ECLI:NL:RBGEL:2020:2697

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
8368081
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de aankoop en reparatie van een lijkwagen in het kader van een mondelinge overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 22 mei 2020 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een garagebedrijf (eiser) en een uitvaartonderneming (gedaagde). De eiser vordert betaling van twee onbetaalde facturen, die verband houden met de aankoop en reparatie van een lijkwagen. De eiser stelt dat er een mondelinge overeenkomst is gesloten tussen hem en de gedaagde, waarbij de gedaagde de lijkwagen heeft aangeschaft en werkzaamheden heeft laten verrichten. De gedaagde betwist echter dat hij persoonlijk de opdracht heeft gegeven en stelt dat dit via zijn besloten vennootschap is gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de contractspartij en heeft de eiser gevraagd om nadere onderbouwing van zijn vordering. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor een akte van de eiser, waarin hij moet ingaan op de vragen die door de rechtbank zijn gesteld. De beslissing over de vordering is aangehouden, en de rechtbank heeft partijen erop gewezen dat het niet overleggen van gevraagde stukken nadelig kan zijn voor de partij die dit nalaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats: Nijmegen
Zaakgegevens: 8368081 \ CV EXPL 20-712 \ 25115 \ 40141
vonnis
in de zaak van
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] .,
gevestigd te [gedaagde naam] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.R.J.J. Somers,
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.C.J. Oomen.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2020;
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Vanwege de coronacrisis kan geen mondelinge behandeling worden ingepland. Om onnodige vertraging te voorkomen, heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert vanaf 1995 een garage bedrijf.
2.2.
[gedaagde naam] heeft vanaf 24 mei 2006 tot 1 april 2018 een vervoers- en uitvaartonderneming uitgeoefend vanuit de besloten vennootschap [naam 2] waarvan [gedaagde naam] indirect directeur grootaandeelhouder was. Deze onderneming was gevestigd in Haps. Vanaf 1 januari 2017 exploiteert [gedaagde naam] , met zijn tweede echtgenote, een uitvaartonderneming onder de naam [naam 1] Deze onderneming is gevestigd in [gedaagde naam] .
2.3.
Op 11 mei 2016 heeft [gedaagde naam] telefonisch contact opgenomen met [eiser] van [eiser] . Het telefoongesprek ging over een lijkwagen van het merk Cadillac Serville 4.6i V8. [gedaagde naam] had een advertentie gezien van de lijkwagen, die te koop stond in België. [eiser] heeft op 14 juni 2016 de lijkwagen bij de verkoper bekeken en de lijkwagen aangekocht voor € 3.000,00.
2.4.
[eiser] heeft op 29 december 2017 twee facturen gestuurd die geadresseerd zijn aan [gedaagde] Eén factuur, met factuurnummer 17200181, bevat voor zover hier van belang de volgende omschrijvingen:

Aan u geleverd onderstaand BTW voertuig(…)
(…)
Basisprijs 3.000.00
Extra / Accessoires:
Transport, aankoop en brandstof autotransporter 750.00
Tol totaal gereden 338 km 6,5 uur
RDW + transport naar RDW + aangifte BPM 200.00
Accu vernieuwen 125.00
Opm: [gedaagde] heeft zelf dynamo en koplampen geregeld
Accessoires totaal 1.075.00
Afleverkosten 395.00
Leges55
Totaal Excl. BTW incl. Leges 4.525.00
(…) Btw (…) 938.70
(…)0,00
Totaal € 5.463.70
De andere factuur, met factuurnummer 17003617, vermeldt een totaalprijs van € 9.117,35 (inclusief btw) voor diverse werkzaamheden aan de lijkwagen en de daarbij verwerkte materialen. [gedaagde] heeft beide facturen onbetaald gelaten.
2.5.
In augustus 2018 heeft [gedaagde naam] aan [eiser] gevraagd om een voorstel te doen om dit af te werken. Dit heeft niet tot een minnelijke oplossing geleid. In augustus 2019 laat de toenmalige gemachtigde van [gedaagde naam] , mr. W.P. Groenendijk, weten dat betwist wordt dat er een opdracht is gegeven tot de aankoop en de reparatie van de lijkwagen. Hij geeft in de daarop volgende correspondentie (19 september 2019) aan dat ten tijde van de eerste contacten over de auto het vervoer van [naam 2] al was overgeheveld naar een andere partij en dat “
[gedaagde naam]in privégevraagd heeft naar de auto te gaankijken(hetgeen uiteraard nog iets heel anders is dan een verzoek om te kopen, want een dergelijk verzoek heeft cliënt nooit gedaan)”.
2.6.
Op 10 januari 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] daarop gereageerd en zijn verbazing uitgesproken dat [gedaagde naam] op persoonlijke titel zou hebben gehandeld en niet namens zijn B.V. Hij heeft [gedaagde naam] in privé gesommeerd “
om er voor zorg te dragen dat, uiterlijk binnen een termijn van veertien dagen, welke termijn ingaat op de dag nadat uw cliënt het onderhavige schrijven heeft ontvangen, het bedrag van € 14.581,05 is bijgeschreven (…)” en alle rechten voorbehouden om ook [naam 2] in rechte te betrekken.
2.7.
Op 15 januari 2020 heeft [gedaagde naam] de sommatie ontvangen. [gedaagde naam] is niet overgegaan tot betaling van de twee facturen.

3.3. De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat [gedaagde naam] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 14.581,05 (beide facturen), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 29 januari 2018 tot aan de dag der algehele invordering en een bedrag van € 920,81 (aan buitengerechtelijke kosten), met veroordeling van [gedaagde naam] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat tussen [eiser] en [gedaagde naam] een mondelinge overeenkomst is afgesloten, die door [gedaagde naam] niet wordt nagekomen. [eiser] heeft een lijkwagen voor [gedaagde naam] aangekocht en aan die lijkwagen, in opdracht van [gedaagde naam] werkzaamheden verricht. Nu [gedaagde naam] weigert voor de werkzaamheden van [eiser] te betalen vordert [eiser] dat [gedaagde naam] wordt veroordeeld tot nakoming van zijn betalingsverplichting. De wettelijke rente is verschuldigd, omdat [gedaagde naam] vertraagd is in de voldoening van de geldsom. Op 29 januari 2018 (vervaldatum facturen) had betaald moeten worden. Er is aangemaand en dus moeten ook buitengerechtelijke kosten door [gedaagde naam] betaald worden, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde naam] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij betwist dat hij opdracht heeft gegeven tot aankoop van de lijkwagen en ook dat hij opdracht heeft gegeven voor (reparatie)werkzaamheden. Als er al een opdracht of opdrachten gegeven zouden zijn aan [eiser] , zijn die niet door hem persoonlijk gegeven, maar door hem als eigenaar van [naam 2] Hij had enkel via zijn B.V. zakelijk contact met [eiser] en nooit privé of via de vof. Subsidiair, voor zover vast komt te staan dat door [gedaagde naam] opdracht aan [eiser] is gegeven tot aankoop en reparatie van de lijkwagen, betwist [gedaagde naam] dat de kosten van de (reparatie)werkzaamheden zo hoog zijn als [eiser] stelt. Bovendien heeft [eiser] zich niet aan zijn informatieverplichting en verantwoordingsverplichting gehouden (artikel 7:403 BW) stelt [gedaagde naam] . Tot slot betwist [gedaagde naam] dat wettelijke rente vanaf 29 januari 2018 verschuldigd is (pas vanaf datum ingebrekestelling) en wordt de hoogte van de buitengerechtelijke kosten betwist.

4.De beoordeling

Contractspartij?
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde naam] is dat, als er al een overeenkomst met betrekking tot de lijkwagen tot stand is gekomen, wat hij betwist, niet hij de contractuele wederpartij van [eiser] is, maar [naam 2]
4.2.
De beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, hangt af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
4.3.
Volgens [gedaagde naam] hebben [eiser] en [naam 2] jarenlang zaken gedaan waarbij [naam 2] bedrijfsauto’s kocht van [eiser] en deze daar liet onderhouden, waarbij hijzelf de contacten met [eiser] onderhield. Zijn verzoek aan John Hendriks om de lijkwagen in België te bekijken, moet volgens [gedaagde naam] in dat kader worden bezien. [eiser] heeft daarop nog niet kunnen reageren.
4.4.
Uit de bij de dagvaarding gevoegde correspondentie leidt de kantonrechter evenwel af dat ook [eiser] er aanvankelijk vanuit ging dat [naam 2] haar contractuele wederpartij was. De facturen zijn ook op naam van [naam 2] gesteld. [eiser] dient daarom toe te lichten waarom zij desalniettemin [gedaagde naam] als contractspartij aanspreekt, waarbij zij ook dient in te gaan op de stellingen van [gedaagde naam] (zie rechtsoverweging 4.3). Voor zover zij zich beroept op de e-mail van mr. Groenendijk van 19 september 2019, dient [eiser] daarbij te betrekken dat [gedaagde naam] daar in de conclusie van antwoord afstand van heeft genomen.
Overeenkomst?
4.5.
In het geval dat wordt geoordeeld dat [gedaagde naam] zijn verzoek om de lijkwagen in België te bekijken in eigen naam heeft gedaan en niet als vertegenwoordiger van [naam 2] , dient de vraag te worden beantwoord of vervolgens door [gedaagde naam] opdracht is gegeven voor de aankoop van de lijkwagen en voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de lijkwagen. Gelet op de betwisting van [gedaagde naam] ligt het op de weg van [eiser] om nader te onderbouwen op basis van welke concrete uitlatingen en gedragingen van [gedaagde naam] zij heeft afgeleid dat [gedaagde naam] haar die opdrachten heeft verstrekt. De kantonrechter geeft [eiser] in overweging om schriftelijke getuigenverklaringen in het geding te brengen van de door haar genoemde getuigen. Een getuigenverhoor, met alle bijkomende kosten van dien, is dan wellicht niet nodig.
4.6.
Voorts behoeft het feit dat de factuur die ziet op de verkoop van de lijkwagen aan [gedaagde naam] pas op 19 december 2017 is opgesteld terwijl de lijkwagen al op 14 juni 2016 in België is gekocht, een nadere toelichting. [eiser] dient ook te reageren op de stelling van [gedaagde naam] dat [eiser] voor alle andere bij haar gekochte auto’s schriftelijke koopovereenkomsten opstelde en voor alle grote reparaties eerst een kostenbegroting toestuurde en dat dat in dit geval niet is gebeurd.
Facturen
4.7.
Als vast komt te staan dat door [gedaagde naam] opdracht(en) gegeven is/zijn, wordt toegekomen aan de vraag wat [eiser] daarvoor aan [gedaagde naam] in rekening mocht brengen. [eiser] zal daarvoor de aard van de overeenkomst nader moeten onderbouwen. Is sprake van een overeenkomst van lastgeving, een (algemene) overeenkomst van opdracht, een koopovereenkomst of een combinatie daarvan? Voorts dient [eiser] toe te lichten wat de aard is van de uit hoofde van de (verschillende) overeenkomst(en) gevorderde bedragen. Gaat het om een koopsom, om onkosten en/of om loon? Voor zover loon en onkosten worden gevorderd, wordt de omvang door [gedaagde naam] betwist. [eiser] dient de (grondslagen van de) gevorderde loon- en onkostenbedragen daarom tevens nader te onderbouwen. Waaruit blijkt dat de gestelde manuren zijn verricht en de onkosten zijn gemaakt? Gaat het om overeengekomen loon of om gebruikelijk dan wel om redelijk loon als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW? Ook dient zij in te gaan op het beroep van [gedaagde naam] op artikel 7:403 BW.
4.8.
[eiser] moet alle antwoorden op de vragen, alle stukken en alle overige punten waarop zij nog wil ingaan, bij akte indienen. Uiteraard kan [gedaagde naam] daar vervolgens bij antwoordakte op reageren.
4.9.
De kantonrechter wijst partijen erop dat in het nadeel kan worden beslist van de partij die de gevraagde stukken niet overlegt en/of geen antwoord geeft op de door de kantonrechter gestelde vragen.
4.10.
Vervolgens zal de kantonrechter vonnis wijzen, tenzij een mondelinge behandeling alsnog wenselijk is.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van vier weken na datum van dit vonnis voor het nemen van een akte door [eiser] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op