ECLI:NL:RBGEL:2020:2846

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
360400 FZ RK 19-2709
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en toetsingskader in convenant

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om de wijziging van de in een convenant vastgelegde alimentatie, terwijl de vrouw, verweerster, zich hiertegen verzet en een zelfstandig verzoek indient voor een hogere alimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in een convenant zijn overeengekomen dat de man maandelijks € 300,- aan de vrouw zal betalen. De man stelt dat zijn financiële situatie is veranderd, omdat hij minder AOW ontvangt dan verwacht, wat niet in het convenant is meegenomen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man zich niet kan beroepen op een wijziging van omstandigheden omdat zij een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. De rechtbank oordeelt dat er geen niet-wijzigingsbeding is en dat de man zijn verzoek kan onderbouwen met de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank volgt de leidraad van de Hoge Raad en concludeert dat de man recht heeft op wijziging van de alimentatie, omdat zijn lagere AOW niet in het convenant is meegenomen. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe en stelt de alimentatie op nihil, terwijl het zelfstandig verzoek van de vrouw wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 360400 FZ RK 19-2709
beschikking alimentatie d.d. 18 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. P.W.E. Hoezen te Winterswijk,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Knobben te Nijverdal.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 10 oktober 2019;
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 12 november 2019;
het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 8 januari 2020;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Knobben van 4 maart 2020;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Hoezen van 1 april 2020;
het journaalbericht met bijlage van mr. Hoezen van 1 april 2020;
het journaalbericht met bijlage van mr. Knobben van 16 april 2020.
1.2.
Met goedvinden van partijen is, in verband met de situatie rondom het corona-virus, afgezien van een mondelinge behandeling en is volstaan met het schriftelijk uitlaten van partijen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] van de rechtbank Limburg in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] .
2.2.
In voormelde beschikking is een convenant opgenomen, waarin partijen zijn overeengekomen dat de man maandelijks een bedrag van € 300,- bruto per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal voldoen.
2.3.
In voormeld convenant staat, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

1. LEVENSONDERHOUD
1.1.
Behoefte aan partneralimentatie
1.1.1.
Er is op verzoek van partijen geen draagkrachtberekening gemaakt. Partijen zijn beiden pensioengerechtigd en ontvangen daarom allebei een AOW uitkering en maken aanspraak op pensioen. Bovendien ontvangt de man pensioen uit Duitsland. Partijen hebben afgesproken dat zij na de scheiding een vergelijkbaar inkomen hebben. Om dat te bereiken zullen zij de Nederlandse pensioenaanspraak van de man verevenen (de vrouw heeft zelf nauwelijks pensioen opgebouwd). Het Duitse pensioen (€ 600,- bruto per maand) kan echter niet worden verevend en daarom wensen partijen de volgende alimentatieafspraak te maken.
1.2.
Partneralimentatie
1.2.1.
De man verstrekt aan de vrouw een partneralimentatie van € 300,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de eerste van de maand door bijschrijving op een door de vrouw aan te wijzen rekening. Partijen zijn ermee bekend dat de hiervoor genoemde partneralimentatie belast is bij de ontvanger en bij de betaler als persoonsgebonden aftrek in aanmerking mag worden genomen.
1.2.2.
Betaling van de partneralimentatie gaat in op de eerste van de maand nadat de vrouw eigen woonruimte heeft gevonden.
1.2.3.
Partijen zijn zich ervan bewust dat op het moment dat één van de partijen een beroep dient te doen op een bijstandsuitkering, de betreffende gemeente een verhaalsrecht heeft op de andere partner. De gemeente zal hiertoe een alimentatieberekening uitvoeren. De daaruit voortkomende alimentatieverplichting kan afwijken van hetgeen hier is vastgesteld.
1.3.
Indexering
De partneralimentatie en de maximale inkomsten van de alimentatiegerechtigde worden jaarlijks verhoogd met het door de Minister van Justitie vastgestelde percentage, voor het eerst per 1 januari 2019.
1.4.
Einde partneralimentatie
1.4.1.
Indien de vrouw hertrouwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of duurzaam gaat samenleven met een ander als ware zij gehuwd of als ware zij geregistreerd partner, is het in artikel 1:160 BW bepaalde zonder meer van toepassing: de alimentatie eindigt definitief met ingang van de datum van hertrouwen, respectievelijk het laten registreren van het partnerschap, respectievelijk het moment waarop de duurzame samenleving aanvangt.
1.4.2.
Partijen zijn ervan op de hoogte dat de alimentatieplicht volgens de wettelijke bepalingen (maximaal) 12 jaar duurt, te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk.
1.4.3.
Uiterlijk 3 maanden na verstrijken van de termijn van 12 jaar, kan de vrouw verlenging van deze termijn vragen. Verlenging is alleen mogelijk als de beëindiging van de alimentatie voor de vrouw dermate ingrijpende gevolgen heeft dat de beëindiging in strijd moet worden geacht met de redelijkheid en billijkheid.”
3.
Het verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek alsmede het verweer daartegen
3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van [datum] en het aan de beschikking gehechte convenant te wijzigen en artikel 1 van dit artikel te vernietigen en te bepalen dat er geen partneralimentatie is verschuldigd door de man aan de vrouw, kosten rechtens.
3.2.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoek af te wijzen en, bij zelfstandig tegenverzoek, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 3 januari 2018, althans 11 november 2019 te bepalen op € 600,- per maand, althans een zodanig bedrag met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.3.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het zelfstandig verzoek van de vrouw tot gewijzigde vaststelling van partneralimentatie af te wijzen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2.
Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4). Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5).
4.3.
De eerste vraag die speelt is welk toetsingskader gehanteerd dient te worden bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek van de man. Partijen hebben hun afspraak met betrekking tot alimentatie vastgelegd in een convenant. Volgens de man is het wijzigingsverzoek gebaseerd op het criterium van artikel 1:401 eerste lid BW. De afspraak heeft vanaf het begin niet voldaan aan de wettelijke maatstaven omdat is uitgegaan van onjuiste gegevens. Hij krijgt namelijk minder AOW dan dat hij had gedacht, omdat hij jaren in Duitsland heeft gewerkt. De vrouw daarentegen werpt tegen dat partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat de man zich niet kan beroepen op een mogelijke dwaling. Subsidiair brengt zij naar voren dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat bij een wijziging moet worden gekeken naar wat partijen voor ogen stond. Het was de bedoeling dat zij een gelijk inkomen zouden hebben.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:401 BW en artikel 1:159 BW het toetsingskader geven voor wijzigingsverzoeken met betrekking tot afspraken over partneralimentatie. In deze zaak hebben partijen niet een beding van niet-wijziging gesloten, zoals genoemd in artikel 1:159 BW, zodat het verzwaard criterium van het derde lid niet van toepassing is. Wel volgt de rechtbank de vrouw in haar betoog dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. In het convenant is genoemd dat op verzoek van partijen geen draagkrachtberekening is gemaakt. De behoefte van de vrouw is niet genoemd of vastgesteld en evenmin de draagkracht van de man. Wel hebben partijen expliciet bronnen van inkomsten genoemd op grond waarvan zij wensen te bereiken dat partijen na de scheiding een vergelijkbaar inkomen zullen hebben: de AOW uitkering en de (Duitse) pensioenen van partijen. Met geen woord is gerept over de uitkering die de man ontvangt wegens immateriële schade.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter als volgt te oordelen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3635) de volgende leidraad gegeven:

3.2 Het systeem van art. 159 leden 1 en 2 in verbinding met art. 401 lid 1 moet aldus worden begrepen dat, indien een beding als bedoeld in art. 159 lid 1 niet is gemaakt (of een zodanig beding ingevolge lid 2 van dat artikel is vervallen), art. 401 lid 1 toepasselijk is, in dier voege dat in een geval waarin partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, de rechter slechts tot een wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud zal mogen overgaan, indien de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Gezien de aan echtgenoten toekomende vrijheid de financiële gevolgen van hun echtscheiding zelf te regelen, zal de rechter zowel bij zijn oordeel of aan deze voorwaarde is voldaan als, zo dit het geval is, bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot wijziging van de omtrent het levensonderhoud getroffen regeling, terughoudendheid moeten betrachten. Dit brengt mee dat hij bij een eventuele wijziging van de uitkering tot levensonderhoud zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond, waarbij hij mede zal dienen te letten op het verband dat kan zijn beoogd tussen de regeling betreffende het levensonderhoud en eventuele door partijen getroffen regelingen van andere aard.”
In deze uitspraak heeft de Hoge Raad hierop nog een nuance aangebracht. De terughoudendheid van de rechter om een wijzigingsverzoek te beoordelen dient zich niet verder te doen uitstrekken dan de specifieke punten waar partijen een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven hebben beoogd.
4.6.
In deze zaak zal de rechtbank daarom een wijzigingsverzoek op grond van een lagere of hogere behoefte van de vrouw niet toewijzen, aangezien daarvoor door zowel de man als de vrouw te weinig is gesteld. Er worden onvoldoende argumenten genoemd die meebrengen dat in het licht van alle dan bestaande maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag worden verwacht.
4.7.
Anders ligt het als het gaat om de omstandigheid dat de man geen volledige AOW ontvangt, waardoor hij een lager inkomen heeft dan de vrouw. Dit is een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij het opstellen van het convenant. De vrouw heeft niet betwist dat de man minder AOW ontvangt dan verwacht en zij erkent dat het de bedoeling was dat partijen na de scheiding een gelijk inkomen hadden.
4.8.
De vrouw wijst vervolgens op een aanvullende bron van inkomsten van de man, zijnde de uitkering wegens immateriële schadevergoeding. Uit het convenant en anderszins is evenmin gebleken dat het partijen voor ogen heeft gestaan deze inkomstenbron ook mee te nemen in de vergelijking om te komen tot een gelijk inkomen. De rechtbank dient dan terughoudend te zijn om op dit punt een inbreuk te maken op de contractsvrijheid van partijen.
4.9.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat het door de man aangevoerde met betrekking tot zijn AOW kan leiden tot een wijziging van het convenant op het punt van de partneralimentatie. Indien de fiscale cijfers van partijen over 2018 worden vergeleken blijkt dat de man een beduidend lagere AOW heeft ontvangen dan de vrouw. Daaruit blijkt immers dat over 2018 de vrouw een bedrag heeft ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank van € 14.817,- en dat de man een bedrag heeft ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank van € 8.001,-.
4.10.
Indien de man zijn gehele Duitse pensioen behoudt en niet de helft aan de vrouw betaalt, zal een vergelijkbaar inkomen worden gerealiseerd uit de bronnen die partijen ten tijde van het sluiten van het convenant voor ogen stonden. Het verzoek van de man zal derhalve worden toegewezen, in die zin dat de door de man te betalen bijdrage op nihil wordt gesteld. Het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek van de vrouw wordt afgewezen.
ingangsdatum
Met betrekking tot de ingangsdatum overweegt de rechtbank dat de man niet om een ingangsdatum heeft verzocht, zodat de rechtbank per heden zal beslissen.
proceskosten
4.11.
In de omstandigheid dat de man en de vrouw elkaars gewezen echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van deze procedure als volgt te compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Limburg van [datum] (en het daarin opgenomen convenant) bepaalde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en stelt deze met ingang van heden vast op
nihil;
5.2.
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de man als de vrouw met de eigen kosten belast blijft;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Postema, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2020.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.