ECLI:NL:RBGEL:2020:2932

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
367585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over intrekking van verslagen door studieloopbaanbegeleiders in schadevergoedingsprocedure wegens stalking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de Stichting Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en twee studieloopbaanbegeleiders. De eiser, die eerder strafrechtelijk veroordeeld was wegens stalking, vorderde de intrekking van verslagen die door de studieloopbaanbegeleiders waren opgesteld en die door een studente in een schadevergoedingsprocedure tegen hem werden gebruikt. De eiser stelde dat de verslagen onrechtmatig waren verstrekt en dat hij hierdoor schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat de studieloopbaanbegeleiders in hun rol als begeleiders bevoegd waren om de verslagen op te stellen en te verstrekken, en dat de inhoud van de verslagen niet onjuist was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen jegens de eiser, omdat de verslagen slechts de subjectieve indrukken van de begeleiders weergaven en niet bedoeld waren als objectieve feiten. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/367585 / KG ZA 20-94
Vonnis in kort geding van 16 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.G. Blasweiler te Ede,
tegen
1. de stichting
STICHTING HOGESCHOOL VAN ARNHEM EN NIJMEGEN,
gevestigd te Arnhem,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. A. van Wijk en mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen hierna afzonderlijk de HAN, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk HAN c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 12 producties van 13 maart 2020,
  • een e-mailbericht met 1 productie namens HAN c.s. van 2 juni 2020,
  • een e-mailbericht met productie 13 tot en met 17 namens [eiser] van 2 juni 2020,
  • de in verband met de corona-maatregelen voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden pleitnota’s van [eiser] en HAN c.s.,
  • de in verband met de corona-maatregelen via een Skypeverbinding gehouden mondelinge behandeling van 4 juni 2020.
1.2.
Aanvankelijk zou de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsvinden op 27 maart 2020. Vanwege de coronacrisis kon die mondelinge behandeling geen doorgang vinden. Daarna is bepaald dat de mondelinge behandeling op 4 juni 2020 via een Skypeverbinding zal plaatsvinden en dat partijen, indien zij gebruik willen maken van een pleitnota, deze uiterlijk dertig minuten voor aanvang van de mondelinge behandeling aan de rechtbank en de wederpartij dienen toe te zenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Blasweiler verzocht om de mondelinge behandeling te schorsen en op een latere datum voort te zetten om hem in de gelegenheid te stellen om adequaat op het verweer van HAN c.s. te kunnen reageren. Volgens hem is, als gevolg van de uiteindelijk veel later gehouden mondelinge behandeling, in wezen sprake van een gewone procedure, zodat – vanwege het vereiste van een goede procesorde – het uitvoerige verweer van HAN c.s. veel eerder in een conclusie van antwoord in de procedure had moeten worden ingebracht. HAN c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen verzochte schorsing van de mondelingen behandeling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. De pleitnota van HAN c.s. is tijdig ontvangen. Mr. Blasweiler had kunnen anticiperen op het verweer van HAN c.s. en kan tijdens de mondelinge behandeling nog reageren op dit verweer. De voorzieningenrechter heeft hiertoe de mondelinge behandeling tien minuten geschorst, waarna de mondelinge behandeling is voortgezet.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn (senior) studieloopbaanbegeleiders (hierna: SLB-er) bij de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening van de HAN. In het kader daarvan zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in contact gekomen met een studente (hierna aangeduid als: [initialen studente] ) van die opleiding.
2.2.
Op 18 september 2017 heeft [initialen studente] aangifte gedaan tegen [eiser] wegens stalking.
2.3.
In een verslag van 19 juni 2018 ten behoeve van [initialen studente] heeft [gedaagde 2] onder meer het volgende vermeld:
Betreft: ervaring/indruk rondom invloed stalker op studieverloop van SPH student [ [initialen studente] ].
(…)
Vanuit mijn taak als Senior Studieloopbaanbegeleider bij de opleiding (…) van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, beschrijf ik de effecten van het gestalkt worden op de studievoortgang van student [ [initialen studente] ].
(…)
Ik ben, vanaf de start van het tweede studiejaar, op de hoogte van de situatie waarin [ [initialen studente] ] zich bevindt doordat haar SLB-er haar zorg bij mij geuit heeft over de emotionele, psychische, maar ook de fysieke gesteldheid van [ [initialen studente] ]. Tevens ben ik op de hoogte gesteld door de docenten die met [ [initialen studente] ] werken in de klasomgeving, vanuit haar SLB-er uit de propedeuse en vanuit verschillende gesprekken met [ [initialen studente] ] zelf vanwege een ondersteuningsvraag voor haarzelf rondom uitzonderingen krijgen voor haar studieverloop vanwege de effecten van de stalking.
(…)
Feitelijk gezien heeft [ [initialen studente] ] op dit moment een studievertraging van één jaar. Maar in mijn beleving heeft ze door de situatie van stalken te weinig ruimte gehad om zich te kunnen ontwikkelen tot de professionele beroepsbeoefenaar als SPH-er. (…) Mijn indruk is dat [ [initialen studente] ] ook nu pas deels toe is aan het erkennen welke impact de stalking op haar heeft.
(…) De impact die de stalking heeft veroorzaakt (…) zijn factoren die steeds zullen terugkeren bij deze thema’s. Mijn inschatting is dat de kans op meer vertraging in haar studie reëel aanwezig is.
(…)
2.4.
Bij vonnis van 27 september 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op vordering van [initialen studente] aan [eiser] een contact- en gebiedsverbod opgelegd wegens stalking.
2.5.
Bij vonnis van 22 november 2018 van deze rechtbank is [eiser] strafrechtelijk veroordeeld wegens stalking van [initialen studente] in de periode van 1 februari 2017 tot en met 12 februari 2018. Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
Op 5 november 2019 is [eiser] namens [initialen studente] gedagvaard in een civiele procedure bij deze rechtbank (hierna: de civiele procedure). In die procedure vordert zij schadevergoeding van [eiser] onder meer vanwege studievertraging, die zij stelt te hebben opgelopen als gevolg van de stalking door hem. Ter onderbouwing van haar vordering heeft [initialen studente] het verslag van [gedaagde 2] van 19 juni 2018 in die procedure ingebracht.
2.7.
In een verslag van 5 februari 2020 ten behoeve van [initialen studente] heeft [gedaagde 3] onder meer het volgende vermeld:
Betreft: ervaring/indruk rondom invloed stalker op studieverloop van SPH student [ [initialen studente] ].
(…)
Vanuit mijn taak als studieloopbaanbegeleider bij de opleiding (…) van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, beschrijf ik de effecten van het gestalkt worden op de studievoortgang van student [ [initialen studente] ].
(…)
Vanaf juni 2019 ben ik als studieloopbaanbegeleidster betrokken bij [ [initialen studente] ].
Op dit moment volgt [ [initialen studente] ] het derde studiejaar van de opleiding SPH, waar ze in 1 september 2016 aan begonnen is. [ [initialen studente] ] zou, wanneer ze haar studie op het normale tempo zou hebben kunnen volgen, over een half jaar zijn afgestudeerd. [ [initialen studente] ] zet zich volledig in om haar studie te kunnen volgen, maar in de uitvoering zien wij dat zij wordt belemmerd.
(….)
De klachten die ze op dat moment ervaart zijn gerelateerd aan het gestalkt worden (….)
Samengevat zien wij dus een studente die zeer grote inzet komt, maar door de situatie niet voldoende tot leren kan komen en dientengevolge studievertraging op blijft lopen.
Dit verslag is eveneens door [initialen studente] overgelegd in de civiele procedure.
2.8.
Bij brieven van 1 maart 2020 heeft de advocaat van [eiser] HAN c.s. aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] mogelijk zal ondervinden van de verklaringen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 en zijn zij gesommeerd om die verklaringen uiterlijk op 6 maart 2020 in te trekken en ‘welgemeende’ excuses aan te bieden.
2.9.
Bij e-mailbericht van 13 maart 2020 heeft de heer [naam jurist HAN] , jurist bij de HAN, in reactie op de diezelfde dag aan [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betekende dagvaardingen voor de onderhavige kortgedingprocedure, aan de advocaat van [eiser] een nadere toelichting van hen verstrekt op de door hen in 2018 en 2020 opgestelde verslagen.
Die verklaring van 13 maart 2020 van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] luidt voor zover van belang:
(…)
Onze verslagen zijn een beschrijving van observaties en indrukken zoals boven het verslag is benoemd. Wij hebben nergens de pretentie gehad om verdergaande informatie in ons verslag op te nemen. (…)
Het is nooit onze intentie geweest om hierin feiten vast te stellen, noch om een oordeel of directe oorzaak gevolg verklaring te maken, omdat dat niet aan ons is.
Het beschrijven van wat we zien aan gedrag en emoties en welk effect dit heeft op de studie behoort wel tot de taak van een SLB-er en Senior SLB-er binnen de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening. Als SLB-er en Senior SLB-er worden we geacht om een student te ondersteunen in de studieverloop, maar ook in de ondersteuning op persoonlijk gebied als er sprake is van studie-vertraging, belemmeringen. Het opstellen van verslagen (op vraag van de student) waarin we onze indrukken van een student beschrijven komt regelmatig voor zowel voor intern maar ook voor extern doeleinde (…). Als SLB-er en Senior SLB-er stellen we geen diagnoses of stellen conclusies over oorzaak gevolg en gedrag. (…)
Wij gaan ervan uit dat deze aanvullende verklaring afdoende is om de (mogelijk) ontstane misverstanden weg te nemen. Wij gaan er vanuit dat de rechter vorenstaande ook wel weet en als zodanig afweegt. Mocht u daaraan twijfelen, dan kunt u deze brief als nadere toelichting aan de rechter overleggen.
(…)
2.10.
In verband met de coronacrisis heeft de mondelinge behandeling in de civiele procedure, die gepland was op 18 maart 2020, geen doorgang gevonden. Op 6 mei 2020 is in die procedure een tussenvonnis gewezen om partijen vooruitlopend op een nieuw te plannen mondelinge behandeling nader te instrueren ter voorbereiding daarvan. In dat tussenvonnis wordt [initialen studente] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over onder meer de door haar gestelde studievertraging en heeft de rechtbank aangekondigd dat mogelijk een deskundigenonderzoek zal plaatsvinden over de door [initialen studente] gestelde klachten en over het causaal verband daarvan met het lastigvallen door [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
HAN c.s. veroordeelt door aan haar op te dragen per direct na het te wijzen vonnis dan wel in goede justitie te bepalen termijn de verklaringen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 van respectievelijk [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , zijnde SLB-er van de HAN, door de desbetreffende SLB-er dan wel door de HAN wordt ingetrokken als niet zijnde verklaard en nooit geschreven;
HAN c.s. ieder veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, indien ieder van hen zich niet houdt aan de onder a gevorderde veroordeling, met een maximum van € 25.000,00;
met veroordeling van HAN c.s. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben jegens [eiser] onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld door aan [initialen studente] op haar verzoek de verklaringen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 te verstrekken, terwijl zij wisten of behoorden te weten dat die verklaringen door [initialen studente] zouden worden gebruikt in een juridische procedure. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn als (senior) SLB-er niet bevoegd om zulke verklaringen te verstrekken en zijn ook niet deskundig om over de psychische gesteldheid van [initialen studente] te verklaren. De verklaringen zijn niet opgesteld voor studiebegeleiding of het bevorderen van studievoortgang, maar voor gebruik voor externe doeleinden, te weten ondersteuning van de vordering van [initialen studente] in de civiele procedure tegen [eiser] . Het behoort volgens [eiser] niet tot de taak van een (senior) SLB-er om te verklaren over de vermeende stalking als een van de mogelijke oorzaken van de psychische problemen van [initialen studente] , waardoor zij studievertraging zou hebben opgelopen. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hadden [initialen studente] moeten doorverwijzen naar een (student)psycholoog voor hulpverlening en terughoudend moeten zijn en zich moeten onthouden van het doen van verregaande verklaringen tegen een derde. Zij zijn slechts afgegaan op de directe en indirecte verklaringen van [initialen studente] en docenten, zonder alle feiten te kennen en die gedegen te onderzoeken of controleren. De verklaringen bestempelen [eiser] ten onrechte als veroorzaker van de studievertraging. Het is echter, ook blijkens het tussenvonnis van 6 mei 2020, helemaal niet duidelijk waardoor de studievertraging van [initialen studente] is ontstaan. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn aansprakelijk voor de door [eiser] , als gevolg van de onzorgvuldig tot stand gekomen en onbevoegd afgegeven verklaringen, geleden en te lijden schade. Daarnaast is de HAN als werkgeefster op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen c.q. de fouten c.q. de verkeerde taakuitoefening van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . Zij kan als werkgeefster [gedaagde 2] en [gedaagde 3] opdracht geven die verklaringen in te trekken. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering tot intrekking van de verklaringen, aanvankelijk omdat op 18 maart 2020 de mondelinge behandeling in de civiele procedure zou plaatsvinden. Volgens [eiser] is, ondanks dat de mondelinge behandeling op 18 maart 2020 geen doorgang heeft gevonden, nog steeds sprake van een spoedeisend belang omdat de in de civiele procedure ingebrachte verklaringen moeten worden ontkracht. Daarin is ook zijn belang bij de gevorderde dwangsommen gelegen, aldus [eiser]
3.3.
HAN c.s. voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat het opstellen en verstrekken van de verslagen aan [initialen studente] jegens [eiser] onrechtmatig is. Volgens HAN c.s. is er ook niet voldaan aan het relativiteitsvereiste omdat de beweerdelijk overtreden zorgvuldigheidsnorm strekt ter bescherming van de studenten van de HAN en niet ter bescherming van derden. Verder heeft [eiser] volgens HAN c.s. geen belang bij zijn vordering, aangezien [gedaagde 2] en [gedaagde 3] in de civiele procedure ook als getuigen kunnen worden gehoord over hun bevindingen ten aanzien van [initialen studente] Daarnaast kan [eiser] hun verklaring van 13 maart 2020 in de civiele procedure inbrengen. Ook kan de HAN de verklaringen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet intrekken. Er is sprake van een zinledige procedure, waarbij [eiser] geen belang - in elk geval geen spoedeisend belang (meer) - heeft, zodat hij niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, aldus HAN c.s. Tenslotte betwist HAN c.s. de proportionaliteit van de gevorderde dwangsommen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat door het verstrekken van de verslagen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 aan [initialen studente] geen sprake is van onrechtmatig handelen van HAN c.s. jegens [eiser] . Daarbij heeft de voorzieningenrechter het volgende in aanmerking genomen.
4.2.
Vaststaat dat [initialen studente] per 1 september 2016 is begonnen met haar opleiding aan de HAN. Op grond van de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] staat ook vast dat hij [initialen studente] in de periode van 1 februari 2017 tot en met 12 februari 2018 heeft gestalkt, dus gedurende het eerste en tweede jaar van haar opleiding.
4.3.
Het is de taak van een (senior) SLB-er om een student begeleiding en ondersteuning te bieden bij het studieverloop, maar ook op persoonlijk gebied als er sprake is van studievertraging of belemmeringen bij de studie. [eiser] heeft dat niet weersproken. Tussen partijen is ook niet in geschil dat SLB-ers bevoegd zijn om, naast hun eigen waarnemingen en bevindingen, gesprekken met studenten te documenteren in een individueel studentdossier, dat studenten inzagerecht hebben in dat studentdossier en dat SLB-ers bevoegd zijn om door hen opgestelde verslagen aan studenten te verstrekken, ook voor externe doeleinden, zoals decanaat, DUO en psychologen/therapeuten.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] desgevraagd verklaard dat de verslagen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 op verzoek van [initialen studente] zijn opgesteld en verstrekt, dat zij wisten dat de verslagen bestemd waren om te worden gebruikt in een juridische procedure, maar dat zij niet wisten voor welke procedure. Het enkele feit dat zij wisten dat de verslagen zouden worden overgelegd in een juridische procedure, betekent echter niet dat HAN c.s. door het verstrekken van die verslagen onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarvoor is onder meer de inhoud en de strekking van de verslagen van belang.
De verslagen van 19 juni 2018 en 5 februari 2020 bevatten een weergave van de waarnemingen en de bevindingen van [gedaagde 2] , respectievelijk [gedaagde 3] , die gebaseerd zijn op gesprekken met [initialen studente] zelf, haar docenten en andere SLB-ers. In die verslagen wordt weliswaar een verband gelegd tussen het stalken en de studievertraging, maar uit de gekozen bewoordingen, zoals bijvoorbeeld ‘ [initialen studente] ervaar ik’, ‘in mijn beleving’, ‘mijn indruk’ volgt dat deze bevindingen een subjectief karakter hebben en niet zijn bedoeld of de pretentie hebben om een diagnose te geven van de klachten van [initialen studente] of te suggereren dat er een objectief onderzoek heeft plaatsgevonden naar een causaal verband tussen die klachten en het stalken. Uit die bewoordingen volgt slechts dat naar de mening van de (senior) SLB-ers de studievertraging mede kan zijn veroorzaakt door de stalking. Verder is van belang dat [eiser] in de verslagen niet bij naam wordt genoemd en dat weliswaar over ‘de stalker’ wordt geschreven, maar op een neutrale wijze zonder enig waardeoordeel.
Nu vaststaat dat de stalking van [initialen studente] tijdens de opleiding heeft plaatsgevonden, is er in zoverre geen sprake van onjuistheden in de verslagen en voor het overige geven zij slechts de indruk en de mening van de SLB-ers weer.
4.5.
In hun verklaring van 13 maart 2020 hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 3] dat overigens ook met zoveel woorden bevestigd aan [eiser] en hebben zij hem toestemming verleend om die verklaring desgewenst in de civiele procedure over te leggen. Dat betekent dat daarmee ook het (spoedeisend) belang van [eiser] aan zijn vorderingen is komen te ontvallen. Immers voor zover de rechtbank in de civiele procedure al doorslaggevende betekenis zou toekennen aan de verslagen van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , kan [eiser] door het overleggen van de verklaring van 13 maart 2020 in die procedure die verslagen reeds ontkrachten. Daar komt bij dat uit het tussenvonnis van 6 mei 2020 al kan worden opgemaakt dat de rechtbank vooralsnog geen doorslaggevende betekenis aan de verslagen toekent.
4.6.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De overige verweren van HAN c.s. behoeven daarom geen bespreking.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HAN c.s. worden begroot op € 656,00 voor griffierecht en € 633,00 voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van HAN c.s. tot op heden begroot op € 1.289,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.