Betuwe en [eiser] zijn overeengekomen dat eerstgenoemde een bedrag van € 144.256,02 zou betalen aan [eiser] . [eiser] voert een bevrijdend verweer, zodat op haar de bewijslast rust dat de afspraak onderdeel uitmaakte van een pakket aan afspraken (waaronder de afspraak dat ATZ Betuwe nog openstaande bedragen zou betalen en/of de afspraak dat ATZ Betuwe en ATZ Pharma zouden worden overgenomen door [eiser] ).
Indien [eiser] slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal de vordering worden afgewezen. Indien [eiser] hierin niet slaagt, zal nader beoordeeld worden in hoeverre de vordering toewijsbaar is.
6.5.
Ook ten aanzien van de accespoints beroept ATZ Betuwe zich op nakoming van een met [bestuurder 1] / [eiser] gemaakte afspraak. [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat [eiser] de accespoints zou overnemen. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat de accespoints nog in de loods liggen en dat ATZ Betuwe ze kan komen ophalen. Dit maakt dat het aan ATZ Betuwe is om haar stelling te bewijzen. Indien zij hierin slaagt, zal de vordering worden toegewezen. Indien zij daar niet in slaagt, ligt de vordering voor afwijzing gereed.
6.6.
Uit proceseconomische overwegingen zal de kantonrechter de bewijsopdrachten gelijktijdig verstrekken.
6.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
7.1.
stelt [eiser] in de gelegenheid te bewijzen dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] in juni 2014 ten aanzien van het gebruik van het pand aan [adres 3] en ten aanzien van het gebruik van het pand aan [adres 6] zijn overeengekomen dat ATZ Betuwe een huurprijs per pallet en per stelling aan [eiser] zou voldoen in plaats van een huurprijs per vierkante meter, en dat deze afspraak ook daarna van kracht is gebleven;
7.2.
laat [eiser] toe de voorshands bewezen stelling van ATZ dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 3] per 1 december 2014 met wederzijds goedvinden is geëindigd, te onzenuwen;
7.3.
bepaalt dat [eiser] zich op de rolzitting van 29 mei 2020 schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs wil leveren;
7.4.
bepaalt dat, als [eiser] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moet leggen;
7.5.
bepaalt dat [eiser] , als zij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata van haarzelf, haar gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
7.6.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in voorwaardelijke reconventie
7.8.
stelt [eiser] in de gelegenheid te bewijzen dat de afspraak tot betaling van een bedrag van € 144.256,02 inclusief btw aan ATZ Betuwe onderdeel uitmaakte van een pakket aan afspraken (waaronder de afspraak dat ATZ Betuwe nog openstaande bedragen zou betalen en/of de afspraak dat ATZ Betuwe en ATZ Pharma zouden worden overgenomen door [eiser] );
7.9.
stelt ATZ Betuwe in de gelegenheid te bewijzen dat zij en [eiser] de afspraak hadden gemaakt dat [eiser] de accespoints in de panden aan [adres 3] en [adres 6] zou overnemen;
7.10.
bepaalt dat [eiser] en ATZ Betuwe zich op de rolzitting van 29 mei 2020 schriftelijk kunnen uitlaten over de vraag hoe zij het bewijs willen leveren;
7.11.
bepaalt dat, als [eiser] en ATZ Betuwe bewijs willen leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moeten leggen;
7.12.
bepaalt dat [eiser] en ATZ Betuwe, als zij bewijs door getuigen willen leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moeten opgeven met de verhinderdata van hunzelf, hun gemachtigden en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
7.13.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
7.14.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op