ECLI:NL:RBGEL:2020:3084

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
325650
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tussenpersoon en verzekerbaarheid van risico's in het kader van bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt de aansprakelijkheid van tussenpersonen in het kader van een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering beoordeeld. De eiser, een installateur van beveiligingssystemen, heeft via een tussenpersoon een verzekering afgesloten bij Reaal Schadeverzekeringen N.V. Na een inbraak bij een klant, waarbij de alarminstallatie niet naar behoren functioneerde, werd de schadeclaim afgewezen door de verzekeraar. De eiser stelt dat de tussenpersonen, Kroezen Tussenholding B.V. en Kroezen Volmacht B.V., tekort zijn geschoten in hun zorgplicht door hem niet te informeren over de uitsluitingen in de polis, met name de uitsluiting van schade door diefstal en de noodzaak van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

De rechtbank oordeelt dat de tussenpersonen bekend waren met de bedrijfsactiviteiten van de eiser en het risico dat hij wenste te verzekeren. De rechtbank stelt vast dat de tussenpersonen onvoldoende hebben gehandeld in het kader van hun zorgplicht, door de eiser niet adequaat te adviseren over de verzekering en de relevante uitsluitingsclausules niet met hem te bespreken. De rechtbank draagt de eiser op te bewijzen dat het risico van de schade door de inbraak verzekerbaar was ten tijde van de inbraak. De zaak wordt aangehouden voor getuigenverhoor en verdere bewijslevering.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak voor hen om hun cliënten goed te informeren over de dekking en uitsluitingen van verzekeringen, vooral in situaties waar specifieke risico's aan de orde zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/325650 / HA ZA 17-454 en zaaknummer C/05/361148 / HA ZA 19-129 (voorheen zaaknummer NL19.9235)
Vonnis van 3 juni 2020
in de zaak met zaaknummer C/05/325650 / HA ZA 17-454 van
[eiser],
wonende te Tiel,
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KROEZEN TUSSENHOLDING B.V.,
gevestigd te Culemborg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KROEZEN VOLMACHT B.V.,
gevestigd te Culemborg,
gedaagden,
advocaten mr. O.B. Zwijnenberg en mr. D.G. Rosenquist te Rotterdam,
(proces)advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
en
in de gevoegde zaak met zaaknummer C/05/361148 / HA ZA 19-129 van
[eiser],
wonende te Tiel,
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Geldermalsen,
gedaagde,
advocaten mr. O.B. Zwijnenberg en mr. D.G. Rosenquist te Rotterdam,
(proces)advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser], Kroezen, Kroezen Volmacht en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedures beide zaken blijkt uit:
  • het vonnis van 4 december 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 13 februari 2020,
  • het bericht van 17 maart 2020 van mr. Zwijnenberg,
  • het bericht van 19 maart 2020 van mr. Den Besten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] installeert en onderhoudt beveiligingssystemen.
2.2.
Kroezen voert volgens haar inschrijving in het handelsregister onder meer de handelsnaam
Kroezen Verzekeringen. Haar activiteiten zijn volgens haar inschrijving in het handelsregister onder meer advisering en bemiddeling in assurantiën. Kroezen voert volgens haar inschrijving in het handelsregister daarnaast, evenals Kroezen Volmacht, de handelsnaam
Plusdiensten Assuradeuren. De activiteiten van Kroezen Volmacht bestaan volgens haar inschrijving in het handelsregister onder meer uit advisering en bemiddeling met betrekking tot assurantiën en het optreden als gevolmachtigde voor verzekeringsmaatschappijen. Ook [gedaagde 2] voert volgens haar inschrijving in het handelsregister onder meer de handelsnaam
Kroezen Verzekeringen. De activiteiten van [gedaagde 2] bestaan volgens haar inschrijving in het handelsregister onder meer uit assurantiebemiddeling. [gedaagde 2] maakt onderdeel uit van het Kroezen-concern, waartoe ook Kroezen en Kroezen Volmacht behoren.
2.3.
[eiser] heeft in 2010, door bemiddeling van [gedaagde 2], bij Reaal Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Reaal) een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering gesloten. Op de polis van 16 juni 2014 is onder meer vermeld:
Aansprakelijkheid Bedrijven verzekering
(…)
Hoedanigheid Aanleg, onderhoud en advisering van beveiligingssystemen bij bedrijven en particulieren alsmede electricien werkzaamheden.
(…)
Voorwaarden AVB-A2014
Clausules R2135. Uitsluiting Beroepsaansprakelijkheid
(…)
U kunt de van toepassing zijnde voorwaarden van onze website
www.deugdenterpstra.nl/polisvoorwaardendownloaden.
(…)
GELDERMALSEN, 16 juni 2014.
De gevolmachtigde, [gedaagde 2] & Terpstra Assuradeuren BV
(…)
2.4.
In de Voorwaarden AVB-A2014 is onder meer vermeld:
(…)
1.8
Schade
Overal waar in deze voorwaarden wordt gesproken over schade wordt hieronder verstaan, schade aan personen en schade aan zaken. (…)Onder schade aan zaken wordt verstaan: schade door beschadiging en/of verloren gaan van zaken van anderen dan de verzekerden, met inbegrip van de daaruit voorvloeiende schade.
Onder zaakschade wordt niet verstaan de door potentiële benadeelden gemaakte kosten van maatregelen tot voorkoming van schade als bedoeld in art. 6:96 BW en vergelijkbare wettelijke bepalingen, daaronder begrepen de daaruit voortvloeiende gevolgschade.
4 Uitsluitingen en bijzondere insluitingen
(…)
4.17
Verdwijning, vermissing, verwisseling of diefstal zaken.
Niet verzekerd is de aansprakelijkheid voor schade verband houdend met verdwijning, vermissing, verwisseling of diefstal van zaken.
(…)
2.5.
In clausule R2135 is het volgende opgenomen:
Buiten de dekking van deze verzekering valt mede de aansprakelijkheid voor schade, van welke aard ook, die het gevolg is van fouten, onvolkomenheden of gebreken in ontwerpen, tekeningen, berekeningen, adviezen dan wel in het houden van toezicht, of in de directievoering.
2.6.
Periodiek zijn er gesprekken geweest met [eiser], waarbij aan de hand van een bezoekrapport is gesproken over de door [eiser] afgesloten verzekeringen en andere voor [eiser] mogelijk relevante verzekeringen. In het bezoekrapport van 20 juni 2014 is onder meer vermeld:
[gedaagde 2]
(…)
32. Aansprakelijkheidsverzekering Bedrijven en Beroepen (…)
Besproken, prima in orde; geen personeel.
(…)
2.7.
Op 8 januari 2016 is bij één van de cliënten van [eiser], Stout Fashion B.V. (hierna: Stout Fashion), ingebroken en is de kledingvoorraad gestolen. Na de inbraak bleek dat de door [eiser] geleverde en geïnstalleerde alarminstallatie geen melding had gemaakt bij de alarmcentrale. Doordat de alarminstallatie niet was aangemeld bij de alarmcentrale voldeed Stout Fashion niet aan de voorwaarden van haar inbraakverzekering, waardoor de claim van Stout werd afgewezen. Stout Fashion heeft, nadat haar schadeclaim bij haar eigen verzekeraar was afgewezen, [eiser] in rechte aangesproken voor de schade.
2.8.
[eiser] heeft de schade gemeld bij Reaal (via de tussenpersoon). Bij brief van 19 februari 2016 is, op briefpapier en uit naam van Plusdiensten Assuradeuren, aan [eiser] het volgende bericht gestuurd:
(…)
Wij behandelen deze schade in opdracht van Kroezen (D&T).
Met betrekking tot deze claim ontvingen wij van de verzekeraar bericht dat zij de claim afwijzen. Voor deze kwestie is geen dekking onder de AVB. In artikel 4.17 van de Algemene Voorwaarden AVB-A2014 is een dekkingsuitsluiting opgenomen (…) Tevens wordt niet voldaan aan de vereiste causaliteit. Het gaat hier om diefstal en dus om verlies van de gestolen zaken. Voor dat verlies was het handelen van de dief causaal, niet de (…) niet naar behoren functionerende alarminstallatie. Dat laatste had uitsluitend tot gevolg dat de installatie niet voldeed aan hetgeen klaarblijkelijk met de opdrachtgever was overeengekomen, maar deze omstandigheid heeft op zichzelf niet tot de schade geleid. (…)
2.9.
Op het polisblad van 17 november 2016 is, onder het logo dan wel op briefpapier van ‘kroezen’, onder meer vermeld:
Uw tussenpersoon Kroezen (D&T)
(…)
E: info@kroezen.nl
(…)
Plusdiensten Assuradeuren
Gevolmachtigde
(…)
2.10.
Bij brief van 25 april 2017 heeft (de advocaat van) [eiser] Plusdiensten Assuradeuren aansprakelijk gesteld voor de schade uit de door Stout Fashion tegen [eiser] aangespannen juridische procedure.
2.11.
Bij eindvonnis van de rechtbank Gelderland (zaaknummer 308558 / HA ZA 16-471) van 1 november 2017 is onder meer geoordeeld dat, kort gezegd, [eiser] jegens Stout Fashion toerekenbaar is tekortgeschoten en is hij veroordeeld de daardoor ontstane schade te vergoeden. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Ten tijde van de comparitie (van 13 februari 2020) had het hof nog geen uitspraak gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank:
- (in de zaak C/05/325650 / HA ZA 17-454) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Kroezen en Kroezen Volmacht hoofdelijk, des de één betalend de ander zijnde bevrijd, veroordeelt tot al hetgeen waarin [eiser] wordt veroordeeld in de procedure tegen Stout Fashion,
- (in de zaak C/05/361148 / HA ZA 19-129) [gedaagde 2] veroordeelt tot al hetgeen waarin [eiser] wordt veroordeeld in de procedure tegen Stout Fashion met veroordeling van de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij via Kroezen, Kroezen Volmacht, althans [gedaagde 2] als tussenpersoon een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Volgens [eiser] is door gedaagden daarbij een beroepsfout gemaakt. De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering hoort de risico’s voor een bedrijfsaansprakelijkheid te dekken. Gedaagden hadden [eiser] erop moeten wijzen dat diefstal niet gedekt is onder de verzekering, zodat hij een verzekering had kunnen afsluiten die wel dekking zou bieden voor de gevolgen van eventuele fouten bij het plaatsen van een alarm. Volgens [eiser] hebben gedaagden, die bekend waren met zijn bedrijfsactiviteiten, niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon mag worden verwacht en zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende zorgplicht. Volgens [eiser] is niet duidelijk via wie van de gedaagden de verzekering is afgesloten, omdat [gedaagde 2] in 2014 is opgegaan (zo stelt [eiser]) in Kroezen en elk van gedaagden onder de handelsnaam Plusdiensten Assuradeuren handelt en elk van hen volgens het handelsregister adviseert en bemiddelt in assurantiën.
3.3.
Kroezen, Kroezen Volmacht en [gedaagde 2] voeren verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De processtukken in beide gevoegde zaken zijn nagenoeg gelijkluidend. De rechtbank zal eerst moeten beoordelen met wie [eiser] heeft gecontracteerd. Het antwoord op deze vraag hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Nu [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde overeenkomsten met [gedaagde 2], Kroezen en Kroezen Volmacht en de daaruit voortvloeiende zorgplicht, rust op hem de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waarop hij heeft gebaseerd dat hij heeft gecontracteerd met [gedaagde 2], Kroezen en Kroezen Volmacht.
4.2.
Vast staat dat [eiser] de verzekering in 2010 via [gedaagde 2] heeft gesloten. Daarnaast bevinden zich in het dossier een polisblad van 19 juli 2013 op briefpapier van [gedaagde 2] en een polisblad van 16 juni 2014 waarop [gedaagde 2] is opgenomen als gevolmachtigde. Ook het bezoekrapport van 20 juni 2014 is afgedrukt op het briefpapier van [gedaagde 2]. [eiser] heeft een autorisatieverklaring in het geding gebracht van 27 mei 2015 waarin hij Kroezen Verzekeringen machtiging geeft. Het polisblad van 17 november 2016 is afgedrukt op briefpaper van Kroezen en daarop is als tussenpersoon
Kroezen (D&T)opgenomen. Ten slotte is er correspondentie overgelegd die is gevoerd op briefpapier van Plusdiensten Assuradeuren over de claim van [eiser].
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 maart 2018 is verklaard namens Kroezen dat de adviseur van [eiser], de heer [naam 1], werkzaam is voor Kroezen Verzekeringen B.V. Verder is verklaard dat [gedaagde 2] nog wel bestaat, maar dat de activiteiten zijn overgenomen in 2014 en dat tot die tijd [gedaagde 2] op de polis stond. Daarna is [gedaagde 2] naar Kroezen Verzekeringen gegaan en heeft Kroezen de portefeuille overgenomen van [gedaagde 2]. Op de polis staat
D&Tom intern aan te geven dat het uit de oude portefeuille van [gedaagde 2] komt.
4.4.
Op basis van de voorgaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [eiser] heeft gecontracteerd met [gedaagde 2] tot het moment dat de portefeuille werd overgedragen. In ieder geval vanaf 27 mei 2015, toen [eiser] Kroezen Verzekeringen machtigde als tussenpersoon, contracteerde hij met Kroezen Verzekeringen. Kroezen heeft aangevoerd dat er een vennootschap bestaat met de naam “Kroezen Verzekeringen” en dat die als tussenpersoon zou optreden. Kroezen heeft dat echter niet met stukken onderbouwd. Daartegenover staat vast, zo blijkt uit het overgelegde uittreksel uit het handelsregister van Kroezen, dat Kroezen handelt onder de naam Kroezen Verzekeringen en dat zij adviseert en bemiddelt in assurantiën. Kroezen heeft derhalve de stelling van [eiser], dat hij heeft gecontracteerd met Kroezen, onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van Kroezen gelegen haar betwisting te motiveren door met stukken te onderbouwen welke vennootschap, anders dan zijzelf, als tussenpersoon zou hebben opgetreden en daarover ook in correspondentie met [eiser] duidelijkheid te verschaffen. Daarmee staat vast dat Kroezen, na de overname van de portefeuille van de [gedaagde 2], optreedt als tussenpersoon van [eiser], hem heeft geadviseerd en zijn verzekeringen heeft beheerd.
4.5.
Kroezen Volmacht handelt niet onder de naam Kroezen Verzekeringen, maar wel onder de naam Plus Assuradeuren. In dat kader heeft Kroezen Volmacht aangevoerd dat zij optreedt als gevolmachtigde van de verzekeraar en daarom correspondentie heeft gevoerd met [eiser] over diens claim en de afwijzing daarvan. Dat heeft [eiser] niet gemotiveerd weerlegd. In het licht van de gemotiveerde betwisting van Kroezen Volmacht heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat (ook) Kroezen Volmacht als zijn tussenpersoon heeft gehandeld. De Vordering tegen Kroezen Volmacht zal derhalve worden afgewezen.
4.6.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] stelt de rechtbank het volgende voorop. Een assurantietussenpersoon, zoals [gedaagde 2] en Kroezen, dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat de assurantietussenpersoon zijn opdrachtgever adequaat adviseert bij de keuze van de verzekering die de laatste afsluit en dat hij zijn opdrachtgever informeert indien deze een verzekering heeft afgesloten die geen of onvoldoende dekking biedt tegen de risico’s die de opdrachtgever met de verzekering beoogt af te dekken. Om aan deze zorgplicht te kunnen voldoen, zal de assurantietussenpersoon zich een beeld moeten vormen van de aard en de omvang van het bedrijf van de opdrachtgever, het risico waartegen de opdrachtgever zich wenst te verzekeren en het risico dat de opdrachtgever bereid is voor eigen rekening te nemen. Op basis van deze informatie kan de assurantietussenpersoon de opdrachtgever adviseren over het afsluiten van een passende verzekering en hem, bijvoorbeeld nadat de assurantietussenpersoon bekend is geworden met wijzigingen in het bedrijf van de opdrachtgever, erop wijzen dat een lopende verzekering niet (meer) de dekking verleent die de opdrachtgever wenselijk acht. De zorgplicht breng ook mee dat een opvolgend assurantietussenpersoon (in deze Kroezen), die een portefeuille heeft overgenomen, zich zelfstandig een beeld vormt van de overgenomen portefeuille en moet onderzoeken of deze eventueel moet worden gewijzigd. De opvolgend assurantietussenpersoon, mag er niet zonder meer op vertrouwen dat zijn voorganger de overgedragen portefeuille correct heeft beheerd. Het is een eigen verplichting van de opvolgend assurantietussenpersoon om dat te onderzoeken.
4.7.
Op [eiser], die heeft gesteld dat [gedaagde 2] en Kroezen als beroepsbeoefenaren in de nakoming van hun zorgplicht zijn tekortgeschoten, rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die zijn stelling kunnen dragen. Van de assurantietussenpersoon kan evenwel worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van de betwisting van de desbetreffende stellingen, teneinde degene die hem aanspreekt aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Voor zover de assurantietussenpersoon geen aantekeningen bijhoudt en bewaart van hetgeen hij in het kader van zijn voorlichtingsplicht met de betrokkene heeft besproken, kan dat ertoe leiden dat hij niet aan de zojuist genoemde motiveringsplicht kan voldoen, hetgeen dan voor zijn risico komt.
4.8.
[eiser] heeft een alarmsysteem geïnstalleerd in opdracht van Stout Fashion in een tijdelijke opslagruimte. Volgens de polisvoorwaarden van de verzekeraar van Stout Fashion is voor dekking van meer dan € 10.000,00 een beveiligingsinstallatie met doorschakeling naar een alarmcentrale vereist, hetgeen [eiser] wist. Het was aan [eiser] om een alarmsysteem te installeren dat aan die eis voldoet. Daarmee is ook een van de bedrijfsrisico’s van [eiser] gegeven, te weten de gevallen waarin het alarmsysteem niet of niet naar behoren functioneert, de opdrachtgever om die reden geen dekking heeft onder zijn verzekering en [eiser] door diens opdrachtgever om die reden wordt aangesproken. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij [gedaagde 2] en Kroezen tijdens de jaarlijkse adviesgesprekken – dus ook in 2015 onder Kroezen – heeft aangegeven dat het risico voor hem voornamelijk bestaat uit het niet functioneren van een door hem geïnstalleerd alarmsysteem en daaraan de vraag verbonden of hij daarvoor goed verzekerd was. Vast staat derhalve dat [gedaagde 2] en Kroezen bekend waren met de bedrijfsactiviteiten van [eiser] en het bedrijfsrisico dat [eiser] voorzag en waarvoor hij dekking wenste.
4.9.
[gedaagde 2] en Kroezen hebben aangevoerd dat tijdens het gesprek van 20 juni 2014 is besproken dat de AVB-polis alleen dekking biedt tegen zaak- en/of personenschade en dat, als [eiser] ook een verzekering wilde hebben die dekking zou bieden voor vermogensschade, hij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zou moeten afsluiten. Op het door [gedaagde 2] gebruikte bezoekrapport, dat is opgemaakt tijdens het gesprek van 20 juni 2014, is in dat kader slechts vermeld:
Besproken, prima in orde; geen personeel. Los van het feit dat van [eiser], zonder dat hij daarover uitvoerig wordt voorgelicht, niet kan worden verwacht dat hij weet wat het onderscheid is tussen zaaks- en vermogensschade en of hij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zou moeten afsluiten, blijkt uit het bezoekrapport niet dat wat [gedaagde 2] en Kroezen aanvoeren met [eiser] te hebben besproken, terwijl het op de weg van de tussenpersoon ligt daarvan nauwkeurig aantekening te houden. [gedaagde 2] en Kroezen hebben derhalve (in verband met de op hen rustende verzwaarde motiveringsplicht, zie hiervoor onder 4.7) de stelling van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling inhoudende dat de dekking voor alleen zaakschade en de noodzakelijkheid of wenselijkheid van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet met hem is besproken, onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee staat vast dat dit niet met hem is besproken.
4.10.
Op grond van artikel 4.17 van de algemene voorwaarden van de verzekering is de aansprakelijkheid voor schade verband houdend met diefstal van dekking uitgesloten. Op grond van clausule R2135 is aansprakelijkheid voor schade, van welke aard ook, die het gevolg is van fouten eveneens uitgesloten van de dekking onder de verzekering. [gedaagde 2] en Kroezen wisten of behoorden te weten dat die clausules voor [eiser] essentieel waren of zouden kunnen zijn geweest voor het al dan niet hebben van dekking voor het risico dat hij wenste te verzekeren. Het lag dan ook op de weg van [gedaagde 2] en Kroezen, die bekend worden verondersteld met dergelijke clausules en de uitleg daarvan, om [eiser] daarop te attenderen, hem te wijzen op de risico’s, een aanvullende verzekering te adviseren die dergelijke risico’s wel dekt of Reaal te verzoeken de clausules niet (of gewijzigd) in de polis op te nemen. Van [eiser] mocht weliswaar worden verwacht dat hij ook zelf de relevante verzekeringsdocumenten zou doornemen en zo nodig aan [gedaagde 2] en Kroezen om een toelichting daarop zou vragen, maar van hem als leek kon niet verwacht worden dat hij zich zonder meer realiseerde welke consequenties de afzonderlijke (uitsluitings)clausules voor zijn dekking zouden kunnen hebben, juist niet nu hij het door hem zelf onderkende risico heeft besproken met de tussenpersoon. Om dezelfde reden kunnen [gedaagde 2] en Kroezen zich niet kwijten van hun zorgplicht door aan te voeren dat zij er in redelijkheid niet op bedacht hoefden te zijn dat Reaal een dusdanig strikte uitleg aan de uitsluitingsclausules zou geven. Het had op hun weg gelegen in het kader van de op hen rustende zorgplicht te onderzoeken of [eiser] voor zijn bedrijfsrisico’s goed verzekerd was en zo nodig navraag te doen bij de verzekeraar. In het kader van hun zorgplicht moesten [gedaagde 2] en Kroezen zich er immers van vergewissen of de verzekering van [eiser] passend was voor zijn bedrijf en de daarmee samenhangende risico’s.
4.11.
Overigens gaat de rechtbank er vanuit, op basis van de stukken en standpunten van partijen, dat gezien de aard van de verzekering van [eiser] diefstal ook niet zou zijn gedekt zonder deze clausule. De verzekering van [eiser] dekt immers zaakschade en niet vermogensschade. De schade die [eiser] claimt is (zuivere) vermogensschade. Stout Fashion lijdt zaakschade als gevolg van de diefstal, [eiser] lijdt vermogensschade, omdat hij aansprakelijk is jegens Stout Fashion vanwege zijn fout bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Anders dat [gedaagde 2] en Kroezen aanvoeren is het risico op zuivere vermogensschade dus niet non-existent, dit risico heeft zich immers verwezenlijkt.
4.12.
Het standpunt van [gedaagde 2] en Kroezen dat Reaal dekking had moeten verlenen en [eiser] Reaal had moeten aanspreken, strandt op hetgeen in dat kader hierboven is overwogen in het kader van de dekking voor vermogensschade onder de door [eiser] afgesloten verzekering. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] of Kroezen [eiser] op het moment dat de claim door Reaal werd afgewezen op 19 februari 2016 heeft geadviseerd of bijgestaan in het geschil met Reaal. Voor zover [gedaagde 2] of Kroezen van mening zijn dat Reaal wel dekking had moeten verlenen had het op hun weg geleden in het kader van hun taak als tussenpersoon [eiser] daar toen op de wijzen en hem bij te staan in het geschil met Reaal.
4.13.
Samenvattend hebben [gedaagde 2] en Kroezen, ondanks dat zij bekend waren met de bedrijfsactiviteiten van [eiser] en het bedrijfsrisico dat [eiser] voorzag en waarvoor hij dekking wenste, zich er niet of onvoldoende van vergewist of de verzekering van [eiser] passend was voor zijn bedrijf en de daarmee samenhangende risico’s. Daarnaast hebben zij de voor [eiser] relevante uitsluitingsclausules en voor zijn risico’s noodzakelijke beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet met hem besproken. Tot slot biedt de door hen bemiddelde en beheerde verzekering geen dekking voor de door [eiser] voorziene en geleden schade. Daarmee zijn zij tekortgeschoten in de op hen rustende zorgplicht. De tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst staat daarmee vast.
4.14.
[gedaagde 2] en Kroezen betwisten dat er causaal verband bestaat tussen de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en de door [eiser] geleden schade, omdat het door [eiser] te verzekeren risico niet te verzekeren is en [eiser] dit ook niet gedaan zou hebben als het wel mogelijk was geweest zich er tegen te verzekeren. Anders dan [gedaagde 2] en Kroezen aanvoeren, staat het in voldoende mate vast dat [eiser] zich zou hebben verzekerd indien het mogelijk is een dergelijk risico te verzekeren. [eiser] heeft immers zelf om een dergelijke verzekering gevraagd en heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de soort verzekering hem niet uitmaakt en hij had kunnen kiezen als het duurder was geweest. Daarnaast stelt [eiser] dat hij er vanuit ging dat hij verzekerd was, waaruit blijkt dat hij er vanuit gaat dat het risico verzekerbaar is. Het staat echter nog niet vast dat het risico verzekerbaar is. Nu de stelplicht en bij voldoende gemotiveerde betwisting de bewijslast van het causaal verband rust op [eiser], zal de rechtbank [eiser] opdragen bewijs te leveren van het causaal verband. Meer specifiek betreft dat bewijs van zijn stelling dat het risico – dat wanneer het alarmsysteem niet of niet naar behoren functioneert als gevolg van een fout van hem, er een inbraak plaatsvindt bij zijn opdrachtgever, de opdrachtgever om die reden geen dekking heeft onder zijn verzekering én [eiser] door diens opdrachtgever daarvoor wordt aangesproken - verzekerbaar was. [eiser] moet tevens bewijzen dat dit risico verzekerbaar was ten tijde van de inbraak bij Stout Fashion. De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat het voor de hand ligt dit bewijs schriftelijk te leveren, bijvoorbeeld door middel van een schriftelijk aanbod met voorbeeldpolis voor een door [eiser] gewenste verzekering voor het te verzekeren risico, voorzien van een toelichting van de verzekeraar of tussenpersoon die een dergelijke polis had kunnen aanbieden in 2016.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat het onder 4.14 omschreven risico verzekerbaar was ten tijde van de inbraak bij Stout Fashion,
5.2.
bepaalt dat, voor zover [eiser] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.H. Steverink in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 juni 2020voor het opgeven door [eiser] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de donderdagen in de maanden
november 2020 tot en met februari 2021, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval [eiser] op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien [eiser] daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van
[eiser], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Steverink en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2020.