ECLI:NL:RBGEL:2020:2764

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
C/05/369706 / FZ RK 20/1013
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met verstandelijke beperking en gedragsstoornissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 april 2020 een beschikking gegeven inzake de rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De cliënt, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en verschillende gedragsstoornissen, was eerder onder voogdij gesteld en had een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt ernstige problemen vertoont, waaronder impulsiviteit en een geschiedenis van weglopen, wat leidt tot gevaar voor zijn veiligheid en die van anderen. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege COVID-19, waarbij verschillende betrokkenen, waaronder de cliënt en zijn advocaat, zijn gehoord.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opname en het verblijf van de cliënt noodzakelijk zijn om ernstig nadeel te voorkomen. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar, en de verzochte machtiging is minder ingrijpend dan de eerder geldende machtiging gesloten jeugdzorg. De kinderrechter heeft ook de samenloop van de Wet zorg en dwang (Wzd) en de Jeugdwet besproken, en vastgesteld dat de eerder verleende machtiging voor gesloten jeugdzorg geschorst dient te worden. De machtiging tot opname en verblijf is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 29 oktober 2020.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/369706 / FZ RK 20/1013
Datum mondelinge uitspraak: 30 april 2020
Beschikking rechterlijke machtiging tot opname en verblijf Wzd
inzake
het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd), ten aanzien van:
[client],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijfadres: [instelling] , te Ermelo, op grond van een machtiging gesloten Jeugdzorg ex artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet, geldend tot 19 april 2020,
hierna te noemen: cliënt,
advocaat: mr. D. ten Haaften te Ermelo.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 24 april 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft vanwege de situatie rondom het virus COVID-19 telefonisch plaatsgevonden op 30 april 2020.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de volgende personen telefonisch gehoord:
  • cliënt, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer [naam 1] , geneesheer directeur van [instelling] te Ermelo;
  • mevrouw [naam 2] , gedragsdeskundige verbonden aan [instelling] ;
  • mevrouw [naam 3] , persoonlijk begeleidster van cliënt en verbonden aan voormelde instelling;
  • mevrouw [naam 4] , gezinsvoogd [instelling 2] ;
  • de heer [naam 5] , pleegouder.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank ’s Gravenhage, locatie Den Haag, van 20 april 2005 is cliënt onder voogdij gesteld van [instelling 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, locatie Den Haag, van 7 april 2020 is een voorwaardelijke machtiging tot uithuisplaatsing van cliënt in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verleend tot 17 oktober 2020.

3.Beoordeling

3.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat bij cliënt sprake is van een licht verstandelijke beperking. Hij heeft een forse achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, zowel ten opzichte van zijn kalenderleeftijd als ten opzichte van zijn cognitieve ontwikkelingsniveau. Daarnaast is hij bekend met een reactieve hechtingsstoornis, een posttraumatische stressstoornis en een periodiek explosieve stoornis. De geneesheer directeur heeft mondeling toegelicht dat het gedrag en het onvermogen dat [client] vertoont ten gevolge van de omvangrijke problematiek, een behandeling vereist die gelijk is aan die van cliënten met een lager IQ, die vallen onder de definitie van verstandelijke handicap.
3.2.
Het gedrag dat voortvloeit uit deze stoornissen en handicap leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • maatschappelijke teloorgang;
  • ernstige materiële schade;
  • bedreiging van de veiligheid van cliënt al dan niet doordat cliënt onder invloed van een ander raakt;
  • het oproepen van agressie van een ander door het vertonen van hinderlijk gedrag;
  • gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Gebleken is dat cliënt snel gefrustreerd raakt en impulsief is. Hij legt alle schuld buiten zichzelf en ontkent voorgevallen situaties. Hierdoor is hij niet in staat om conflicten met anderen op te lossen en de spiraal van wederzijdse agressie te doorbreken. Mede omdat cliënt onvoldoende in staat is om zichzelf te reguleren en in de hand te houden zijn er de afgelopen jaren veel incidenten geweest, waarbij ook de politie betrokken is geweest. Cliënt heeft ook een geschiedenis van weglopen, met het risico dat hij door zijn gedrag buiten de instelling weer in aanraking komt met de politie. Hij is dan ook bekend met een geschiedenis van herhaalde (acute) machtigingen tot gesloten jeugdzorg.
3.3.
Cliënt is inmiddels overgeplaatst van een gesloten setting naar de Zeer Intensieve Behandelgroep (ZIB) op het terrein van [instelling] te Ermelo. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënt daar sinds twee weken verblijft. De geneesheer directeur licht mondeling toe dat het een open maar zeer kleine groep is, met veel hulpverleners. Zodoende kan cliënt intensief worden begeleid in het leren omgaan met meer vrijheden. Deze behandelgroep is geregistreerd voor de Wzd. Cliënt heeft tot heden een positieve indruk van deze nieuwe groep en is gemotiveerd om te werken aan het leren omgaan met meer vrijheden. Ook de pleegouders zijn blij met de plek waar cliënt nu verblijft.
3.4.
De opname en het verblijf van cliënt zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De verzochte machtiging is in feite een minder ingrijpende maatregel dan de machtiging gesloten jeugdzorg die tot 7 april 2020 van toepassing was.
3.5.
Gebleken is dat cliënt ambivalent staat tegenover de opname en het verblijf. Mede gelet op het feit dat hij een geschiedenis heeft van regelmatig weglopen, heeft de kinderrechter onvoldoende vertrouwen in een vrijwillig verblijf bij de ZIB-groep van [instelling] .
3.6.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt dus tot en met 29 oktober 2020.
Samenloop Wzd en voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg
3.7.
Volgens de behandelaar is het voor cliënt van belang om in één van de locaties van deze zorgaanbieder behandeld te blijven. Daarom is eerst een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp aangevraagd en door de kinderrechter van de rechtbank Den Haag toegewezen op 7 april 2020. Mocht het cliënt uiteindelijk niet lukken om verantwoord in zijn nieuwe groep te kunnen omgaan met meer vrijheden en zo stappen te maken in zijn ontwikkeling, dan is het in zijn belang om weer geplaatst te kunnen worden op zijn oude groep. De voorwaardelijke machtiging zou daarvoor dienen. Juridisch is het volgens de behandelaar echter onduidelijk wat de status is van de voorwaardelijke machtiging na het toewijzen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wzd.
3.8.
Aangezien de zorgaanbieder en de advocaat verzocht hebben om te verhelderen of de voorwaardelijke machtiging is vervallen, geschorst of doorloopt na toewijzing van het huidige verzoek, zal de kinderrechter hieraan ook enkele overwegingen wijden.
3.9.
Allereerst dient onderzocht te worden of in de Wzd bepalingen zijn opgenomen over samenloop tussen verschillende machtigingen. In artikel 40 Wzd wordt bepaald dat indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, deze geldt als machtiging, als bedoeld in artikel 261 (bedoeld zal zijn artikel 265b ) van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In de toelichting op artikel 40 Wzd wordt uitgelegd dat deze bepaling duidelijk maakt dat een machtiging uithuisplaatsing naast een machtiging tot opname en verblijf overbodig is.
3.10.
In artikel 1 lid 6 Wzd is uitdrukkelijk opgenomen wat het gevolg is bij samenloop van een machtiging op grond van de Wzd en de Wvggz: “In het geval op grond van deze wet een rechterlijke machtiging is afgegeven voor opname in een accommodatie,
vervalt(onderstreept door rb) een eerdere voor die cliënt afgegeven zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.”
3.11.
Dit is anders indien tijdens de looptijd van een zorgmachtiging op grond van de Wzd een machtiging tot opname in een accommodatie op grond van de Wvggz wordt gegeven. Artikel 1:1 derde lid Wvggz bepaalt dat de machtiging op grond van de Wzd wordt
geschorst. In de toelichting op dit artikel wordt het verschil verklaard. Het is namelijk voorstelbaar dat een tijdelijke opname plaatsvindt vanuit de Wzd situatie naar een Wvggz accommodatie, maar andersom niet.
3.12.
Het lijkt erop dat de wetgever bij de samenloop van de Wzd en Wvggz heeft willen aansluiten bij de gebleken praktijk waarin een bepaalde zorgbehoefte nodig blijft voor mensen met een verstandelijke beperking of een psychogeriatrische problematiek. Na een tijdelijke opname via de Wvggz kan weer teruggevallen worden op die van de Wzd, zonder een nieuwe procedure.
3.13.
In tegenstelling tot de Wzd heeft de Wvggz wel uitdrukkelijk bepaald dat een machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet wordt
geschorstindien betrokkene wordt opgenomen in een accommodatie op grond van de Wvggz. Artikel 1:1 lid 4 Wvggz luidt: Een op grond van deze wet voor betrokkene afgegeven zorgmachtiging tot opname in een accommodatie schorst een eerdere voor deze persoon afgegeven rechterlijke machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet zodra betrokkene is opgenomen in een accommodatie. De schorsing eindigt op het moment dat de zorgmachtiging vervalt. Bij toepassing van deze bepaling is artikel 6.1.12, derde lid, van de Jeugdwet niet van toepassing. Deze laatste toevoeging voorkomt dat bij het niet uitvoeren van de machtiging gesloten jeugdhulp deze na drie maanden van rechtswege vervalt. Een machtiging op grond van de Jeugdwet lijkt bij samenloop met de Wvggz dus dezelfde gevolgen te hebben als de situatie van een machtiging tot opname op grond van de Wvggz gedurende de looptijd van een zorgmachtiging op grond van de Wzd. In de Jeugdwet is ook een vervalbepaling opgenomen voor de machtiging Wvggz. Indien tijdens de looptijd van de machtiging op grond van de Wvggz een nieuwe machtiging gesloten jeugdhulp wordt afgegeven, vervalt de machtiging tot opname op grond van de Wvggz, zie artikel 6.1.2. lid 10 Jeugdwet.
3.14.
Nu er in de Wzd geen expliciete bepaling is opgenomen met betrekking tot samenloop met een civiele machtiging uithuisplaatsing, noch in de Jeugdwet bepalingen zijn opgenomen die zien op samenloop met een machtiging op grond van de Wzd, is het de vraag of op grond van het systeem van het recht in het licht van het belang van het kind een uitleg te geven is, die ruimte geeft aan de kennelijke behoefte om continuïteit te waarborgen.
3.15.
De kinderrechter stelt voorop dat niet altijd goed kan worden ingeschat of en hoelang een bepaalde behandeling en zorgvorm noodzakelijk is. Voor jeugdigen zijn op grond van drie wetten machtigingen beschikbaar op grond waarvan een gedwongen opname, inzet van middelen en maatregelen kunnen worden gegeven: de Jeugdwet, de Wzd en de Wvggz. Gelet op de ontwikkelingsbehoefte, de mogelijkheden tot groei en beïnvloeding van de ontwikkeling, is het voor minderjarigen van belang dat er continuïteit is in de behandeling en dat niet telkens met nieuwe behandelaren nieuwe zorgplannen opgesteld dienen te worden. De zorgbehoefte dient centraal te staan en niet ‘het dak’. Het is voor minderjarigen met LVG problematiek bovendien moeilijker om te wennen bij overplaatsingen in een geheel nieuwe omgeving.
3.16.
In het civiele jeugdrecht is het wel mogelijk om een trajectmachtiging af te geven of twee machtigingen naast elkaar te laten bestaan. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 6 februari 2004, (
ECLI:NL:HR:2004:AN8908 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2004:AN8908)) daar duidelijkheid over gegeven. R.o. 3.4 “(…) Om het belang van de ouders en het kind te waarborgen en om onduidelijkheid te voorkomen, dient de rechter dan wel bij de mondelinge behandeling van het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling tot het geven van de volgende machtiging de verhouding tot de bestaande machtiging aan de orde te stellen en in zijn beschikking tot het geven van de volgende machtiging van deze verhouding rekenschap te geven. De rechter dient dan uitdrukkelijk te vermelden of deze machtiging de eerdere machtiging aanvult, wijzigt dan wel geheel vervangt.”
en: 3.3. “(…) In dit verband is van belang dat in bepaalde gevallen, zoals indien onzekerheid bestaat over de vraag wanneer een bepaalde plaatsingsmogelijkheid beschikbaar komt, een gezinsvoogdij-instelling belang erbij kan hebben over ruimere bevoegdheden te beschikken, in die zin dat een machtiging bijvoorbeeld betrekking heeft op verschillende voorzieningen binnen dezelfde soort of op voorzieningen van verschillende soort.”
3.17.
Hieruit volgt dat het belangrijk is duidelijkheid te geven over de status van een eerder gegeven machtiging. Nu de Wzd geen uitsluitsel geeft over de verhouding van een machtiging in het kader van deze wet en een eerder gegeven machtiging op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, waar ook een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp onder valt, acht de kinderrechter het van belang om deze lacune op te vullen. Het belang van cliënt vereist dat teruggevallen kan worden op de mogelijkheden die de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp biedt en dat op soepele wijze een overplaatsing gerealiseerd kan worden, indien de behandelplek op grond van de Wzd niet voldoet. Dit pleit voor een uitleg waarbij de eerder gegeven machtiging voorwaardelijke jeugdhulp wordt geschorst, analoog aan artikel 1:1 vierde lid Wvggz.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[client], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
4.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 29 oktober 2020.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020 door mr. G.W. Brands Bottema, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 mei 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.