In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om de voortzetting van de crisismaatregel, die oorspronkelijk was opgelegd op 16 juni 2020, voor een betrokkene die suïcidale gedachten had en overmatig alcoholgebruik vertoonde. Tijdens de mondelinge behandeling, die via beeldbellen plaatsvond vanwege de COVID-19 maatregelen, werd betrokkene gehoord, bijgestaan door haar advocaat, mr. R.P. Adema. Ook was er een arts in opleiding tot psychiater aanwezig om de situatie van betrokkene te beoordelen.
De rechtbank overwoog dat er geen sprake meer was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor betrokkene. De arts gaf aan dat er geen psychiatrisch toestandsbeeld meer waarneembaar was en dat de crisismaatregel niet langer noodzakelijk was, nu de piek in de situatie voorbij was en betrokkene gemotiveerd was om haar reguliere behandeling voor haar verslaving voort te zetten. De advocaat van betrokkene verzocht om afwijzing van het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel.
De rechtbank concludeerde dat, gezien de afwezigheid van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en het afwenden van de crisissituatie, het verzoek van de officier van justitie om de crisismaatregel voort te zetten, moest worden afgewezen. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter mr. S. Kuijpers, in tegenwoordigheid van griffier L. Stoevenbelt.