Op 6 mei 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, een vonnis in verzet in incident gewezen in de zaak tussen Varuvo B.V. en een eiseres in verzet. De eiseres in verzet, die eerder was veroordeeld tot betaling aan Varuvo B.V., vorderde in het incident dat haar werd toegestaan om een derde, [persoon A], in vrijwaring op te roepen. De eiseres in verzet stelde dat zij een sterk vermoeden had dat [persoon A], haar ex-partner, had gefraudeerd en dat hij verantwoordelijk was voor identiteitsfraude. Dit vermoeden was gebaseerd op eerdere ervaringen van oplichting door [persoon A] en op een proces-verbaal van aangifte dat zij had ingediend.
Varuvo B.V. voerde verweer en stelde dat de argumenten van de eiseres in verzet feitelijk neerkwamen op een verweer dat niet zij, maar een derde de overeenkomst met Varuvo B.V. had gesloten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres in verzet niet voldoende had aangetoond dat er een rechtsverhouding bestond tussen haar en [persoon A] die rechtvaardigde dat [persoon A] haar zou moeten vrijwaren. Het enkele vermoeden van fraude was onvoldoende om de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring toe te wijzen.
De rechtbank wees de vordering af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak. De zaak zal op 3 juni 2020 weer op de rol komen voor beraad over het bepalen van een zitting.