Overwegingen
1. Eiseressen hebben op 21 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor woonurgentie omdat hun woning [adres] te klein is voor gezinshereniging. Volgens eiseressen is de woning te klein om in de weekenden en vakanties hun kinderen (een tweeling van 12) onder te brengen. Eiseressen willen dat de kinderen weer permanent bij hen komen wonen maar dat is door gebrek aan ruimte niet mogelijk. De kinderen wonen nu bij de grootouders in [woonplaats 2] maar dezen zijn op leeftijd (tegen de 70) en de kinderen willen weer bij hun eigen moeder wonen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet gebleken is van een woonnoodsituatie die absoluut binnen vier maanden opgelost dient te zijn.
2. De gemeenten in de regio Arnhem-Nijmegen werken samen bij de verlening van urgentieverklaringen. De rechtbank stelt vast dat het vaste praktijk in deze samenwerking is dat de gemeente van vestiging van de woningbouwcorporatie waarbij de aanvraag om een urgentieverklaring is ingediend, beslist op de aanvraag.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat de ondertekening van het besluit van 7 februari 2019 door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem een kennelijke verschrijving is en dat hier gelet op artikel 6 van het Mandaatbesluit voor de uitvoering van de woonruimteverdeling 2016 (Berg en Dal) verweerder had moeten staan. Verweerders gemachtigde heeft dat ter zitting bevestigd.
3. Verweerder heeft overwogen dat geen sprake is van een woonnoodsituatie omdat eiseressen over adequate woonruimte beschikken en niet is gebleken dat zij deze woonruimte moeten verlaten. Van een absolute noodzaak voor de kinderen om binnen uiterlijk vier maanden weer bij hen te komen wonen is niet gebleken. Er zijn geen gegevens overgelegd waaruit deze noodzaak blijkt.
4. Eiseressen voeren aan dat zij de kinderen niet kunnen huisvesten in hun woning. De woonurgentie moet worden toegekend op grond van het belang van gezinshereniging, de te kleine omvang van de woning, het belang van de kinderen om bij hun moeder te kunnen wonen/opgroeien en de leeftijd en de draagkracht van de grootouders.
Eiseressen proberen andere woonruimte te verwerven, maar dat levert niets op, onder andere omdat zij een korte wachttijd hebben.
Er is vrees voor plaatsing van de kinderen in een pleeggezin. [naam] van de pleegzorgorganisatie Oosterpoort geeft in de brief van 27 juni 2019 aan dat indien geen woonurgentieverklaring wordt gegeven de kinderen langer dan noodzakelijk in pleegzorg moeten verblijven. Dat is niet wenselijk.
5. Artikel 10b Urgentieverklaringen Huisvestingsverordening Berg en Dal 2017 luidt, voor zover van belang:
3. Burgemeester en wethouders kunnen een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt, indien deze noodsituatie:
a. niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, en
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost.
6. De urgentieverklaringen als bedoeld in de leden 2 en 3 hebben een geldigheidsduur van vier maanden. Deze geldigheidsduur kan worden verlengd met drie maanden.
In de Toelichting bij de Huisvestingsverordening Berg en Dal 2017 staat onder 11 dat de noodsituatie zodanig ernstig moet zijn dat het onverantwoord is deze langer dan vier maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van behandeling van de aanvraag door de urgentiecommissie.
6. Aan de besluitvorming ligt het onderzoek van bureau Leijten en Van Hoek van
2 december 2018 ten grondslag. Leijten heeft aangegeven dat er geen sprake is van een woonnoodsituatie die binnen vier maanden moet zijn opgelost door een urgentieverklaring. De kinderen van eiseressen wonen al jaren bij de grootouders. Er is geen onmiddellijke noodzaak dat ze bij eiseressen komen wonen. De huidige woning is adequaat voor twee personen. Het is wel invoelbaar dat ze na vijf jaar de zorg (weer) willen krijgen voor de kinderen. Er zijn geen actuele problemen waardoor ze niet voor de kinderen zouden kunnen zorgen. Er is bij (een van) hen geen verslavingsprobleem meer. Voor de schulden wordt een oplossing gezocht door de bewindvoerder. Verder is er stabiliteit in hun leven door werk en vast inkomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken weliswaar blijkt dat een verhuizing naar een ruimere woning wenselijk is in verband met het gewenste samenwonen van kinderen en eiseressen, maar die opvatting biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een woonnoodsituatie die binnen vier maanden moet worden opgelost. Dit betekent dat verweerder het onderzoek van bureau Leijten en Van Hoek aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ter zitting is besproken dat verweerder mogelijk een urgentieverklaring kan verlenen, indien uit een medische verklaring van bijvoorbeeld de huisarts van de verzorgende grootouders zou blijken dat dezen de zorg voor de kinderen niet meer aankunnen.
Na schorsing van de behandeling ter zitting zijn door eiseressen verschillende verklaringen van huisartsen ingediend. Als eerste twee verklaringen van huisarts [naam huisarts] van de huisartsenpraktijk van de grootouders van 12 december 2019 waarin hij aangeeft dat het voor de algemene ontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij naar hun moeder kunnen. Huisarts [naam huisarts 2] van de huisartsenpraktijk van de grootouders heeft in de verklaring van 17 december 2019 onder andere aangegeven dat “Zeker gezien te verwachten is dat naarmate grootouders ouder worden, er meer beperkingen zullen ontstaan waardoor de kinderen mogelijk niet meer bij grootouders kunnen wonen”. Huisarts [naam huisarts 3] van eiseressen heeft in de verklaring van 10 januari 2020 aangegeven dat het niet hebben van een gezamenlijke woning een hoop spanningen/ verdriet en machteloosheid met zich meebrengt.
Verder hebben eiseressen een verklaring van [naam] van 20 december 2019 ingediend waarin zij het belang aangeeft voor het toewijzen van urgentie.
Met verweerder oordeelt de rechtbank dat deze verklaringen geen concrete aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de betreffende grootouders de verzorging van de kinderen niet meer aankunnen. Daarom is er geen aanleiding anders te oordelen omtrent de urgentie dan hiervoor is gedaan.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier en de rechter zijn in
verband met de maatregelen rond het coronavirus verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.