ECLI:NL:RBGEL:2020:3294

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
C/05/360490 / HZ ZA 19-77
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van legitieme portie uit nalatenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde], die in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] werd aangesproken. De procedure volgde op een dagvaarding van [eiseres] op 7 oktober 2019, waarin zij [gedaagde] aansprakelijk stelde voor het betalen van een bedrag van € 25.000,-, dat zij meende te vorderen uit de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] als erfgename van [zoon van erflaatster] recht heeft op een legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster, die op basis van de vastgestelde legitimaire massa is berekend. De rechtbank heeft de legitimaire massa vastgesteld op € 128.675,33, waaruit de legitieme portie van [eiseres] is berekend op € 21.445,89. Na aftrek van eerder ontvangen schenkingen, resteert een bedrag van € 11.945,89 dat [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/360490 / HZ ZA 19-77
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.M.C. Tinneveld te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
pro se alsmede in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.R. Oosthout te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 maart 2020
  • het B8-formulier van mr. Oosthout met producties
  • de mailwisseling tussen de griffie en de advocaten van partijen met betrekking tot de mondelinge behandeling
  • het B16-formulier met bijlage van mr. Tinneveld
  • de akte van 27 mei 2020 van [gedaagde]
  • de e-mail van 27 mei 2020 van mr. Oosthout met de concept-akte boedelbeschrijving
  • de e-mail van 29 mei 2020 van mr. Oosthout met een productie
  • de e-mail van 5 juni 2020 van mr. Oosthout met producties
  • de e-mail van 8 juni 2020 van mr. Tinneveld met een productie
  • de conclusie van antwoord tevens pleitnotities van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 juni 2020
  • de aantekeningen van de griffier van het (skype) overleg tussen beide raadslieden en de rechter op 30 juni 2020
1.2.
Nadat [eiseres] , [gedaagde] pro se in rechte heeft betrokken bij dagvaarding van 7 oktober 2019 heeft zij [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster in rechte betrokken bij dagvaarding van 2 juni 2020. Deze dagvaarding is, behoudens de hoedanigheid van [gedaagde] gelijkluidend aan de op 7 oktober 2019 uitgebrachte dagvaarding. De tweede dagvaarding is – door de rechtbank - als productie aangemerkt in onderhavige zaak. [gedaagde] heeft evenwel op beide dagvaardingen gerespondeerd; op de eerste schriftelijk ter rolle en op de tweede óp de zitting van deze zaak bij wijze van het overleggen en voordragen van een “conclusie van antwoord tevens pleitnotitie”. Beide advocaten hebben er tijdens het overleg van 30 juni 2020 mee ingestemd dat de ingestelde vorderingen tegen [gedaagde] in beide hoedanigheden in deze procedure worden beoordeeld. Dit leidt ertoe dat de eis dusdanig wordt verstaan dat deze is ingesteld jegens [gedaagde] in beide hoedanigheden, waarmee [gedaagde] heeft ingestemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 december 2015 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), laatstelijk woonachtig te [woonplaats] .
2.2.
Eiseres is de weduwe van [zoon van erflaatster] (hierna: [zoon van erflaatster] ), de zoon van erflaatster. [zoon van erflaatster] is overleden op 20 augustus 2018. [eiseres] is enig erfgename van [zoon van erflaatster] en heeft diens nalatenschap aanvaard.
2.3.
Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij testamenten van 3 november 2009 en 20 mei 2010. Daarbij heeft zij [gedaagde] tot enig erfgenaam benoemd en aan [zoon van erflaatster] en een zuster van hem gelegateerd een bedrag dat overeenkomt met de waarde van hun legitieme portie. Zij heeft [gedaagde] benoemd tot executeur. Hij heeft die benoeming aanvaard.
2.4.
Bij beschikking van 17 januari 2017 heeft deze rechtbank bevolen ter zake van de nalatenschap van erflaatster de boedelbeschrijving bij notariële akte te doen plaatsvinden en is aangewezen als notaris die de boedelbeschrijving zal opmaken mr. K.J. van der Kamp te Arnhem. Door mr. de Vos – Pol verbonden aan het kantoor van voornoemde notaris Van der Kamp is een concept boedelbeschrijving opgemaakt. In de concept opstelling staan opmerkingen vermeld van mr. C.H. de Vos – Pol bij verschillende onderdelen.
2.5.
Er is een concept akte van boedelbeschrijving overgelegd gedateerd 5 juni 2020, opgesteld door mr. C.H. de Vos – Pol (hierna: de concept boedelbeschrijving). De concept boedelbeschrijving vermeldt een saldo van de nalatenschap van € 6.779,63 en een totaal aan schenkingen van € 87.251,80 aan de (klein)kinderen van erflaatster waarvan € 57.521,80 aan [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.000,- althans een zodanig bedrag als de rechtbank redelijk en billijk acht, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
In het licht van de feiten legt [eiseres] aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] is als efgenaam van [zoon van erflaatster] grechtigd tot het legaat dat erflaatster aan hem heeft toegekend. Op basis van de aan haar bekende infomatie kan de vordering van [eiseres] worden gschat op een bedrag van in elk geval € 25.000,-.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering tot betaling van € 25.000,- omdat zij aantoonbaar recht kan doen gelden op ⅙ gedeelte van een bedrag van € 13.126,88, dus op een bedrag van € 2.187,78, en tot afwijzing van de overige vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure dient de rechtbank vast te stellen wat de omvang is van het legaat waarop [eiseres] als erfgename van aan [zoon van erflaatster] aanspraak heeft.
4.2.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] verweer gevoerd in hoedanigheid, naar de rechtbank aanneemt in zijn hoedanigheid van executeur. Nadien heeft hij in zijn akte aangegeven dat hij zich ten onrechte heeft laten leiden door het gegeven dat in het testament is bepaald dat hij executeur testamentair zal zijn en dat alles wat hij in zijn hoedanigheid naar voren heeft gebracht dient te worden beschouwd als naar voren gebracht door hem pro se. Aldus zal de rechtbank het verweer dan ook opvatten, zodat dit verweer op de gehele (gevoegde) procedure betrekking heeft.
4.3.
Nadat de rechtbank [gedaagde] heeft bevolen een boedelbeschrijving in het geding te brengen heeft hij aan dit bevel voldaan door overlegging van de concept boedelbeschrijving. De rechtbank stelt vast dat dit concept slechts op enkele (ondergeschikte) punten afwijkt van het eerdere concept uit 2017. [eiseres] heeft geen bezwaren geuit tegen deze afwijkingen, zodat deze vaststaan. De rechtbank neemt derhalve de concept boedelbeschrijving tot uitgangspunt voor de vaststelling van de legitimaire massa waarbij zij de bezwaren die [eiseres] heeft gericht tegen de – haast gelijkluidende - concept boedelbeschrijving 2017 zal betrekken op de concept boedelbeschrijving.
4.4.
De rechtbank merkt op dat tot uitgangspunt strekt dat de waarde van de bezittingen van erflaatster wordt vastgesteld op de datum van haar overlijden. Voor de berekening van de legitimaire massa zijn daarnaast giften relevant die gewaardeerd worden naar het tijdstip van de prestatie. Dit betekent dat vorderingen op een bank (banksaldi) – in beginsel – worden opgenomen met de waarde onmiddellijk na overlijden.
Bezittingen
Bankrekeningen
4.5.
Erflaatster had bankrekeningen bij drie banken; bij de Rabobank, bij de ING Bank en bij de ABN AMRO Bank. Ten aanzien van het saldo op de ING rekeningen beide eindigend op [nummers] en ten tijde van het overlijden bestaat geen geschil, zodat dit vast staat.
4.6.
Het bedrag aanwezig op de Rabobank rekening staat op zich niet ter discussie. Partijen zijn wel verdeeld of [zoon van erflaatster] het door hem opgenomen bedrag van € 5.960 van deze bankrekening kort voor het overlijden van erflaatster heeft teruggestort. Hoewel partijen hierover verdeeld zijn, heeft gedaagde aangegeven dat de bankrekening van erflaatster voor dit bedrag is gecompenseerd doordat de bank een fout heeft erkend en het genoemde bedrag heeft teruggestort. De rechtbank gaat er voor het bepalen van de legitimaire massa dan ook van uit dat dit bedrag aanwezig was ten tijde van het overlijden van erflaatster.
4.7.
De concept boedelbeschrijving maakt geen melding van de ABN AMRO Bank rekening van erflaatster. Partijen zijn verdeeld over het aanwezig zijn van saldo op deze rekening. [eiseres] heeft gesteld dat er op 1 januari 2013 een bedrag van € 85.021,01 aanwezig was. Dit is door [gedaagde] erkend en [gedaagde] heeft vervolgens het verloop van de bankrekening in zijn conclusie van antwoord toegelicht. In 2013 is een bedrag contant opgenomen (€ 37.000,00). Het saldo dat na die opnames is overgebleven, zijnde € 48.996,42 is aan [gedaagde] geschonken. De rechtbank stelt vast dat de schenking aan [gedaagde] van voornoemd bedrag niet is betwist. Deze schenking staat derhalve vast. Resteert het debat over het saldo van € 37.000,00. Naar de rechtbank begrijpt voert [eiseres] aan dat [gedaagde] dit bedrag ten behoeve van zichzelf heeft opgenomen en al dan niet onrechtmatig heeft onttrokken aan de rekening van wijlen zijn moeder. Dit is door [gedaagde] betwist met overlegging van de bankafschriften waaruit de opnames blijken. [eiseres] heeft hier niet nader concreet op gereageerd. Weliswaar heeft zij vermoedens maar zij heeft deze niet onderbouwd. Mogelijk heeft erflaatster de bedragen zelf opgenomen en heeft zij deze besteed, zoals door [gedaagde] aangevoerd. Dit is goed mogelijk ook al was zij op hoge leeftijd in 2013 en woonde zij in een woonzorgcentrum. Zij was immers steeds handelingsbevoegd. Dat [eiseres] heeft nagelaten om haar standpunt te onderbouwen met producties, zoals in onderling verband de rekeningafschriften te bezien over de periode, komt voor haar risico. Er zal derhalve geen saldo worden opgenomen voor de ABN AMRO Bank rekening op boedelbeschrijving.
4.8.
Onbetwist is dat er een bedrag van € 4.000,00 contact aanwezig was in de kluis van erflaatster bij haar overlijden. Dit zal de rechtbank ook zo overnemen. Eveneens is onbetwist dat hiervan € 500,00 per kind van erflaatster is uitgekeerd bij wijze van voorschot op de erfenis. Dit zal worden meegerekend.
4.9.
Aan de activa-zijde houdt de waarde van de inboedelgoederen en lijfsieraden partijen nog verdeeld. Ten aanzien van de inboedelgoederen is een taxatierapport opgemaakt dat, zoals [eiseres] ook stelt, slechts een gedeelte van de inboedel omvat. Dit is door [gedaagde] ook niet betwist. [gedaagde] heeft voorts toegelicht dat er enkele goederen tussen hem en zijn broer en zus zijn verdeeld en dat de rest van de inboedel is afgevoerd tegen betaling van € 200,00. Dit is door [eiseres] niet weersproken en evenmin heeft zij toegelicht welke inboedelbestanddelen (van waarde) zij mist in het taxatierapport. Eén en ander leidt tot het oordeel dat ten aanzien van de inboedelgoederen geen aanvullende waarde zal worden opgenomen in de berekening van de legitimaire massa.
4.10.
Voor wat betreft de lijfsieraden heeft [eiseres] gesteld dat erflaatster een aantal gouden sieraden in eigendom had. Dit is door [gedaagde] niet betwist maar hij heeft aangevoerd dat slechts drie zilveren sieraden tot de nalatenschap behoorden en aanwezig waren in de kluis. Indachtig hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 12 februari 2020 leidt dit tot het oordeel dat de rechtbank ervan uitgaat dat de juwelen van erflaatster zoals gesteld door [eiseres] tot de nalatenschap behoorden. [eiseres] heeft aan deze juwelen een waarde toegekend van € 20.000,00. Dit is door [gedaagde] niet betwist en wordt derhalve door de rechtbank aangenomen als de waarde van de juwelen.
4.11.
Hoewel [eiseres] desverzocht inzage heeft verkregen in de belastingaangifte IB 2013 van erflaatster heeft zij hier geen verdere conclusies aan verbonden ten aanzien van het vermogen van erflaatster. Haar stelling dat erflaatster over een vermogen beschikte van tussen € 153.206 en € 135.000 heeft zij bij dagvaarding summierlijk onderbouwd met verwijzing naar de (toen incomplete) IB aangifte 2013 van erflaatster en overgelegde bescheiden van het CAK. Deze gestelde bedragen zijn betwist. [eiseres] heeft deze vervolgens niet nader onderbouwd, zodat deze niet vast komen te staan.
4.12.
Slotsom van bovenstaand is dat de activa-zijde van de concept boedelbeschrijving zal worden verhoogd met € 20.000,00, zodat deze sluit op € 47.484,45.
Schulden
4.13.
[eiseres] heeft de op de concept boedelbeschrijving opgenomen schuld aan het CAK betwist. Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat uit de door [gedaagde] overgelegde bescheiden niet valt op te maken dat het opgenomen bedrag juist is. [gedaagde] heeft twee bedragen genoemd: € 10.486,14 en € 1.199,52 die de nalatenschap moest betalen. Het eerstgenoemde bedrag is niet onderbouwd. Het tweede bedrag van € 1.199,52 is wel onderbouwd met een brief van het CAK aan de erven van erflaatster gestuurd kort na haar overlijden. De rechtbank zal derhalve de schuld aan het CAK opnemen voor het bedrag van € 1.199,52. De overige opgevoerde schuld aan CAK, en de voorgeschoten betaling daarvan door [gedaagde] , zullen niet worden meegenomen. Ook op dit punt benadrukt de rechtbank dat de financiële positie van erflaatster ten tijde van het overlijden maatgevend is. Voor zover openstaande schulden aan het CAK in aanmerking genomen moeten worden, dienen deze te bestaan bij overlijden. Irrelevant zijn schulden uit het verleden die of zijn betaald of zijn verrekend.
4.14.
De kosten van de executele / executeur worden voor de berekening van de legitimaire massa ex artikel 4:65 juncto 4:7 lid 1 sub d BW niet als schuld van de nalatenschap aangemerkt. Er is evenmin aanleiding voor het oordeel dat dit kosten van vereffening zijn. Dit brengt met zich dat deze post dus zal worden gecorrigeerd hetgeen resulteert in een correctie van € 2.203,84. Dit oordeel maakt verdere beoordeling van de redelijkheid van de benzinevergoeding overbodig.
4.15.
[eiseres] heeft voorts betwist dat de nalatenschap grafrechten verschuldigd is geweest. Erflaatster is namelijk gecremeerd, aldus [eiseres] . Hoewel [gedaagde] een factuur betreffende grafrechten heeft overgelegd, volgt hier niet uit dat dit het graf van erflaatster betreft en bovendien komt het bedrag niet overeen met het in de concept boedelbeschrijving genoemde bedrag. Deze kosten zullen dus gecorrigeerd worden. Het betreft een bedrag van € 905,00.
4.16.
De in de concept boedelbeschrijving opgenomen nota van [naam] zal niet worden gecorrigeerd. Uit de overgelegde factuur blijkt immers dat de erven zijn aangesproken op het niet inleveren van een elektronische sleutel waarbij een boete is aangezegd. De betaling is niet weersproken.
4.17.
[eiseres] heeft de kosten voor de accountant betwist en hierbij aangevoerd dat niet blijkt dat deze gemaakt zijn ten behoeve van erflaatster of de nalatenschap. [eiseres] wordt hierin gevolgd door de rechtbank. De overgelegde nota’s zijn gericht aan de holding van gedaagde. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze kosten voor rekening van de nalatenschap zouden komen of hiermee verband houden. Dit brengt met zich dat een bedrag van € 133.10 en € 1.113,20 zullen worden gecorrigeerd.
4.18.
Een aantal op de concept boedelbeschrijving opgenomen kosten / schulden is niet onderbouwd met bescheiden. Deze posten zijn evenwel betwist. Dit resulteert erin dat zij zullen worden gecorrigeerd nu niet kan komen vast te staan dat het schulden van de nalatenschap betreft. Dit betreft alle kosten vanaf “betaling IB 2015” tot de notariskosten. In totaal betreft de correctie € 368,14.
4.19.
Bovenstaand brengt met zich dat de concept boedelbeschrijving zal worden herzien aan de passiva-zijde en dat deze sluit op € 6.694,92.
4.20.
Het saldo van de nalatenschap komt hiermee op (47.848,45 – 6.694,92 =) € 41.153,53
Schenkingen
4.21.
De in de concept boedelbeschrijving opgenomen schenkingen zijn door [eiseres] niet betwist, zodat deze vast staan. De schenking aan de kleinkinderen wordt voor de berekening van de legitimaire massa ook in aanmerking genomen gezien de prestatie binnen vijf jaar voor het overlijden van erflaatster is verricht. De schenkingen bedragen totaal € 87.521,80.
Legitimaire massa en legitieme portie
4.22.
Uit r.o. 4.20 en 4.21 volgt dat de legitimaire massa bedraagt: € 41.153,53 + € 87.521,80 = € 128.675,33
4.23.
Ingevolge artikel 4:64 BW bedraagt de legitieme portie de helft van de waarde waarover de legitieme porties moeten worden berekend gedeeld door het aantal in artikel 4:10 lid 1 BW genoemde personen. In dit geval betekent dit dat de legitieme portie 1/6 deel is van de legitimaire massa. Eén en ander brengt met zich dat de legitieme portie waarop [eiseres] , als erfgename van wijlen [zoon van erflaatster] , aanspraak kan maken € 21.445,89 bedraagt.
4.24.
Op de legitieme portie wordt de waarde van de schenkingen die de legitimaris heeft ontvangen in mindering gebracht. Onbetwist is dit € 9.000 voor [zoon van erflaatster] . Dit brengt de legitieme portie op een bedrag van € 12.445,89. Onbetwist is dat [zoon van erflaatster] reeds € 500,00 heeft ontvangen rond Kerst 2015, welk bedrag conform artikel 4:71 BW eveneens in mindering strekt op de legitieme portie, zodat resteert
€ 11.945,89. Dit bedrag dient de executeur aan [eiseres] te voldoen. Over dit bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 7 oktober 2019. [eiseres] heeft weliswaar rente gevorderd vanaf 23 juni 2016 maar heeft verzuimd dit toe te lichten, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan.
4.25.
Gegeven de familiebetrekkingen tussen partijen zal de rechtbank de kosten van dit geding tussen hen compenseren zoals bepaald in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster tot betaling aan [eiseres] van € 11.945,89 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
MS | ON