ECLI:NL:RBGEL:2020:2844

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
8342537
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door vennoten na uittreden van een vennoot uit een vennootschap onder firma

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] betaling van [gedaagde] na zijn uittreden uit de vennootschap onder firma (vof) Preiner Nederland. De vof, opgericht op 1 januari 2019, richtte zich op wijnimport en -verkoop. [gedaagde] heeft op 1 mei 2019 zijn activiteiten gestaakt vanwege gezondheidsklachten en zich uit de vof geschreven. De eisende partijen stellen dat [gedaagde] een deel van het verlies van de vof moet vergoeden, dat volgens hen € 3.198,90 bedraagt, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij nog geld verschuldigd is, onder andere omdat hij van mening is dat de vof ontbonden had moeten worden na zijn uittreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de afspraken rondom het uittreden van [gedaagde] en of er een voortzettingsbeding was. De rechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten en om relevante documenten over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
Zaakgegevens 8342537 \ CV EXPL 20-528 \ 25115 \ 40141
vonnis
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
2. [eiser 2]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. F.M. Aarts
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers
Partijen worden hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 februari 2020;
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Vanwege de coronacrisis kan geen mondelinge behandeling worden ingepland. Om onnodige vertraging te voorkomen, heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 januari 2019 hebben [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] de vof Preiner Nederland opgericht (hierna: de vof), welke vof zich richt op wijnimport en wijnverkoop. Op 14 februari 2019 is deze vof ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.2.
Bij brief van 1 mei 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] het volgende, voor zover van belang, bericht:

In verband met mijn aanhoudende gezondheidsklachten moet ik mijn activiteiten bij Preiner Nederland met onmiddellijke ingang staken.
Dit impliceert dat ik me uit het vennootschap uitschrijf.
(…)
Ik wens jullie veel succes voor nu en in de toekomst met de Preinerwijnen.
2.3.
Op 19 juni 2019 heeft [eiser 1] aan [gedaagde] per brief, onder meer, het volgende bericht:

(…) Zoals je kunt zien op de Winst en Verlies rekening is het verlies € 11.692,91. Wanneer er een vennoot uittreedt geldt dat de winst of het verlies gedeeld wordt door het aantal vennoten i.c. drie. Dat betekent dat jouw aandeel daarin is € 11.692,91 : 3 = € 3.897,64
Daar gaat vanaf dat wat je al hebt ingelegd en je declaratie totaal 698,74. Blijft over € 3.198,90 (…)
2.4.
Partijen hebben gecorrespondeerd over (de omvang van) het bedrag dat [gedaagde] aan [eiser 1] en [eiser 2] , volgens [eiser 1] en [eiser 2] , verschuldigd zou zijn vanwege zijn uitschrijving, maar zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat [gedaagde] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 3.643,88 (opgebouwd uit een bedrag van € 3.198,90 aan hoofdsom en een bedrag van € 444,98 aan buitengerechtelijke incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de datum van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan hun vordering leggen [eiser 1] en [eiser 2] ten grondslag dat [gedaagde] uit de vof is getreden, dat zij daarna de balans en de winst-en-verliesrekening hebben opgemaakt en dat een verlies resteerde van € 11.692,91. Dit verlies hebben ze door drie gedeeld, omdat ze met drie vennoten waren. [gedaagde] moet nu zijn deel van het verlies betalen, te weten een bedrag van € 3.897,64 (€ 11.692,91:3) minus € 698,74 (inleg en declaratie [gedaagde] ) = € 3.198,90. De buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, omdat [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] hebben aangemaand en de wettelijke handelsrente moet [gedaagde] betalen, omdat hij hun vordering tot op heden nog niet heeft voldaan.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt dat het aan [eiser 1] en [eiser 2] te wijten is, althans dat het hun eigen schuld is, dat de vof zoveel verlies heeft geleden als zij stellen. Het uittreden van [gedaagde] had moeten leiden, aldus [gedaagde] , tot ontbinding van de vof en tot vereffening. In plaats daarvan zijn [eiser 1] en [eiser 2] , zonder dat een voortzettingsbeding tussen de drie vennoten was overeengekomen, doorgegaan met de vof en plukken zij daar nu ook de vruchten van. Het is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en disproportioneel om nog geld van [gedaagde] te vorderen, aldus [gedaagde] . Verder heeft [gedaagde] de juistheid van de balans en winst-en-verliesrekening als geheel betwist, maar ook de individuele posten die op die twee overzichten staan. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat hij op 29 augustus 2019 onverplicht heeft afgerekend en meerdere malen geld heeft overgemaakt. Voor zover daarvan bedragen door [eiser 1] en/of [eiser 2] zijn teruggestort is sprake van schuldeisersverzuim en was [gedaagde] dus niet in verzuim, waardoor geen rente verschuldigd is, aldus [gedaagde] . Tot slot stelt [gedaagde] dat hij drukwerk ter waarde van € 1.920,- voor zijn rekening heeft genomen. Als er een nog een vordering op hem zou bestaan, wenst hij die met het bedrag voor het drukwerk te verrekenen.

4.De beoordeling

Afwijkende afspraken omtrent uittreden vennoot?
4.1.
De vof is een bijzondere vorm van de maatschap (artikel 16 WvK). Een maatschap wordt ontbonden door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten, zo blijkt uit artikel 7A:1683 aanhef en onder 3° BW. Dat betekent dat op 1 mei 2019, tegen welke datum [gedaagde] heeft opgezegd, de vof in beginsel ontbonden werd. Dit is evenwel regelend recht waarvan partijen kunnen afwijken. Onduidelijk is of dat is gebeurd. [gedaagde] heeft gesteld dat er geen vof contract is opgesteld en (dus) ook geen voortzettingsbeding overeengekomen was. [eiser 1] en [eiser 2] hebben op die stelling van [gedaagde] nog niet kunnen reageren en zullen daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Indien [eiser 1] en [eiser 2] zich beroepen op een vennootschapsovereenkomst, verzoekt de kantonrechter (op grond van artikel 22 Rv) deze te overleggen.
4.2.
In het geval dat wordt geoordeeld dat de vof per 1 mei 2019 ontbonden is, dienen [eiser 1] en [eiser 2] te onderbouwen hoe de vereffening heeft plaatsgevonden en wat dat betekent voor (de hoogte van) hun vordering. Vereffening houdt in, naast het beëindigen van de rechtsbetrekkingen van de vennootschap met derden, verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
4.3.
In het geval dat wordt geoordeeld dat de vof niet ontbonden is, omdat tussen de vennoten (stilzwijgend) afgesproken is dat de vof na het uittreden van een vennoot voortgezet kan worden door de overige vennoten, is het aan [eiser 1] en [eiser 2] om te onderbouwen of en, zo ja, welke afspraken over de financiële afwikkeling gemaakt zijn en wat dat betekent voor (de hoogte van) hun vordering.
4.4.
In alle gevallen dienen [eiser 1] en [eiser 2] zich ook uit te laten over het verweer van [gedaagde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om nog geld van hem te vorderen, terwijl hij slechts zeer korte tijd vennoot is geweest, [eiser 1] en [eiser 2] de vruchten plukken van de vof en het contact van [gedaagde] , Preiner Oostenrijk, de basis voor de vof is.
Balans en winst-en-verliesrekening
4.5.
Als vast komt te staan dat [eiser 1] en [eiser 2] een vordering op [gedaagde] hebben, wordt toegekomen aan de vraag wat de omvang van die vordering is. [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun vordering onderbouwd met een balans en winst-en-verliesrekening over de periode 1 januari 2019 tot en met 30 april 2019. [gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord diverse posten van die balans en winst-en-verliesrekening betwist, maar onvoldoende duidelijk is op welke posten zijn betwisting precies ziet. [eiser 1] en [eiser 2] krijgen de gelegenheid de verschillende posten op de balans en winst-en-verliesrekening (en dus de opbouw van hun vordering) nader te onderbouwen, waarna [gedaagde] dient aan te geven welke specifieke posten hij betwist en waarom.
Betalingen [gedaagde]
4.6.
Verder behoeft de stelling van [gedaagde] dat hij onverplicht heeft afgerekend (punt 7 conclusie van antwoord) een nadere toelichting van zijn kant. Welk bedrag of welke bedragen heeft [gedaagde] precies afgerekend, op welke datum en op welke posten van de balans of winst-en-verliesrekening zagen die betalingen? Het voorgaande betekent dat productie 2 en 3 door [gedaagde] ook nader dienen te worden toegelicht.
4.7.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben nog niet kunnen reageren op de stelling van [gedaagde] omtrent de kosten van het drukwerk (verrekeningsverweer – punt 20 conclusie van antwoord). Daar worden zij toe in de gelegenheid gesteld.
Verdere procedure
4.8.
[eiser 1] en [eiser 2] moeten zich in ieder geval nader uitlaten over de hierboven onder 4.1. tot en met 4.5 en onder 4.7 genoemde aspecten. Dat dient schriftelijk te gebeuren. [eiser 1] en [eiser 2] krijgen daartoe als eerste de gelegenheid (conclusie van repliek). Daarin kan ook worden ingegaan op de conclusie van antwoord. Vervolgens krijgt [gedaagde] de gelegenheid om daar schriftelijk op te reageren en zelf in te gaan op de vragen van de kantonrechter (conclusie van dupliek). [gedaagde] moet zich in ieder geval uitlaten over de in 4.5. en 4.6. genoemde aspecten. Hij zal ook nader in kunnen gaan op de conclusie van repliek van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.9.
De kantonrechter wijst partijen erop dat in het nadeel kan worden beslist van de partij die de gevraagde stukken niet overlegt en/of geen antwoord geeft op de door de kantonrechter gestelde vragen.
4.10.
Vervolgens zal de kantonrechter vonnis wijzen, tenzij een mondelinge behandeling alsnog wenselijk is.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van vier weken na datum van dit vonnis voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op