ECLI:NL:RBGEL:2020:2585

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
8427903
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8427903 \ VV EXPL 20-38 \ 42693 \ 28195
uitspraak van 20 mei 2020
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. E. van Haasteren
tegen
[gedaagde 1] en [gedaagde 2]
wonende te Wamel
gedaagde partijen
procederend in persoon
Eisende partij wordt hierna [eiser] genoemd.
Gedaagde partijen worden hierna gezamenlijk [gedaagden c.s.] (mannelijk enkelvoud) en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagden c.s.] bij dagvaarding van 21 april 2020 (met producties 1 t/m 14) in kort geding gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft vanwege de Coronacrisis op 7 mei 2020 telefonisch plaatsgevonden. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagden c.s.] op 4 mei 2020 schriftelijk verweer (met producties 1 t/m 9) ingediend. De gemachtigde van [eiser] heeft, eveneens op 4 mei 2020, op voorhand de pleitnota alsmede productie 15 overgelegd. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 15 november 2014 koopt [koper] de pup [de hond] , met als roepnaam [de hond] (hierna: [de hond] ). Bij de stukken bevindt zich een koopovereenkomst d.d. 15 november 2014.
2.2.
[koper] en [eiser] zijn op 26 september 2015 met elkaar gehuwd. Op 15 oktober 2016 is hun zoon [zoon gedaagden] geboren. [koper] is, na een ziekbed, op 8 maart 2017 overleden. Bij de stukken bevindt zich een notariële verklaring van erfrecht en executele d.d. 2 mei 2017 waarin staat dat alle goederen van [koper] met ingang van zijn overlijden toebehoren aan [eiser] als erfgenaam.
2.3.
Tijdens het ziekbed van [koper] logeert [de hond] regelmatig bij zijn vader, [vader koper] (hierna: [vader koper] ). [vader koper] heeft op dat moment zelf ook een hond. In februari 2018 is de hond van [vader koper] overleden. Vanaf enig moment tussen maart 2018 en augustus 2018 tot aan het overlijden van [vader koper] op 9 januari 2020 verblijft [de hond] bij [vader koper] .
2.4.
[vader koper] herroept zijn testament op 6 januari 2020, onder andere, als volgt:
Voorts legateer is mijn hond [de hond] aan mijn neef [gedaagde 1]
2.5.
[de hond] verblijft thans bij [gedaagden c.s.] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, subsidiair [gedaagde 1] , veroordeelt tot afgifte van de hond genaamd [de hond] van het ras [X] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , subsidiair [gedaagde 1] , na betekening van dit vonnis nalaten, subsidiair nalaat, aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 20.000,00;
primair [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, subsidiair [gedaagde 1] , veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering – kort samengevat – ten grondslag dat zij eigenaresse is van [de hond] en zij zich beroept op revindicatie (artikel 5:2 BW). [eiser] stelt dat zij eigenaar en middelijk bezitter is van [de hond] en dat zij [de hond] aan [vader koper] heeft geleend. [vader koper] was houder en heeft het eigendom van [de hond] niet verkregen, waardoor het legaat in zijn testament niet rechtsgeldig is, aldus [eiser] . [eiser] stelt dat [gedaagden c.s.] daardoor ook slechts houder is van [de hond] .
3.3.
[gedaagden c.s.] voert gemotiveerd verweer. Hij voert aan dat [eiser] [de hond] aan [vader koper] heeft gegeven en daarmee het eigendom van [de hond] heeft overgedragen aan [vader koper] . [gedaagden c.s.] voert aan dat hij op verzoek van [vader koper] aan hem heeft beloofd om voor [de hond] te zorgen na diens overlijden. Er zijn geen redenen om het legaat niet te aanvaarden, aldus [gedaagden c.s.] . [gedaagde 2] heeft voorts aangevoerd dat zij onder huwelijkse voorwaarden met [gedaagde 1] is gehuwd. Voorafgaand aan deze gerechtelijke procedure heeft [gedaagde 2] zich op het standpunt gesteld dat zij geen partij in deze zaak is omdat [de hond] aan [gedaagde 1] is gelegateerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de aard van de vordering en de stellingen van [eiser] .
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is, met de koopovereenkomst van 15 november 2014 en de notariële verklaring van erfrecht en executele d.d. 2 mei 2017, voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] na het overlijden van [koper] op 8 maart 2017 eigenaar is geworden van [de hond] . Tevens is komen vast te staan dat (schoonvader) [vader koper] vóór het overlijden van zijn zoon en vóór het overlijden van zijn eigen hond in februari 2018 regelmatig voor [de hond] heeft gezorgd waarbij [de hond] ook wel weken achter elkaar bij hem verbleef. De intenties van deze logeerpartijtjes waren duidelijk; [de hond] verbleef tijdelijk bij [vader koper] en keerde daarna terug naar zijn zoon en/of schoondochter. [vader koper] was bij elke logeerpartij (telkens opnieuw) houder als bedoeld in artikel 3:110 BW, hij verzorgde [de hond] (tijdelijk) voor een ander. De kantonrechter is voorshands verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat tussen [eiser] en [vader koper] in 2018, na het overlijden van zijn eigen hond, andere afspraken zijn gemaakt voorafgaand aan het (achteraf bezien langdurige) verblijf van [de hond] bij [vader koper] . In artikel 3:111 BW is bepaald dat het houderschap niet wijzigt zolang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht als gevolg van (onder meer) een tegenspraak van diens recht. De term ‘tegenspraak van diens recht’ betekent volgens de wetsgeschiedenis en toegespitst op deze zaak dat [vader koper] openlijk het eigendomsrecht van [eiser] moet hebben betwist en die betwisting moet zijn gericht tegen [eiser] . De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot die tegenspraak rusten op de houder. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behadeling blijkt vooralsnog niet dat [vader koper] dergelijke betwistingen van het eigendom van [eiser] aan haar heeft geuit. Integendeel, tijdens woordenwisselingen tussen [eiser] en [vader koper] zou [eiser] , volgens [gedaagden c.s.] , regelmatig hebben aangegeven [de hond] terug te willen. Of dat al dan niet een oneigenlijk pressiemiddel was van [eiser] , zoals [gedaagden c.s.] betoogt en [eiser] bestrijdt, doet niet ter zake. Het neemt namelijk niet weg dat het voorgaande ertoe leidt dat niet aannemelijk is geworden dat [vader koper] bezitter of (indirect) eigenaar van [de hond] is geworden. Het houderschap van [vader koper] heeft tot gevolg dat hij de (niet verkregen) eigendom van [de hond] dus ook niet heeft kunnen legateren aan [gedaagden c.s.] .
4.4.
De kantonrechter komt tot de voorlopige conclusie dat [eiser] eigenaar van [de hond] is (gebleven). Het beroep van [eiser] op revindicatie, het opeisen van [de hond] , slaagt. Nu [gedaagde 2] - onweersproken - tezamen met [gedaagde 1] houder van [de hond] is, zal de primaire vordering, hoofdelijke veroordeling van beiden, tot afgifte van [de hond] worden toegewezen. Gelet op de standpunten van partijen alsook het emotioneel beladen verleden rondom [de hond] ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde dwangsom toe te wijzen, maar met dien verstande dat de dwangsom zal worden verbeurd vanaf één week na betekening van dit vonnis. De kantonrechter ziet eveneens aanleiding de dwangsom te matigen tot een maximumbedrag van € 10.000,00.
4.5.
[gedaagden c.s.] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één presteert ook de ander is bevrijd, tot afgifte van de hond genaamd [de hond] van het ras [X] ( [de hond] ) aan [eiser] op straffe van verbeurte van een dangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanaf één week na betekening van dit vonnis nalaten aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de één betaalt ook de ander ter hoogte van dat bedrag is bevrijd, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 105,03 aan dagvaardingskosten, € 83,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot en met de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op
20 mei 2020.