ECLI:NL:RBGEL:2020:2438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
C/05/360267 / HZ ZA 19-67
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Gemeente Bronckhorst

In deze zaak vorderden eisers schadevergoeding van de Gemeente Bronckhorst wegens onrechtmatig handelen tijdens de bouw van woningen op een naastgelegen perceel. Eisers, die eigenaar zijn van een administratiekantoor, stelden dat door sloop- en bouwwerkzaamheden schade aan hun pand was ontstaan. De rechtbank Gelderland oordeelde dat de vordering op grond van formele rechtskracht werd afgewezen. De Gemeente had de bouwvergunning rechtmatig verleend en er was geen aanleiding voor handhaving. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente voldoende toezicht had gehouden en dat de stellingen van eisers niet onderbouwd waren. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/360267 / HZ ZA 19-67
Vonnis van 6 mei 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te Baak,
2.
[eiser sub 2]
wonende te Baak,
3. de coöperatie
[eiser sub 3],
gevestigd te Baak,
4. de coöperatie
[eiser sub 4],
gevestigd te Baak,
eisers,
advocaat mr. C.A. Spekschoor te Lochem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRONCKHORST,
zetelend te Hengelo (Gld),
gedaagde,
advocaat mr. N.M. Brouwer te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2019
  • de brief van 18 december 2019 met verzoek van de Gemeente tot voortzetting van de procedure.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is eigenaar van de panden aan de [kadastrale gegevens] , hierna gezamenlijk aangeduid als het pand. [eisende partij] heeft sinds 2006 op dit adres een administratiekantoor en verricht voor ondernemers en particulieren boekhoudkundige werkzaamheden en verzorgt fiscale advisering.
2.2.
Op het naastgelegen perceel (met thans de huisnummers. 129, 129A, 131 en 131 A) was [naam 1] met bovenwoning gelegen. In 2011 is dit pand gesloopt in het kader van het nieuwbouwproject [naam nieuwbouwproject] . Daarna zijn op dat perceel 2 twee-onder-één kapwoningen gebouwd.
2.3.
[naam BV 1] B.V. heeft in haar hoedanigheid van hoofdaannemer in verband met het nieuwbouwproject [naam nieuwbouwproject] een sloopvergunning en een bouwvergunning aangevraagd. De sloopvergunning is op 5 oktober 2010 afgegeven (productie 4 van [eisende partij] ). De bouwvergunning is op 3 februari 2011 afgegeven (bewijsstuk 1 van de Gemeente).
2.4.
De besluiten tot verlening van de sloop- en bouwvergunning zijn gepubliceerd in het regionale blad van de Gemeente (bewijsstuk 2A en B van de Gemeente). Tegen deze besluiten is geen rechtsmiddel aangewend.
2.5.
Begin april 2011 is [naam BV 2] B.V. gestart met de sloopwerkzaamheden.
2.6.
In mei 2011 heeft [eisende partij] bij de Gemeente kenbaar gemaakt dat door de graafwerkzaamheden scheurvorming in de zijmuur van haar pand is opgetreden.
2.7.
Namens de Gemeente heeft de ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht, [naam ambtenaar] (hierna [naam ambtenaar] ), in reactie op de melding van [eisende partij] begin mei 2011 een inspectie ter plaatse verricht en de scheurvorming onderzocht. Over zijn bezoek heeft [naam ambtenaar] op 10 december 2012 een verklaring opgesteld (bewijsstuk 3 van de Gemeente). Hierin heeft hij (samengevat) verklaard dat de structuur van de scheuren en de constructie van het pand niet wijzen op recente scheuren. [naam ambtenaar] heeft in de bevindingen tijdens zijn inspectie geen aanleiding gezien om de werkzaamheden stil te leggen.
2.8.
Bij brief van 14 april 2011 (productie 8 van [eisende partij] ) hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] (eisers 1 en 2) mede namens onder meer de maatschap [eiser sub 1] & [eiser sub 2] en [eiser sub 3] (eiseres 3) [naam BV 2] B.V. aansprakelijk gesteld voor de scheurvorming in het pand op grond van onrechtmatige daad. De scheurvorming is het gevolg van de trillingen bij het slopen, aldus deze brief.
2.9.
Bij brief van 2 mei 2011 (productie 7 van [eisende partij] ) hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] De [naam BV 1] B.V. gesommeerd om uiterlijk 5 dagen na dagtekening een constructieve reactie te geven op de eerdere aansprakelijkstelling in verband met de in opdracht van De [naam BV 1] B.V. uitgevoerde tot schade leidende sloopwerkzaamheden door [naam BV 2] .
2.10.
Bij brief van 17 september 2012 (productie 6 van [eisende partij] ) heeft [eiser sub 2] , eiseres 2, de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van de grondverbetering en de sloopwerkzaamheden. Zij heeft in deze brief onder meer aangevoerd dat [naam ambtenaar] had moeten besluiten de werkzaamheden stil te leggen. Zij voert tevens aan dat de bouwvergunning van 3 februari 2011 is afgegeven zonder dat een sonderingsrapport is overgelegd.
2.11.
[eiser sub 2] heeft bij de rechtbank Gelderland een verzoekschrift voorlopig deskundigenbericht ingediend met het verzoek om de heer [naam 2] van ABT BV als deskundige te benoemen. Bij beschikking van 23 april 2013 heeft rechtbank Gelderland de heer [naam 3 (deskundige)] (hierna [naam 3 (deskundige)] ), verbonden aan Arcadis te Bodegraven, als deskundige benoemd.
2.12.
Op 4 juni 2013 heeft Haank op verzoek van [eisende partij] puntsgewijs een reactie gegeven op de door [naam ambtenaar] namens de Gemeente opgestelde verklaring (productie 10 van [eisende partij] ).
2.13.
Op 28 juni 2013 heeft Fugro Geoservices B.V. een rapportage geotechnisch veldwerk uitgebracht aan [eiser sub 3] (eiseres 3, productie 11 van [eisende partij] ).
2.14.
Op 6 september 2013 heeft Constructiebureau [naam BV 3] B.V. rapport (productie 12 van [eisende partij] ) uitgebracht van het bezoek op 23 juli 2013 aan het pand van [eisende partij] .
De conclusie luidt dat de werkzaamheden “naast het pand” onvoldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd, waardoor schade is ontstaan aan het pand.
2.15.
[eiser sub 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 april 2013. Bij beschikking van 29 april 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep verworpen. Het deskundigenonderzoek is daarna niet in gang gezet.
2.16.
Op 6 september 2013 heeft [eiser sub 2] , eiseres 2, bij de Gemeente een verzoek tot handhaving van de Woningwet, de Bouwverordening, het Bouwbesluit en de Wet algemene bepalingen omgevingswet ingediend. Bij besluit van 7 november 2013 heeft de Gemeente het verzoek afgewezen. Dit besluit is door de bestuursrechter van de rechtbank Gelderland vernietigd bij uitspraak van 24 juli 2014. De gemeente heeft bij besluit van 17 maart 2015 opnieuw afwijzend beslist op het verzoek tot handhaving. De bestuursrechter heeft bij uitspraak van 20 oktober 2015 het beroep van [eiser sub 2] tegen dit laatste besluit ongegrond verklaard.

3.De vordering

3.1.
[eisende partij] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door [eisende partij] geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen door de Gemeente voor en tijdens de bouw van 4 woningen op de naastgelegen percelen;
II de Gemeente veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting en ter zake
voormeld aan hen te betalen een voorschot op de uiteindelijk te betalen schadevergoeding van € 100.000 (zegge: honderdduizend euro) op de door hen geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige daad van gedaagde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2019 tot de dag der algehele voldoening;
III de Gemeente veroordeelt tot betaling aan eisers van de verdere schaden, kosten en
renten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV de Gemeente veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten heeft [eisende partij] het volgende aan deze vorderingen ten grondslag gelegd.
Door de wijze waarop de bouw- en sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd is onherstelbare constructieve schade ontstaan aan het pand van [eisende partij] Na de melding door [eisende partij] over scheurvorming heeft de Gemeente onvoldoende toezicht gehouden op de bouwwerkzaamheden en heeft zij ten onrechte niet handhavend opgetreden. De bouwvergunning had nooit afgegeven mogen worden door het ontbreken van een sonderingsonderzoek. Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden is geen 0-meting door de Gemeente verricht. De Gemeente heeft ook niet gecontroleerd of de sloopwerkzaamheden, het grondverzet en de bouw volgens de afgegeven vergunningen zijn geschied. Het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de Gemeente en de door [eisende partij] geleden schade aan de panden wordt onderbouwd in drie door [eisende partij] overgelegde rapporten.

4.Het verweer

4.1.
De Gemeente heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente gevallen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening; alsmede met veroordeling van [eisende partij] in de nakosten van € 157,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 239,00.
4.2.
De Gemeente voert de volgende verweren.
[eisende partij] kan niet opkomen tegen de afgegeven bouwvergunning, omdat door de formele rechtskracht de rechtmatigheid van de bouwvergunning vaststaat. Ook tegen het vermeend onrechtmatig handelen van de Gemeente, bestaande uit onvoldoende toezicht en het daardoor ten onrechte niet handhavend optreden van de Gemeente, heeft een administratieve rechtsgang (dus bezwaar en (hoger) beroep) opengestaan. De bestuursrechter heeft het handhavingsverzoek van [eiser sub 2] , eiseres 2, afgewezen. [eiser sub 2] heeft daarna het hoger beroep dat zij tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 20 oktober 2015 had ingesteld, ingetrokken. Op basis van het leerstuk van de formele rechtskracht staat daarmee niet alleen het besluit (strekkende tot het afwijzen van het handhavingsverzoek) zelf onherroepelijk vast, maar ook dat de Gemeente bouwcontroles heeft verricht, dat geen overtredingen zijn geconstateerd en dat de Gemeente dan ook terecht niet hoefde te handhaven. Voor zover de vorderingen niet al op grond van dit verweer moeten worden afgewezen, stelt de Gemeente dat [eisende partij] nalaat aan te voeren op grond waarvan de Gemeente destijds een 0-meting had moeten laten verrichten voordat met de sloopwerkzaamheden werd begonnen en overlegging van een sonderingsrapport had kunnen verlangen. Verder zijn de stellingen van [eisende partij] dat onvoldoende toezicht is gehouden en dat ten onrechte niet is gehandhaafd, niet onderbouwd. Nog meer subsidiair geldt dat de Gemeente, zo er al een norm zou zijn geschonden door het afgeven van de bouw- en de sloopvergunning en bij het houden van (onvoldoende) toezicht, die norm niet strekt tot bescherming van het belang van eisers.
Causaal verband tussen het gestelde onrechtmatige handelen van de Gemeente en de schade als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden ontbreekt.
Wat betreft de schade heeft [eisende partij] niet aan haar stelplicht voldaan. De schadeomvang wordt betwist. Voor verwijzing naar de schadestaat en toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding bestaat geen grond.
Tot slot heeft de Gemeente bij de mondelinge behandeling jegens eiseressen 3 en 4 een beroep gedaan op verjaring van de vorderingen.

5.De beoordeling

5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is [eisende partij] de gelegenheid geboden na afloop nog schriftelijk te reageren op het beroep op verjaring door de Gemeente. Daarvan is geen gebruik gemaakt. Uitgaande van het moment waarop (ook) eiseressen 3 en 4 (evenals eiser 1 en eiseres 2) kennis hebben kunnen nemen van het volgens hen onrechtmatige handelen en nalaten van de Gemeente, welk moment volgens de procesinleiding in april/mei 2011 is gelegen, waren er meer dan vijf jaar verstreken toen deze zaak aanhangig is gemaakt. Van stuiting van de verjaring van de kant van deze eiseressen is niet gebleken. Dat betekent dat de door eiseressen 3 en 4 tegen de Gemeente ingestelde vorderingen (alleen al) om deze reden moeten worden afgewezen.
5.2.
Deze zaak gaat verder over de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende toezicht te houden en door niet handhavend op te treden en daarom aansprakelijk is voor de schade die [eisende partij] stelt te hebben geleden door de sloop- en bouwwerkzaamheden op het naastgelegen terrein in 2011. Tevens heeft [eisende partij] aangevoerd dat de Gemeente de bouwvergunning niet had mogen afgeven, omdat een sonderingsonderzoek bij de aanvraag ontbrak.
5.3.
De Gemeente heeft in de eerste plaats een beroep gedaan op het leerstuk van de formele rechtskracht met verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Formele rechtskracht komt toe aan een besluit van een bestuursorgaan waartegen een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan die niet of niet met succes is gebruikt. Zij brengt mee dat de burgerlijke rechter in beginsel ervan moet uitgaan dat dit besluit wat betreft zijn wijze van totstandkoming en zijn inhoud in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en met algemene rechtsbeginselen. Dit leidt alleen uitzondering ingeval van klemmende bijkomende omstandigheden. Deze regel berust op de gedachte dat een doelmatige taakverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter geboden is, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat ten aanzien van overheidsbesluiten de beslissing omtrent de vraag of het besluit jegens een belanghebbende als onrechtmatig moet worden aangemerkt, in een bestuursrechtelijke procedure wordt genomen.
5.4.
Van belang is om eerst vast te stellen welke vragen de burgerlijke rechter kan en mag beantwoorden. Het afgeven van een sloop- en een bouwvergunning wordt beheerst door de regels van het bestuursrecht. Vast staat dat [eisende partij] geen bezwaar en beroep heeft ingesteld tegen de verleende vergunningen. Het leerstuk van de formele rechtskracht brengt dan mee dat naast het feit dat het besluit tot verlening van de vergunning onherroepelijk vaststaat, de burgerlijke rechter uitgaat van de rechtmatigheid van het besluit. Dit houdt concreet in dat de stellingen van [eisende partij] dat de Gemeente ten onrechte voorafgaand aan de sloop geen 0‑meting aan naburige panden heeft laten uitvoeren en niet om een sonderingsrapport heeft verzocht bij de aanvraag van de bouwvergunning, in de onderhavige civiele procedure buiten beschouwing moeten worden gelaten. [eisende partij] heeft geen bijkomende omstandigheden aangevoerd die zo klemmend zijn dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
5.5.
Volgens [eisende partij] (in haar brief aan de gemeente van 17 september 2012, productie 6) zijn vrijwel direct na het begin van de sloopwerkzaamheden van de opstallen en het met wortel en al uit de grond trekken van bomen en struiken door een graafmachine diverse muren ernstige scheuren gaan vertonen waarvan er tenminste één doorzet in de fundering. Na de sloop is een bouwput gegraven zonder het plaatsen van een damwand, terwijl met zware trilapparatuur de in de bouwput gestorte grond is aangetrild. Sedertdien vertoont het pand tekenen van verzakking en nemen de zettingsscheuren sterk in breedte toe. [naam ambtenaar] had na zijn inspectie in mei 2011 de bouw moeten stil leggen. Door dit na te laten is de gemeente ernstig tekort geschoten in haar zorgplicht jegens [eisende partij] in de zin van artikel 6:162 BW.
5.6.
De Gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat als gevolg van formele rechtskracht vaststaat dat de Gemeente voldoende toezicht heeft gehouden en op rechtmatige wijze gebruik heeft gemaakt van haar handhavingsbevoegdheid. De bestuursrechter heeft immers het handhavingsverzoek van [eiser sub 3] afgewezen, onder andere omdat niet is gebleken dat er aanleiding was om te handhaven en [eiser sub 3] heeft het hoger beroep dat zij tegen de uitspraak van de bestuursrechter van 20 oktober 2015 had ingesteld, ingetrokken. Aldus de Gemeente.
5.7.
[eisende partij] ziet over het hoofd dat zij destijds de Gemeente al hadden kunnen verzoeken om de sloopwerkzaamheden stil te leggen. Tegen een weigering om daartoe over te gaan had [eisende partij] een bestuursrechtelijke procedure kunnen aanspannen. Dat heeft zij nagelaten. Daarom kan zij thans de Gemeente niet verwijten dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat [naam ambtenaar] niet tot stillegging is overgegaan.
5.8.
Verder stelt [eisende partij] dat de Gemeente niet heeft gecontroleerd of de sloopwerkzaamheden, het grondverzet en de bouw volgens de afgegeven vergunningen zijn geschied. De Gemeente heeft hiertegen terecht aangevoerd dat [eisende partij] heeft verzuimd duidelijk te maken op welke grond de Gemeente tot die controle had moeten overgaan. Er bestaat geen verplichting in algemene zin om na te gaan of is gesloopt of gebouwd conform een verleende vergunning. [eisende partij] heeft ook niet concreet gewezen op een niet nageleefd wettelijk voorschrift of vergunningvoorschrift, dat aanleiding had moeten zijn voor een controle zoals die volgens [eisende partij] had moeten plaatsvinden.
5.9.
Voor zover [eisende partij] het feitelijk handelen van de Gemeente ter beoordeling aan de burgerlijke rechter voorlegt, zal [eisende partij] moeten stellen welke civielrechtelijke norm is overtreden. De omstandigheid dat mogelijk sprake is geweest van zaaksbeschadiging door derden ( [naam BV 2] B.V. en/of De [naam BV 1] B.V.) die beschikken over een door de Gemeente afgegeven vergunning is daartoe onvoldoende. Anders dan [eisende partij] lijkt te veronderstellen, kan zonder nadere toelichting de stelling van [eisende partij] dat [naam ambtenaar] bij de uitvoering van zijn publiekrechtelijke toezichthoudende taak een onjuiste beoordeling heeft gegeven van de risico’s op zaaksbeschadiging niet ter beoordeling aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.
5.10.
De conclusie op grond van wat hiervoor is geoordeeld, is dat de vorderingen van [eisende partij] zullen worden afgewezen.
5.11.
De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling omdat de juistheid ervan niet kan leiden tot een andere beslissing.
5.12.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 5.406,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.406,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.
St/MvL