In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] betaling van [gedaagde] na zijn uittreden uit de vennootschap onder firma (vof) Preiner Nederland. De vof, opgericht op 1 januari 2019, richtte zich op wijnimport en -verkoop. [gedaagde] heeft op 1 mei 2019 zijn activiteiten gestaakt vanwege gezondheidsklachten en zich uit de vof geschreven. De eisende partijen stellen dat [gedaagde] een deel van het verlies van de vof moet vergoeden, dat volgens hen € 3.198,90 bedraagt, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat hij nog geld verschuldigd is, onder andere omdat hij van mening is dat de vof ontbonden had moeten worden na zijn uittreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de afspraken rondom het uittreden van [gedaagde] en of er een voortzettingsbeding was. De rechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder toe te lichten en om relevante documenten over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere procedurele stappen.