ECLI:NL:RBGEL:2020:3087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/05/369197 / KG RK 20-323
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in verzoekschriftprocedure tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen

Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een vader in een verzoekschriftprocedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. E. de Boer, de rechter die de hoofdzaak behandelde. De vader stelde dat de rechter hem niet had gehoord tijdens een telefonische zitting op 10 april 2020, wat volgens hem leidde tot een vooringenomen beslissing. De rechter had op die zitting een spoedmaatregel genomen om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen tot 22 juli 2020, zonder de vader te horen. De wrakingskamer heeft de procedure en de omstandigheden rondom de zitting onderzocht, waaronder de pogingen van de rechter om contact op te nemen met de vader. De wrakingskamer concludeerde dat de vader verantwoordelijk was voor zijn bereikbaarheid en dat de rechter niet opzettelijk had gehandeld door hem niet te horen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve vrees voor partijdigheid was en wees het wrakingsverzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/369197 / KG RK 20-323
Beslissing van 8 juni 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker, strekkende tot de wraking van
mr. E. de Boer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 10 april 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 april 2020;
- de beschikking van 10 april 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 21 april 2020;
- de e-mail van de rechter van 8 mei 2020;
- de e-mails van verzoeker van 10 mei 2020;
- de e-mail van verzoeker van 12 mei 2020;
- de e-mail van verzoeker van 28 mei 2020;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 juni 2020.
1.2
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker
  • de rechter
  • [naam] , belanghebbende in de hoofdzaak

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de verzoekschriftprocedure met nummer C/05/366822 / JE RK 20-258 (de hoofdzaak). De procedure betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling [naam instelling] tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] (hierna: de kinderen). Verzoeker, zijnde de vader van de kinderen is daarbij, evenals de moeder van de kinderen ( [naam] ), als belanghebbende aangemerkt.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker stelt dat de rechter onrechtvaardig heeft gehandeld door hem als vader willens en wetens niet te horen in de hoofdzaak. De rechter heeft vervolgens nagelaten het - ter telefonische zitting - gewijzigde verzoek van [de gecertificeerde instelling] te weigeren, aldus verzoeker. Verzoeker stelt dat de rechter, door hem niet te horen en zijn belangen niet te laten meewegen in haar beslissing, vooringenomen is.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
Verzoeker vindt dat de rechter vooringenomen is omdat zij hem in de hoofdzaak niet heeft gehoord en dat zij desondanks, en daardoor zonder zijn belangen mee te wegen, heeft beslist op het (gewijzigd) verzoek van [de gecertificeerde instelling] . Vast staat dat verzoeker op de hoogte was van de (telefonische) zitting van 10 april 2020. De zitting is echter later aangevangen dan gepland. Verzoeker heeft - na het verstrijken van het oorspronkelijke aanvangstijdstip - telefonisch contact opgenomen met de rechtbank en hem is, naar eigen zeggen rond 11:45 uur, verteld dat de zitting was vertraagd, dat op dat moment de kinderen werden gehoord en dat dit 15 minuten zou duren. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat rond 11:56 uur drie keer tevergeefs is getracht verzoeker telefonisch te bereiken. De rechter heeft verklaard dat de griffier en zij een toon hoorden die leek op een ‘in gesprek-toon’ of op een telefoon die uit staat dan wel geen bereik heeft. Verzoeker heeft ter zitting van 2 juni 2020 zijn belgeschiedenis overgelegd waaruit blijkt dat hij vanaf 11:54 uur voor de duur van 9:05 minuten heeft gebeld naar een telefoonnummer niet zijnde één van de telefoonnummers van de rechtbank.
3.3
De wrakingskamer overweegt dat het aannemelijk is geworden dat de rechter aan het begin van de telefonische zitting op 10 april 2020 drie keer heeft geprobeerd via de griffier telefonisch contact op te nemen met verzoeker. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van het opzettelijk niet horen van verzoeker, zoals hij stelt. De wrakingskamer is verder van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van verzoeker is om bereikbaar te zijn, ook in het geval een zitting later aanvangt dan gepland. Bovendien was verzoeker, nadat hij contact met de rechtbank had opgenomen, door de rechtbank op de hoogte gesteld van het nieuwe tijdstip waarop hij alsnog het telefoontje van de rechter kon verwachten en de rechter heeft ook daadwerkelijk rond dat tijdstip telefonisch contact met verzoeker gezocht. Dat de rechter vervolgens heeft besloten om de zitting door te laten gaan zonder verzoeker telefonisch te horen is een procesbeslissing die - gelet op de (op 23 april 2020) aflopende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en de destijds door de rechtbank getroffen maatregelen in verband met de Coronacrisis - niet onbegrijpelijk is en niet uitsluitend door (de schijn van) vooringenomenheid kan worden verklaard. De wrakingskamer begrijpt dat in de hoofdzaak een voor verzoeker zeer belangrijke kwestie voorligt en dat hij graag daarover gehoord wilde worden, maar dat doet aan het voorgaande niet af.
3.4
De wrakingskamer overweegt verder dat de rechter – anders dan verzoeker stelt – (nog) geen beslissing heeft genomen op het (gewijzigd) verzoek van [de gecertificeerde instelling] . Zij heeft op 10 april 2020, na het wrakingsverzoek, slechts bij wijze van spoedmaatregel beslist dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 22 juli 2020 wordt verlengd. Gelet op het feit dat de machtiging ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen per 23 april 2020 zou aflopen, betrof deze beslissing van de rechter een handeling die geen uitstel toeliet. Zoals in de beslissing van 10 april 2020 ook is opgenomen zal de verdere behandeling van het verzoek in de hoofdzaak pas worden voortgezet na deze wrakingsbeslissing. De wrakingskamer is van oordeel dat het nemen van deze spoedmaatregelen geen aanwijzing oplevert voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer leiden de door verzoeker aangevoerde gronden dus niet tot vooringenomenheid van de rechter of van een gerechtvaardigde objectieve vrees daarvoor. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. M.S.T. Belt en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Wolsink-van Veldhuizen en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.