ECLI:NL:RBGEL:2020:2745

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1193 (vv) en 20 _ 1322 (bodem)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang wegens ernstige bouwkundige gebreken en gezondheidsrisico's

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van een woning in [A], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang die aan eisers was opgelegd vanwege ernstige bouwkundige gebreken aan hun woning. De gemeente had op 27 september 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd, die eisers verplichtte om diverse gebreken aan de woning te verhelpen. Na een bezwaarprocedure verklaarde de gemeente het bezwaar van eisers ongegrond, waarop eisers beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 19 mei 2020, die via videoverbinding plaatsvond, zijn eisers verschenen, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door H.P.T. Nas, E.G. Meuleman en S. Capitano. De voorzieningenrechter heeft op 25 mei 2020 een onderzoek ter plaatse ingesteld, waarbij de situatie van de woning is beoordeeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de woning in een zeer slechte staat verkeert, met een verhoogd risico op brandgevaar en andere gezondheidsrisico's. De deskundigenrapporten die door de gemeente waren overgelegd, werden als doorslaggevend beschouwd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden zouden rechtvaardigen. De eisers hadden voldoende gelegenheid gekregen om de gebreken te verhelpen, maar hadden dit niet gedaan. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de last onder bestuursdwang gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1322 (beroep) en 20/1193 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2020

op het verzoek om voorlopige voorziening

[Eiser] en [Eiseres] , te [A] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaardte Bemmel, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij besluit van 28 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft per videoverbinding plaatsgevonden op 19 mei 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.P.T. Nas,
E.G. Meuleman, en S. Capitano.
Op 25 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter een onderzoek ter plaatse ingesteld. Hierbij waren eisers aanwezig. Namens verweerder waren aanwezig H.P.T. Nas en E.G. Meuleman. Na afloop heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
De feiten
2. Eisers zijn eigenaar/bewoner van de woning aan [het adres] in [A] . Op 8 augustus 2019 hebben toezichthouders R. Martens en E. Meuleman, de woning bezocht.
Zij werden hierbij vergezeld door de heer Stallen, bouwkundig ingenieur van SBA-ingenieurs (hierna: SBA), en de heer Lenting, gecertificeerd installateur van NET-LinQ inspectie & advies B.V. (hierna: Net-LinQ). Ook eisers waren aanwezig. Het bezoek vond plaats naar aanleiding van een eerdere controle door de toezichthouders van 17 juni 2019, waarbij ernstige vermoedens waren ontstaan over met name de bouwkundige staat en de brandveiligheid van het pand. De uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van SBA van 21 augustus 2019 en het rapport van Net-LinQ van 19 augustus 2019 met kenmerk R192630.
3. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat het pand en de daarin aanwezige voorzieningen in een dusdanig slechte staat verkeren, dat dit een aanmerkelijk risico oplevert voor de gezondheid en veiligheid. Het pand voldoet op meerdere aspecten niet aan de wettelijke minimumeisen die het Bouwbesluit 2012 hieraan stelt.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft eisers aangeschreven de overtredingen van artikel 1b, eerste en tweede lid van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2 van de Woningwet en de van toepassing zijnde normen uit het Bouwbesluit, beëindigen en beëindigd houden door
a. binnen 1 week na verzending van dit besluit geen gebruik meer te maken van de/een elektrische installatie ter plaatse, zolang deze niet voldoet aan de eisen die volgen uit artikel 6.7 van het Bouwbesluit. Herstel van de installatie dient door een erkend installateur te worden uitgevoerd.
b. binnen 3 weken na verzending van dit besluit de brandgevaarlijke aankleding van binnenwanden en plafonds (blijvend) ongedaan te maken en de vuurlast door aanwezigheid van spullen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen (conform artikel 2.75, 2.76 7.4, 7.10 en 7.16 van het Bouwbesluit);
c. binnen 2 maanden na verzending van dit besluit het gebruik van het verbrandingstoestel te beëindigen en beëindigd te houden, voor zover niet voldaan is aan de technische eisen die hiervoor gelden op grond van artikel 7.9 van het Bouwbesluit;
d. binnen 2 maanden na verzending van dit besluit de constructief onveilige situatie aan de aangebouwde bijgebouwen (het niet voldoen aan 2.1 van het Bouwbesluit) te beëindigen en beëindigd te houden.
e. binnen drie maanden na verzending van dit besluit alle openingen in de buitengevel (zoals bedoeld in artikel 3. 73 Bouwbesluit) die breder zijn 0,01m ongedaan te maken en het pand en omliggende terrein zodanig op te ruimen dat dit voor ongedierte onaantrekkelijk wordt gemaakt. Voor dit laatste moeten in ieder geval de volgende maatregelen worden getroffen:
• het verwijderen van de schuilmogelijkheden op het terrein (zie foto's 17-6-19);
• het verwijderen van waterbronnen voor ongedierte, zoals autobanden, emmers en het resterende water in het oude zwembad;
• het snoeien of verwijderen van de tegen de bebouwing staande of groeiende beplanting en bomen.
4.1
Aanvullend heeft verweerder eisers gelast om het gebruik van het pand te beëindigen en beëindigd te houden, voor zover (en zolang) de bovengenoemde overtredingen na het verstrijken van de hiervoor gestelde termijnen (of slechts één van deze termijnen) niet zijn beëindigd en het gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid voortduurt.
4.2
Voldoen eisers niet aan deze last, dat zal verweerder zelf een einde (laten) maken aan de strijdige situatie door zelf de hierboven genoemde maatregelen, of andere verwante maatregelen te treffen om dit doel te bereiken, waarbij de kosten op eisers zullen worden verhaald (bestuursdwang). Toepassing van de bestuursdwang kan ook inhouden dat het pand voor onbepaalde tijd zal worden gesloten, aldus verweerder.
Waarom zijn eisers het hier niet mee eens?
5. Eisers hebben aangevoerd dat zij meer tijd nodig hebben om de vastgestelde gebreken te kunnen verhelpen. Bovendien hebben zij betoogd dat de constructie van het hoofdgebouw in orde is en dat zij gedurende de werkzaamheden in de woning kunnen blijven wonen. Voor beëindiging van het gebruik van de woning zolang de gebreken niet zijn verholpen is geen aanleiding, zo stellen zij.
Oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de opstallen op het perceel [het adres] in [A] in slechte staat verkeren. De vraag die wel voorligt is of de staat zo slecht is dat dit de aanschrijving door verweerder rechtvaardigt.
6.1
Uit onderzoek ter plaatse door SBA ingenieurs is gebleken dat er een verhoogd risico is op brandgevaar door de elektrotechnische installatie en dat de geconstateerde gebreken met spoed verholpen moeten worden. Bij brand kan niet worden uitgesloten dat er asbest vrijkomt, een asbestinventarisatie kan hier uitsluitsel over geven. De draagconstructie van de bijgebouwen is instabiel. In de woning zijn zeer veel brandgevoelige materialen aanwezig (huisraat, wand-, vloer en plafondafwerkingen). Deze moeten worden verwijderd. Op het perceel zijn er veel schuilplekken en toegangen voor ongedierte aanwezig, het perceel dient opgeruimd te worden. [1]
Uit het rapport van Elektro Technisch Installatiebureau Balk b.v. van 4 december 2019 blijkt dat er verbeteringen zijn aangebracht, maar dat de installatie door lekkages verslechtert.
6.2
Op 5 februari 2020 heeft E. Meuleman samen met een medewerker van ACI-groep een bezoek aan eisers gebracht. Dit bezoek vond plaats om te inventariseren welke werkzaamheden noodzakelijk zijn. Van dit bezoek is een verslag gemaakt, gedateerd 25 februari 2020.
“De situatie is ernstig, zeer ernstig, dit was me al duidelijk. Buiten krijg ik een goed beeld van de staat van woning, en alle aangebouwde bijgebouwen die allemaal doordrenkt zijn van de lekkages. De daken en muren zijn allemaal met pur/ damwand en zelf gefabriceerde afvalmaterialen aan elkaar gemaakt, instortingsgevaar is wel degelijk ter sprake. Wat mij erge zorgen maakt is het instortingsgevaar, maar ook overal lopen niet afgedekte stroomkabels en verlengdozen (zeer hoog brand,-en electrocutiegevaar).
(…)
Kijkend naar het dak van de oudbouw woning heeft meneer een gat in het zak gezaagd om hier een soort vlucht weg te maken die uitkomt op een zeer rot balkon achtige stellage. De rest van het dak is doorgezakt en dichtgemaakt met stukken dakleer en pur, het is te hopen dat op korte termijn er geen hevige storm of sneeuwbui komt. Over de woning en aanbouwen hangen meerdere hoge bomen die er niet gezond uitzien en al jaren geen vorm van onderhoud hebben gehad.
De conclusie na mijn inventarisatie buiten is dan ook dat er op korte termijn actie ondernomen moet worden voordat er ongelukken gaan gebeuren.
(…)
We vervolgen onze inventarisatie naar binnen in de woning en aangebouwde ruimtes.
De situatie is schrijnend, in elke hoek waar je kijkt liggen tussen de verzamelde spullen stekkerdozen, op stekkerdozen, op stekkerdozen. De lekkagesporen en gaten in de daken van de aanbouwen zijn zeer duidelijk zichtbaar, dit zijn al jaren lange lekkagesporen met rotte houten balken tot gevolg, instortingsgevaar en brandgevaar is hier orde van de dag. Wat me erg opvalt tijdens de inventarisatie binnen is dat in de meeste ruimtes de wanden en plafonds bekleed zijn met brandbare materialen(piepschuim/plastic schroten en hout/triplex) met daarover een soort aluminiumfolie (Dit i.v.m de gedachte van de bewoners dat ze worden afgeluisterd). Overal onder de wandbekleding komen stroomkabels uit, de combinatie van de stroomkabels en alle aluminiumfolie is verre van ideaal.
De situatie is triest en zeer ongezond en vol met gevaren voor bewoners en omwonenden.
Wat mij erg veel zorgen maakt is de vervuiling in de woning en de hoeveelheid spullen in combinatie met het instortingsgevaar en brandgevaar.
(…)”
6.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door verweerder overgelegde rapporten als deskundigenrapporten moeten worden beschouwd. Aan een deskundigenrapport mag doorgaans doorslaggevende betekenis worden toegekend door verweerder. Dit wordt anders indien sprake is van een door een betrokkene overgelegd tegenrapport van een deskundig te achten persoon. Van een dergelijk tegenrapport is in dit geval geen sprake. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Omdat eisers ter zitting beklemtoonden dat zij sinds de inspectie op 5 februari 2020 werkzaamheden hadden uitgevoerd en dat de situatie niet zo ernstig was als in de rapporten wordt gesuggereerd en in het onder 6.2 weergegeven gespreksverslag is opgenomen, heeft de voorzieningenrechter op 25 mei 2020 een onderzoek ter plaatse uitgevoerd. Hierbij is het de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat de situatie ter plaatse overeenkomt met hetgeen in de diverse rapportages is omschreven. Verweerder heeft het besluit tot het toepassen van bestuursdwang dan ook mogen baseren op de rapporten. Daarbij heeft verweerder gezien de geconstateerde gebreken ook mogen bepalen dat eisers de woning niet mogen gebruiken zolang de overtredingen niet zijn beëindigd en het gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid voortduurt. Het enkele feit dat de constructie van het hoofdgebouw op zich in orde is, doet daar niet aan af, gezien de ernst van de gebreken zoals geconstateerd en hierboven ook beschreven.
Bevoegdheid tot handhaving
7. Nu de opstallen niet voldoen aan de daaraan te stellen bouwkundige eisen zijn eisers in overtreding van de relevante bepalingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Verweerder was daarom bevoegd handhavend op te treden.
7.1
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden?
8. Van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien is niet gebleken. De medische situatie van eiseres is daartoe onvoldoende. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State dat medische omstandigheden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder van handhavend optreden dient af te zien. [2] Niet is gebleken dat de gezondheidstoestand van eiseres dusdanig is dat dit het vinden van passende alternatieve woonruimte in de weg zou staan. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangegeven dat voor de uitvoering van de werkzaamheden alternatieve woonruimte zal worden gezocht voor eisers. Ze hebben een lange inschrijfduur voor een huurwoning, daarom moet op korte termijn alternatieve woonruimte beschikbaar kunnen zijn. Bovendien is de woonconsulent bereid hen de nodige hulp te bieden.
Begunstigingstermijn
9. De voorzieningenrechter overweegt dat een begunstigingstermijn is bedoeld om de aangeschrevene de gelegenheid te geven zelf de illegale situatie te beëindigen. Hoewel de termijnen uit het primaire besluit kort te noemen zijn, was het mogelijk de overtredingen binnen de door verweerder gegeven termijn te beëindigen. Bovendien stelt de voorzieningenrechter vast dat de in het primaire besluit genoemde termijnen al reeds lang zijn verlopen. Verweerder had derhalve al over kunnen gaan tot het toepassen van bestuursdwang. Verweerder heeft eisers de tijd gegeven de bezwaarprocedure te doorlopen en ook nu hangende beroep heeft verweerder nog geen aanstalten gemaakt tot uitvoering van het besluit over te gaan. Gelet hierop hebben eisers voldoende gelegenheid gekregen om de overtredingen te beëindigen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de begunstigingstermijn niet onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie:10. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 27 mei 2020 gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Voor zover uitspraak is gedaan op het beroep kan tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de inspectierapportage van SBA ingenieurs van 21 augustus 2019
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK5063