Uitspraak
1.
[eiser] c.s. (mannelijk enkelvoud) en gedaagde partijen worden hierna [gedaagde 2], [gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagde 2] c.s. (mannelijk enkelvoud) genoemd.
1.De procedure
2.De feiten
ter zake van het feitelijk gebruik van het gehuurde;
ter zake van goederen van huurder,
die niet geheel of gedeeltelijk zouden zijn geheven of opgelegd, als het gehuurde niet in gebruik zou zijn gegeven.
3.De vordering en het verweer
(de “kangoeroewoning”) per 1 maart 2020, danwel binnen 14 dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis, danwel binnen een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, met afgifte van de sleutels aan [eiser] c.s.;
4.De beoordeling
22 oktober 2014 opgezegd tegen 1 maart 2020. Deze opzegging is niet door [gedaagde 2] c.s. geaccepteerd.
“de verhuurder niet veel zou opbrengen maar dat het verhuurders ook nooit iets zou gaan kosten”en dat
“meer mogelijk zou zijn als er goed met hen, huurders, werd omgegaan”. Zonder deze mededelingen zou [eiser] het onroerend goed niet hebben gekocht. [gedaagde 2] c.s. betwist dat sprake is van dwaling en hij betwist dat hij bij de verkoop van het onroerend goed in 1996 dergelijke uitspraken heeft gedaan.
c.s. in 1996 aangekochte noodwoning, zodat deze mogelijk wel onvoorzien waren ten tijde van het sluiten van de overeenkomst van 22 oktober 2014. Gelet op de betwisting van [gedaagde 2] c.s. dient [eiser] c.s. nader te onderbouwen waarom deze hoge(re) onderhoudskosten aan de nieuwe woning op dat moment onvoorzien waren en voorts waarom [gedaagde 2] c.s. gelet daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeengekomen ‘huurprijs’ niet mag verwachten. Daarbij dient [eiser] c.s. de aard van de overeenkomst uitdrukkelijk te betrekken: maakt het in dit verband uit of sprake is van een huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst?