ECLI:NL:RBGEL:2020:2630

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
20-2599
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. J.H. van Breda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom wegens overschrijding van maximaal toegestane oppervlakte bijgebouwen en hondenfokkerij in woonomgeving

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 20 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe. De last was opgelegd in verband met de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen en het hebben van een hondenfokkerij op haar perceel. Verweerder had onvoldoende onderzoek gedaan naar de legaliteit van een deel van de bijgebouwen en de hondenfokkerij paste niet in de woonomgeving. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last onder dwangsom geschorst moest worden tot zes weken na de beslissing op bezwaar, omdat er onduidelijkheid bestond over de legaliteit van de bijgebouwen en het aantal honden dat gehouden mocht worden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan verweerder was om nader onderzoek te doen naar de vergunningen van de bijgebouwen en dat partijen in overleg moesten treden over het maximaal toegestane aantal honden en nestjes. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en veroordeelde verweerder in de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2599

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2020

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. G. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, verweerder
(gemachtigde: R. Wensink-Graveth).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde partij] en [derde partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. T. de Beet).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 14 mei 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens derde-partijen is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat de zaak over?
2. Naar aanleiding van een klacht van derde-partijen over geluidsoverlast van honden heeft verweerder een controle uitgevoerd op het perceel van verzoekster aan de [locatie] in [woonplaats]. Geconstateerd werd dat er hondenkennels waren gebouwd. Verzoekster en haar partner vertelden dat zij van plan waren een hondenfokkerij te beginnen.
2.1
Verweerder heeft in vervolg op deze constateringen verzoekster bij het besluit twee lasten opgelegd. De lasten houden in dat verzoekster:
a. het aantal bijgebouwen op het perceel in overeenstemming met het bestemmingsplan ‘Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017’ moet terugbrengen tot 150 m2;
b. alle activiteiten rond de hondenfokkerij moet staken en gestaakt moet houden.
Doet zij dat niet voor 14 mei 2020, dan verbeurt zij een dwangsom van € 10.000 ineens (de last onder a.) dan wel van € 30.000 ineens (de last onder b.).
De last onder dwangsom: de bijgebouwen
3. Wat betreft de last onder a. is tussen partijen niet in geschil dat op het perceel zonder de omgevingsvergunning die daarvoor nodig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hondenkennels zijn gebouwd.
3.1
Tussen partijen is echter wel in geschil of de last zorgvuldig is voorbereid. Verzoekster heeft erop gewezen dat op het perceel, naast ongeveer 80 m2 aan hondenkennels, ook twee andere bijgebouwen staan met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 328 m2. Deze bijgebouwen staan er al 70 à 80 jaar. Verzoekster gaat er vanuit dat hiervoor ooit vergunningen zijn verleend, maar zij woont er nu 20 jaar en heeft nooit over die vergunningen beschikt. De last leidt ertoe dat zij bijgebouwen moet afbreken die volgens haar legaal zijn gerealiseerd, aldus verzoekster.
3.2
Een last onder dwangsom is een belastend besluit, zodat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de oude bijgebouwen er illegaal staan. Verweerder heeft aangegeven dat hij in de archieven geen vergunningen heeft gevonden voor die bijgebouwen. Gezien de ouderdom van de bijgebouwen kan echter niet op voorhand worden uitgesloten dat die vergunningen verleend zijn. Dit vergt nader (archief)onderzoek dat in het kader van de lopende bezwaarprocedure kan worden uitgevoerd. Als blijkt dat inderdaad vergunningen zijn verleend voor die oude bijgebouwen, dan is een groter bebouwingsoppervlak toegestaan dan de 150 m2 die is toegestaan op grond van (in dit geval) artikel 20.2.2, onder c, van de regels van het bestemmingsplan. Dit volgt (naar voorlopig oordeel) uit de algemene bouwregels in artikel 35.
Als het zo is dat voor de oude bijgebouwen vergunningen aanwezig zijn, kan verzoekster niet aan de last voldoen zonder ook legale bijgebouwen af te breken. De oppervlakte van de illegale bijgebouwen (de kennels) bedraagt immers minder dan 150 m2. Omdat hierover op dit moment nog geen duidelijkheid bestaat moet verweerder nader onderzoeken hoeveel m2 aan bijgebouwen illegaal aanwezig is. Dit kan betekenen dat de formulering van de last wordt aangepast. Dat is aan verweerder.
Het betoog treft doel.
De voorzieningenrechter wijst er in dit verband nog op dat het beroep op het bouwovergangsrecht door verzoekster, zelfs al zou dat hier aan de orde zijn, geen doel treft. Volgens vaste jurisprudentie [1] verschaft het bouwovergangsrecht geen titel die een omgevingsvergunning om te bouwen vervangt. Ook anderszins legaliseert het de bebouwing niet.
De last onder dwangsom: de hondenfokkerij
4. Vervolgens is de vraag aan de orde of ten tijde van het nemen van het besluit op het perceel een hondenfokkerij aanwezig was met een zodanige omvang dat die niet past binnen de bestemming ‘Wonen’ zoals die op het perceel geldt op grond van het bestemmingsplan.
Er zijn meerdere aanknopingspunten dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteiten rond de fokkerij op het perceel niet passen binnen de bestemming ‘Wonen’. In de eerste plaats is dat het aantal honden en nestjes. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat tussen februari 2019 en februari 2020 verzoekster 10 honden en 15 nestjes heeft gehad. De pups zijn verder te koop aangeboden via websites als Marktplaats.nl en Puppieplaats.nl. Daarmee is sprake van commerciële activiteiten, zelfs al levert de verkoop geen of weinig winst op. Daarbij komt dat verzoekster en haar partner op 1 oktober 2019 tegenover de controleur van de gemeente hebben verklaard dat zij inderdaad de intentie hebben om een hondenfokkerij te beginnen en dat haar partner cursussen volgt voor het voeren van een hondenfokkerij. De dag na de controle heeft verzoekster verder een melding op grond van het Activiteitenbesluit gedaan voor het starten van een fokkerij met 15 à 20 honden aan huis. Ook zijn hondenkennels gebouwd. Ter zitting is gebleken dat onder dreiging van de dwangsom de plannen voor de hondenfokkerij stopgezet zijn, maar ook staat expliciet in het bezwaarschrift dat verzoekster voor de toekomst veilig wil stellen dat zij weer met honden mag fokken.
De voorzieningenrechter is dan van oordeel dat, hoewel de laatste tijd de activiteiten rond de fokkerij kennelijk zijn afgeschaald, ten tijde van het nemen van het besluit op 1 april 2020 verzoekster handelde in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was op dit punt dan ook bevoegd de last op te leggen.
In dit verband is nog van belang dat verzoekster geen concrete aanknopingspunten heeft geboden voor de conclusie dat de fokkerij wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht. Eerder blijkt uit alle stukken dat het een relatief recent plan was om de fokkerij op te schalen.
Dat het perceel groot is en dat alleen derde-partijen een verzoek om handhaving hebben ingediend, maakt niet dat verweerder moest afzien van handhavend optreden. Verweerder mag een groot gewicht toekennen aan het belang van handhaving van het bestemmingsplan.
Hoe verder?
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit in bezwaar mogelijk niet geheel in stand zal blijven. Voor wat betreft de bijgebouwen moet nader onderzoek en een nadere beoordeling van de formulering van de last plaatsvinden.
5.1
De behandeling van het bezwaar schept de ruimte om tussen verzoekster en verweerder een overleg op te starten over het aantal honden en pups (nesten) dat mag worden gehouden voordat volgens verweerder sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. Verweerder heeft hierin beslissingsruimte. Hierbij is van belang dat het op de weg van verweerder lag om de last zo te formuleren dat voor verzoekster duidelijk is welk aantal honden en nesten verweerder wel en niet aanvaardbaar vindt, zodat verzoekster weet hoe te voorkomen dat zij een dwangsom verbeurt. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat verweerder het initiatief neemt voor dit gesprek.
5.2
De voorzieningenrechter zal om deze redenen het verzoek toewijzen en het besluit schorsen tot 6 weken na het besluit op bezwaar.
Conclusie
6. Het verzoek komt voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal het besluit van 1 april 2020 schorsen tot 6 weken na het besluit op bezwaar.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Bovendien zal worden bepaald dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het besluit van 1 april 2020 tot 6 weken na het besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 178,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is op 20 mei 2020 gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2103).