ECLI:NL:RBGEL:2020:2297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6881
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit tot weigering van een omgevingsvergunning voor mestopslag in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor een mestopslag. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van een paardenrijbak met vier lichtmasten en een mestopslag. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland verleende aanvankelijk de vergunning, maar weigerde deze later voor de mestopslag na bezwaar van een derde-partij. De rechtbank oordeelde dat de weigering in strijd was met het motiveringsbeginsel, omdat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de mestopslag niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het college had aangegeven dat het een gelijkluidend besluit zou nemen tot weigering van de omgevingsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de bescherming van landschaps- en natuurwaarden, en dat de omgevingsvergunning terecht was geweigerd. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een paardenrijbak met vier lichtmasten en een mestopslag op het perceel [perceel] .
Bij besluit van 13 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 4 mei 2018 gewijzigd voor wat betreft de bouwhoogte van de omheining en de lichtmasten, en herroepen voor wat betreft de mestopslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Eiser is samen met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Horstik en mr. J. Broekman. Derde-partij is samen met zijn echtgenote verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 maart 2018 een aanvraag ingediend voor de activiteit “bouwen” [1] voor het legaliseren van een bestaande mestopslag en een aanvraag voor de activiteit “aanleggen” [2] voor een paardenrijbak. De mestopslag heeft een oppervlakte van 31,8 m² en bestaat uit een betonnen vloer met aan de zijden een betonnen wand met een hoogte van 1,35 meter.
In het besluit van 4 mei 2018 heeft verweerder voor de mestopslag en de paardenrijbak een omgevingsvergunning verleend.
2. Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar overwogen dat de mestopslag in strijd is met de bestemming “Bos” uit het bestemmingsplan “Buitengebied” omdat deze niet ten dienste van deze bestemming wordt gebruikt. Het bouw- of gebruiksovergangsrecht verschaft volgens verweerder ook geen titel om een omgevingsvergunning te verlenen. Voor het bouwwerk is daarom ook een omgevingsvergunning vereist voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan”. [3]
Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Daarbij heeft verweerder de beleidsregels “Planologische afwijkingsmogelijkheden Wabo, 3e wijziging” toegepast. In deze beleidsregels staat onder artikel 6, derde lid, het volgende:
“Bouwplannen inzake bouwwerken, geen gebouw zijnde, welke gelegen zijn buiten de bebouwde kom worden uitgesloten van het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid.”
Volgens verweerder kan gelet op dit artikel geen buitenplanse afwijkingsbevoegdheid worden toegepast voor de mestopslag. Verweerder heeft daarom de omgevingsvergunning geweigerd voor wat betreft de mestopslag.
Overgangsrecht
3. Het perceel is ter plaatse van de mestopslag in het bestemmingsplan bestemd als “Bos”. Zoals verweerder terecht heeft overwogen staat de mestopslag ten dienste van het hobbymatige agrarische gebruik (het houden van paarden), en dus niet ten dienste van de bosbestemming. Het bouwwerk is dus in strijd met het bestemmingsplan.
Met betrekking tot het beroep van eiser op het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:158), dat voor de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan al dan niet vergunning kan worden verleend wat betreft het mogelijk van toepassing zijn van het overgangsrecht in eerste instantie uitsluitend de bepalingen die betrekking hebben op het bouwovergangsrecht van belang zijn. Vast staat dat voor het bouwwerk geen bouw- of omgevingsvergunning is verleend, zodat het bouwovergangsrecht reeds daarom niet van toepassing is.
Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat in verband met de strijdigheid met het bestemmingsplan ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” is vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.
Inherente afwijkingsbevoegdheid
4.1.
Eiser betoogt dat verweerder niet heeft onderzocht of van de op pagina 1 van de beleidsregel opgenomen afwijkingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. In dit geval is volgens eiser sprake van bijzondere omstandigheden omdat de gronden ter plaatse van de mestopslag foutief de bestemming “Bos” hebben gekregen. In het vorige bestemmingplan was de mestopslag bestemd als “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden” met de dubbelbestemming “Wonen”. Op de locatie heeft volgens eiser nooit een bos gelegen en ter plaatse is ook geen sprake van natuurwaarden. De mestopslag is al sinds 2002 aanwezig en heeft nooit tot hinder geleid, aldus eiser.
4.2.
Op pagina 1 van de beleidsregel staat het volgende:
“In beginsel wordt overeenkomstig onderhavige beleidsregels besloten. Slechts in het geval van bijzondere omstandigheden kan van deze beleidsregels worden afgeweken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (de inherente afwijkingsbevoegdheid).
Onder bijzondere omstandigheden kan o.a. worden verstaan:
- kennelijke onjuistheden in een bestemmingsplan.
Per geval zal beoordeeld worden of daadwerkelijk sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor afgeweken kan worden van de beleidsregels. Een belangenafweging zal hieraan ten grondslag liggen.”
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de beleidsregel staat dat per geval beoordeeld wordt of sprake is van een bijzondere omstandigheid om van de beleidsregels af te wijken. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden, en verweerder heeft ook niet nader gemotiveerd waarom hij het bouwwerk in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met het motiveringsbeginsel.
Finale geschilbeslechting
6.1.
In het op 28 maart 2019 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied, vierde herziening” is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mestopslag wél beoordeeld.
De gemeenteraad heeft in dit bestemmingsplan overwogen dat de mestopslag niet passend is in de omgeving. De gemeenteraad acht dit gebruik verder niet gewenst gelet op overlast voor omwonenden. Met betrekking tot de natuurwaarden heeft de gemeenteraad overwogen dat het perceel ligt in de Groene Ontwikkelingszone. Vanwege de natuurwaarden in het naastgelegen Bergerbos, dat onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk, wordt de mestopslag ongewenst geacht.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:275) het beroep van eiser tegen dit bestemmingsplan ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij, als de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek zou bevatten, een gelijkluidend besluit zou nemen tot weigering van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft ook aangegeven dat hij de motivering van de gemeenteraad overneemt.
6.2.
Als een besluit wordt vernietigd, dan dient de rechtbank de mogelijkheden van definitieve beslechting van het geschil te onderzoeken, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De rechtbank ziet gelet op de aanvullende motivering aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten. Partijen zijn er ook bij gebaat dat zo snel mogelijk duidelijkheid bestaat over het bouwwerk. Een door verweerder na vernietiging van deze beslissing op bezwaar nieuw te nemen beslissing op bezwaar, en een waarschijnlijk daarop volgende nieuwe beroepsprocedure bij de rechtbank, draagt daar niet aan bij.
Toetsingskader
6.3.
Verweerder heeft beleidsruimte bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De bestuursrechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6.4.
De gemeenteraad heeft de keuze gemaakt om het perceel ter plaatse van de mestopslag te bestemmen als “Bos”. De mestopslag is, zoals tussen partijen niet langer in geschil is, niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur), maar in de “groene ontwikkelingszone”. Uit de definitie van “groene ontwikkelingszone (GO)” in artikel 1 van de planregels volgt dat deze zone bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het GNN en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
De rechtbank acht het standpunt van verweerder, dat binnen de bestemming “Bos” en binnen de “groene ontwikkelingszone” de bescherming en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden voorop staat en dat het daarom ongewenst is om een vergunning te verlenen voor bouwwerken die niet ten dienste van deze bestemming zullen worden gebruikt, niet onredelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom in redelijkheid de belangen van eiser bij het gebruik van de gronden voor (hobbymatig) agrarisch gebruik voor een mestopslag minder zwaar kunnen laten wegen dan de aantasting van (potentiële) landschaps- en natuurwaarden. [4]
Dat het bouwwerk al geruime tijd aanwezig is betekent niet dat verweerder een omgevingsvergunning had moeten verlenen. Het bouwwerk is immers illegaal gebouwd.
Dat het gebruik een beperkte ruimtelijke impact heeft is door de derde-partij betwist. Ook als het bouwwerk echter een beperkte ruimtelijke impact zou hebben, dan kan verweerder nog steeds in redelijkheid de omgevingsvergunning weigeren. Ook in dat geval draagt het bouwwerken immers niet bij aan de verbetering, of instandhouding, van de landschaps- en natuurwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
Dit betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning in stand blijft.
Proceskosten
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
4.Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2126).