ECLI:NL:RBGEL:2020:3447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
NL18.3137
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in geschil tussen zwembadexploitant en tegelzetter over tekortkomingen in tegelwerk

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft Sportcentrum Rozengaarde B.V. een vordering ingesteld tegen Tegelzetbedrijf B.V. naar aanleiding van vermeende tekortkomingen in het tegelwerk van een zwembad. De rechtbank heeft op 15 juli 2020 uitspraak gedaan na een deskundigenbericht en contra-expertises. De rechtbank concludeert dat de tekortkoming van de tegelzetter niet is komen vast te staan, waardoor de vorderingen van Rozengaarde worden afgewezen. De rechtbank heeft wel een bevelschrift ten laste van de zwembadexploitant gegeven voor de resterende deskundigenkosten. De procedure omvatte een tussenvonnis van 24 januari 2020, waarin Rozengaarde de gelegenheid kreeg om een akte in te dienen over de bevindingen van de deskundige Poulis. Rozengaarde heeft verzocht om een nadere toelichting van Poulis, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rozengaarde niet in haar bewijslevering is geslaagd en dat de deskundigenrapporten van Poulis en [naam 1] niet voldoende bewijs opleveren voor de gestelde tekortkomingen. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van Tegelzetbedrijf B.V. toegewezen, aangezien Rozengaarde in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL18.3137
Sportcentrum Rozengaarde B.V. tegen [gedaagde] Tegelzetbedrijf B.V.
Vonnis van 15 juli 2020
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL18.3137
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPORTCENTRUM ROZENGAARDE B.V.,
gevestigd te Doetinchem,
eiseres, hierna te noemen: Rozengaarde,
advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]gevestigd te [woonplaats],
verweerster, hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2020
- de akte met producties van Rozengaarde
- de antwoordconclusie n.a.v. producties bij akte 17 april 2020 van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 24 januari 2020 (hierna ook: het laatste tussenvonnis) is Rozengaarde in de gelegenheid gesteld een akte in te dienen over hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 2.7. van het tussenvonnis heeft overwogen. Die overweging komt er op neer dat de inhoud van het door [gedaagde] in het geding gebrachte rapport van [naam 1] aanleiding geeft tot gerede twijfel over de gegrondheid van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige Poulis (hierna: Poulis) over het verband tussen het vermeend ondeugdelijk werk van [gedaagde] en het loslaten van de tegels van het zwembad.
2.2.
In haar akte heeft Rozengaarde ten eerste de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 194 lid 5 Rv Poulis te bevelen een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting te geven op zijn rapport en de gerezen gerede twijfel naar aanleiding van het rapport van [naam 1]. Subsidiair verzoekt Rozengaarde de rechtbank om Poulis als getuige-deskundige te horen.
2.3.
Deze verzoeken zullen worden afgewezen. Zoals in het laatste tussenvonnis is overwogen (randnummer 2.4.), heeft Rozengaarde zich achter de conclusies van Poulis geschaard. Rozengaarde heeft gesteld dat op grond van het deskundigenrapport van Poulis vaststaat dat (1) door [gedaagde] niet is voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk en (2) dat tekortschieten van [gedaagde] in causaal verband staat met de schade van Rozengaarde.
2.4.
[gedaagde] heeft die conclusies willen ontkrachten door in haar antwoordconclusie na deskundigenbericht, onder meer, het rapport van [naam 1] in het geding te brengen. Het deskundigenbericht van Poulis is door de rechtbank (mede) gelast om Rozengaarde de gelegenheid te bieden tot bewijslevering, door middel van een deskundigenadvies, van haar stelling dat het loslaten van de tegels in verband is te brengen met ondeugdelijk werk door [gedaagde].
2.5.
De in 2.1 aangehaalde overweging van de rechtbank houdt in dat Rozengaarde vooralsnog niet in die bewijslevering is geslaagd. Rozengaarde is voorts in de gelegenheid gesteld om, in het kader van hoor en wederhoor, te reageren op het rapport van [naam 1].
2.6.
Rozengaarde heeft in dat verband gevolg proberen te geven aan de suggestie van [gedaagde] om het rapport van [naam 1] voor een reactie aan Poulis voor te leggen. Poulis heeft dit verzoek van Rozengaarde om hem moverende redenen geweigerd.
2.7.
De rechtbank zal geen gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 194 lid 5 Rv haar biedt om Poulis alsnog te bevelen die door Rozengaarde voorgestane toelichting te geven. De rechtbank heeft in het laatste tussenvonnis beslist dat het aan Rozengaarde is om in het kader van hoor en wederhoor bij akte op het rapport van [naam 1] te reageren en op die beslissing komt de rechtbank niet terug.
2.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat hetgeen Rozengaarde in haar akte heeft opgemerkt over het procedureel verloop van deze zaak na benoeming van Poulis, geen aanleiding vormt voor nadere overwegingen, al was het maar omdat Rozengaarde aan haar terzake ingenomen stellingen geen rechtsgevolg(en) heeft verbonden. De rechtbank verwijst volledigheidshalve naar hetgeen zij in het tussenvonnis van 28 oktober 2019, rechtsoverwegingen 2.1., 2.2. en 2.6., heeft vastgesteld en beslist.
2.9.
Rozengaarde heeft voorts de rechtbank verzocht om het rapport van [naam 1] buiten beschouwing te laten vanwege de volgende redenen.
Rozengaarde is niet betrokken geweest bij het onderzoek van [naam 1] en het rapport heeft daarom als rapport van een partijdeskundige te gelden. Ook [naam 1] heeft, net als Poulis, geen fysiek onderzoek verricht naar de tegels; [naam 1] heeft zijn onderzoek slechts gebaseerd op een schatting op basis van foto’s. [naam 1] is tot slot niet gespecialiseerd in de onderhavige specifieke toepassing van tegelwerk, namelijk het zetten van tegels in een bassin van een zwembad.
2.10.
In het laatste tussenvonnis heeft de rechtbank echter reeds beslist dat door overlegging van het rapport van [naam 1] gerede twijfel is ontstaan over de gegrondheid van de bevindingen van de door de rechtbank benoemde deskundige Poulis over het verband tussen het vermeend ondeugdelijk werk van [gedaagde] en het loslaten van de tegels van het zwembad. Het buiten beschouwing laten van het rapport van [naam 1], zoals Rozengaarde thans verzoekt, is dan ook een gepasseerd station. Het rapport van [naam 1], dat wordt aangemerkt als het rapport van een partijdeskundige, maakt onderdeel uit van de gedingstukken.
2.11.
De rechtbank zal in het navolgende beoordelen of 1) (een of meer van) de door Rozengaarde gestelde feitelijke grondslagen - die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar verwijt aan het adres van [gedaagde] - in recht kan/kunnen worden vastgesteld en 2) indien dat het geval is, dat verwijt in causaal verband staat met de door Rozengaarde gestelde schade. Daarbij betrekt de rechtbank de rapporten van Poulis en [naam 1] alsmede de door Rozengaarde bij haar laatste akte in het geding gebrachte rapportages van de heer ing. [naam 1] van DEKRA (hierna: [naam 1]) en de heer ing. [naam 2], vanzelfsprekend met inachtneming van het commentaar daarop van [gedaagde], zoals opgenomen in haar laatste antwoord[akte].
2.12.
De door Rozengaarde bij haar laatste akte in het geding gebrachte producties 14 (“het advies van PCI, als onderdeel van BASF, voor het werk van 2013”) en 15 (“PCI brochure ‘Tegellijmsystemen voor zwembaden’”) zijn naar het oordeel van de rechtbank te laat ingediend. Niet valt in te zien waarom een in 2013 gegeven advies en een kennelijk online vindbare brochure - waarvan niet is gesteld dat deze pas onlangs beschikbaar is gekomen, het tegendeel is aannemelijker - niet eerder hadden kunnen worden ingebracht in deze procedure. De deskundigen Poulis en [naam 1] hadden hiervan dan kennis kunnen nemen en zij hadden de stukken kunnen betrekken in hun respectievelijke rapporten. Rozengaarde heeft hierop geen toelichting verschaft, hetgeen te meer knelt in het licht van het dictum van het laatste tussenvonnis: kort gezegd, reageren op het rapport van [naam 1]. Het beroep van Rozengaarde op de producties 14 en 15 kan haar dan ook niet baten; deze blijven gelet op de goede procesorde, zoals ook verzocht door [gedaagde], buiten beschouwing bij de verdere beoordeling.
geen 100% vlakvulling
2.13.
Rozengaarde heeft in haar conclusie na deskundigenbericht - gesteund door de bevindingen van Poulis - gesteld dat [gedaagde] de tegellijm niet op de juiste wijze heeft aangebracht, namelijk niet volgens het voorschrift van de leverancier. De lijm heeft ten onrechte geen 100% vlakvulling gehad en daarmee is geen sprake van goed en deugdelijk werk. De ontstane problematiek vindt zijn oorsprong in de niet-volledige dekking van de tegels met lijmmateriaal; daarmee is ook het causaal verband tussen de tekortkoming en haar gestelde schade als gevolg van het loslaten van de tegels komen vast te staan, aldus nog steeds Rozengaarde.
2.14.
[gedaagde] heeft met verwijzing naar de rapportage van [naam 1] (pagina’s 7 en 8) vervolgens gesteld dat onder meer vanwege het formaat tegels (250 x 500 mm) dat in dit geval is gebruikt en de verwerking van die tegels op een wand (in plaats van vloertegelwerk), de norm van de lijmleverancier van 100% contactoppervlak in dit geval niet haalbaar is/kan worden geacht (“absoluut ondoenlijk” en “niet te vergen van de tegelzetter”, aldus [naam 1]) én dat dit percentage in de branche evenmin als norm heeft te gelden. Die norm wordt immers niet bepaald door (de verwerkingsvoorschriften van) de lijmleverancier, nog daargelaten dat de tekst van laatstbedoelde verwerkingsvoorschriften niet wordt aangepast - zie de onjuiste bronverwijzing van de lijmleverancier naar Bovatin - hoewel de techniek wél voortschrijdt en daarnaast in de loop der jaren met een steeds groter formaat tegels wordt gewerkt. Ter onderstreping van de opvatting dat het niet de lijmleverancier is die de branchenormen opstelt, noemt [naam 1] het voorbeeld van regulier wandtegelwerk, waarbij de lijmleverancier weliswaar 80% vermeldt in zijn productinformatie, maar de bindend verklaarde uitvoeringsrichtlijn een lager percentage voorschrijft, namelijk 65%. De branchenormen houden rekening met zowel wat redelijkerwijs haalbaar is als wat nodig is bij normaal gebruik, maar deze branchenormen zijn niet hard. In elk concreet geval wordt afzonderlijk beoordeeld onder welke omstandigheden de tegelzetter heeft gewerkt (type wand, vlakheid van en hechting aan de wand, tijdsdruk, materialen, keuzemogelijkheden). [naam 1] concludeert dat een inbedding van 80-90% met een moderne gemodificeerde tegellijm als PCI Nanolight krachtig genoeg is om een duurzame verbinding te garanderen in normale watercondities.
2.15.
[naam 1] benadrukt voorts dat de percentages hechtingsoppervlak er niet toe strekken om holle ruimtes te voorkomen, die zullen er volgens hem - anders dan volgens Poulis - altijd zijn, ook bij gebruik van de buttering-floating methode. [gedaagde] concludeert dan ook dat dergelijke holle ruimtes niet als tekortkoming kunnen gelden.
2.16.
Over die buttering-floating methode (verwerkingstechniek) merkt [naam 1] op dat bij grootformaat tegels, zoals in dit geval, inderdaad die methode is voorgeschreven. [gedaagde] heeft deze methode, anders dan Poulis en Rozengaarde menen, wel degelijk toegepast. Dit blijkt overduidelijk uit de foto’s van de boringen (onder andere uit het BAS-rapport), waarop zeer goed is te zien dat de holten volledig zijn omsloten door tegellijm, hetgeen wijst op toepassing van de buttering-floating methode. Daarover kan volgens [naam 1] - wederom in afwijking van Poulis - geen enkele twijfel ontstaan. [naam 1] omschrijft de werkwijze van de buttering-floating methode als het eerst insmeren van een groter gedeelte van een wand met een lijmlaag en vervolgens het insmeren van de achterzijde van de tegel met een lijmlaag, waarin daarna met een wat schuin gehouden lijmkam (en niet met een lijm
tangzonder vertanding, zoals Poulis heeft gerapporteerd) rillen worden getrokken. Bij het aandrukken van de tegel op de wand zullen de aangebrachte rillen worden ingedrukt. Grote tegels, zoals in dit geval gebruikt, zijn vele malen lastiger te verwerken dan tegels met traditionele afmetingen. Bij de eisen die aan het hechtingsoppervlak en vooral aan de mate waarin holtes kunnen worden voorkomen, kunnen worden gesteld, speelt het formaat van de tegels een rol, aldus nog steeds [gedaagde] met verwijzing naar [naam 1].
2.17.
Volgens [naam 1] heeft Poulis zijn schatting van het percentage hechtoppervlak (80%) vermoedelijk (want Poulis maakt niet duidelijk op basis van welke foto’s en hoe hij aan die schatting komt) gebaseerd op de door Rozengaarde aan hem toegestuurde foto’s, waarop de lijmrillen in de lijmresten die op de muur zijn achtergebleven bij mechanische verwijdering van de tegels zichtbaar waren. Op die foto’s/plekken ([naam 1] verwijst naar de door Poulis als 3 en 4 genummerde foto’s) vond nu echter géén spontane onthechting van de tegels plaats, en zeker niet tussen wand en tegellijm. De spontane onthechting van de tegels vond plaats tussen de Seccoral en de lijmlaag, waarbij de volledige lijmlaag aan de tegels bleef zitten.
2.18.
[naam 1] baseert zijn eigen schatting van het percentage hechtoppervlak op het BAS-rapport, in het bijzonder op de daarin als nummers 6, 7, 8, 10 en 11 opgenomen figuren/foto’s. Daarbij gaat het steeds om spontaan gedelamineerde tegels, waar de onthechting plaatsvond tussen de tegellijm en de Seccoral. [naam 1] schat het hechtoppervlak op de foto’s 6 en 7 op meer dan 95%. Ook de foto’s 10 en 11 laten een goed hechtoppervlak zien volgens [naam 1]’ schatting. Figuur 8 laat weliswaar een mindere dekking zien, maar het hechtoppervlak wordt door [naam 1], kritisch bekeken, nog steeds op circa 90% geschat, waarbij hij vermeldt dat het een hoektegel betreft, hetgeen het volledig tot aan de betonwand aanbrengen van tegellijm lastiger maakt.
2.19.
[gedaagde] concludeert met verwijzing naar het rapport van [naam 1] dat de tegels, mede gelet op hun formaat en de eisen die aan een redelijk bekwaam tegelzetter kunnen worden gesteld, wél voldoende hechtoppervlak hebben gehad. Daarbij tekent [naam 1] aan dat een mindere dekkingsgraad wat sneller tot onthechting kan leiden dan een nagenoeg volledige dekkingsgraad indien de hechtsterkte van de lijm - onder welke omstandigheden en door welk proces dan ook - wordt aangetast. Hier stelt hij tegenover dat het enkele bereikte hechtoppervlak niet de (doorslaggevende/primaire) oorzaak is van het spontaan delamineren van de tegels. De argumenten hiervoor zijn dat een tegel (afbeelding 6 [naam 1]) met 100% lijmdekking toch is onthecht op dezelfde wijze als blijkt uit de foto’s in de BAS-rapportage. En andersom, tegels met minder contactoppervlak dan de spontaan gedelamineerde tegels, zijn niet gedelamineerd. Daar komt bij dat tegels onder de beweegbare bodem loskwamen, terwijl meer aan de bovenzijde van de wand (nog) geen spontane delaminatie optrad. De locatie op de tegelwand, laag of hoog, lijkt volgens [naam 1] van (doorslaggevend) belang.
2.20.
Met het overleggen van en gemotiveerd verwijzen naar het rapport van [naam 1] heeft [gedaagde] met het voorgaande (opnieuw) aan de rechtbank ter beoordeling voorgelegd wat in dit geval, dus wat betreft de dekkingsgraad van de lijm, de eisen zijn die aan goed en deugdelijk tegelwerk moeten worden gesteld en vervolgens de beoordeling van de vraag of [gedaagde] aan die eisen al dan niet heeft voldaan. Het gaat dus om de vraag naar de in dit geval toepasselijke norm en vervolgens de vraag of [gedaagde] conform heeft gehandeld. Pas als die laatste vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt toegekomen aan de vraag naar het causaal verband.
2.21.
Rozengaarde heeft er in reactie op de conclusies van [naam 1] op gewezen dat de door laatstgenoemde aangehaalde uitvoeringsrichtlijn URL 35-101 niet geldt voor specifieke toepassingen, zoals betegeling van zwembaden. De in die richtlijn genoemde minimale percentages lijmcontactoppervlak zijn voor onderhavige casus dan ook niet relevant. In plaats daarvan dient aansluiting te worden gezocht bij de productinformatie van de te gebruiken lijm, het advies van de lijmleverancier en de specifieke informatie uit de branche, gericht op het lijmen van tegels in zwembaden. Dat betekent volgens Rozengaarde dat bij het verlijmen van de tegels in een bassin van een zwembad de lijmdekking 95 tot 100% moet zijn. Ter onderbouwing wijst Rozengaarde op de ten tijde van de werkzaamheden toepasselijke productinformatie (versie 2012, productie 13 van Rozengaarde, zoals ook door Poulis kenbaar in zijn rapport betrokken, zie Appendix 3).
2.22.
Zowel uit de foto’s uit het Galjoen-rapport als uit de in het rapport van [naam 1] opgenomen foto’s blijkt dat er geen sprake was van een 100%-lijmdekking, aldus Rozengaarde. Zij wijst er ook nog op dat op de op 19 april 2019 door haar verzonden foto’s, alsmede op de in het BAS-rapport opgenomen figuren duidelijk sporen van een lijmkam zijn te zien, waardoor de tegels niet volledig ondervuld zijn. Rozengaarde wijst er vervolgens op dat zowel Poulis als [naam 1] rapporteren dat een mindere dekkingsgraad sneller tot onthechting zou kunnen leiden dan een nagenoeg volledige dekkingsgraad.
2.23.
Rozengaarde concludeert dan ook dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan de norm van 95-100% lijmdekking. Daardoor is water de ‘gaten/holtes’ binnengedrongen, hetgeen tot drukopbouw achter de tegels heeft geleid. Die drukopbouw zorgt ervoor dat de tegels van de wand zullen loslaten. [gedaagde] heeft dan ook niet voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk wat betreft de lijmverwerking. De schade die hierdoor is ontstaan, staat in causaal verband met deze [gedaagde] verweten tekortkoming, aldus nog steeds Rozengaarde.
2.24.
Er moet volgens Rozengaarde daarnaast, met verwijzing naar het rapport van [naam 1], holtevrij worden gelijmd door middel van de buttering-floating methode, waarbij de ondergrond voorzien dient te zijn van een ‘gerild’ lijmbed en op de achterzijde van de tegel een gesloten laag tegellijm moet worden aangebracht. Rozengaarde/[naam 1] neemt een diametraal ander standpunt in dan [gedaagde]/[naam 1] ten aanzien van het doel van deze buttering-floating methode, volgens eerstgenoemden het creëren van een 100% lijmcontactvlak (voor een optimale hechting van de tegel aan de ondergrond) en het voorkomen van holtes achter de tegels.
2.25.
[naam 1] heeft tegels afkomstig uit een ander zwembad dan waar het in deze procedure om gaat - het wedstrijdbad in plaats van het multifunctionele bad, door Rozengaarde kennelijk ook aangeduid als ‘zorgbad’- geïnspecteerd en daarop geen gesloten lijmlaag kunnen waarnemen. Ter onderbouwing verwijst Rozengaarde naar foto’s uit het rapport van [naam 1]. Volgens [naam 1] is het voor de hand liggend dat door [gedaagde] in het wedstrijdbad dezelfde werkwijze is gehanteerd als in het in geding zijnde bad. Ook in het wedstrijdbad zijn in december 2019, januari 2020 en februari 2020 tegels losgekomen, aldus Rozengaarde. Rozengaarde concludeert dat [gedaagde] ook bij de betegeling van het in geding zijnde zwembad niet heeft voldaan aan de verwerkingseisen met betrekking tot de buttering-floating methode, aangezien de lijmlaag kennelijk niet volledig gesloten is aangebracht aan de achterzijde van de tegels.
2.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van wat in het onderhavige geval als norm voor het percentage lijmverdichting heeft te gelden, staan tegenover de bevindingen van Poulis en [naam 1] - die er op neerkomen dat de norm wordt bepaald door de productinformatie van de lijmleverancier, in dit geval 100% - de bevindingen van [naam 1], die uitgaat van een lager percentage, mede gelet op het formaat van de in dit geval gebruikte tegels en voor het overige gebaseerd op zijn ruime praktijkervaring. Bij dit verschil van inzicht speelt de gebruikte verwerkingstechniek een rol. Beide partijen stellen zich op het standpunt dat de buttering-floating methode dé aangewezen methode is in onderhavige situatie. De standpunten van Rozengaarde en [gedaagde] (gesteund door respectievelijk Poulis/[naam 1] en [naam 1]) over wat die methode behelst, verschillen op twee punten. Ten eerste spreekt Rozengaarde over een ‘gerild’ lijmbed op de ondergrond (de wand) en een gesloten laag tegellijm op de achterzijde van de tegel, terwijl [gedaagde] het precies andersom verwoordt, namelijk het insmeren van (een groter gedeelte van) de wand met tegellijm en juist een gerild lijmbed op de achterzijde van de tegel. Ten tweede, en dat is hier van belang, leidt de buttering-floating methode volgens Rozengaarde tot een holtevrij (100% lijmcontactoppervlak) resultaat, waar [gedaagde] gemotiveerd heeft gesteld dat de buttering-floating methode er niet toe strekt om holle ruimtes te voorkomen, want die zullen er - ook bij gebruik van deze methode - altijd zijn. [gedaagde] verwijst daarbij naar de door [naam 1] als nummer 3A opgenomen afbeelding afkomstig uit een vaktijdschrift, waarop is te zien dat ook bij gebruik van deze methode gewoon holtes blijven bestaan.
2.27.
Deze laatste redenering overtuigt. Dat bij goed gebruik van de buttering-floating methode per definitie geen holtes ontstaan, is door Rozengaarde - in het licht van al hetgeen [gedaagde] daaromtrent heeft aangevoerd - onvoldoende toegelicht. Dat [gedaagde] ten onrechte niet conform deze methode heeft gewerkt, is evenmin komen vast te staan. Het gedegen rapport van [naam 1] en met name de daarin opgenomen foto’s met toelichtingen - en de daarop gebaseerde conclusie: dat de volledig door tegellijm omsloten holten zonder twijfel duiden op toepassing van de buttering-floating methode - wijzen veel eerder op het tegendeel. Met de inspectie door [naam 1] van tegels afkomstig uit een ánder door [gedaagde] betegeld zwembad en de daaraan door Rozengaarde gekoppelde conclusie dat het daarop niet aantreffen van een gesloten lijmlaag betekent dat [gedaagde] ook bij het betegelen van het in geding zijnde zwembad de buttering-floating methode niet (correct) heeft toegepast, omdat het “voor de hand liggend [is] dat daar dezelfde werkwijze is gebruikt als in het wedstrijdbad” overtuigt in het geheel niet. Te meer, en daar heeft [gedaagde] op gewezen, nu foto’s van de wand waarvan de betreffende tegels zijn losgekomen, ontbreken. Daardoor is niet te beoordelen of op de wand wél lijmresten zichtbaar waren en zo ja, wat daarvan de betekenis is. Dat Rozengaarde op gefotografeerde tegels sporen van een lijmkam heeft aangeduid, is in lijn met het voorgaande en is evenmin reden voor een ander oordeel.
2.28.
Het voorgaande betekent ook dat de door Rozengaarde in lijn met Poulis ingenomen stelling, dat als norm voor het percentage lijmverdichting (95-)100% heeft te gelden, evenmin houdbaar is. Daar komt nog bij dat Rozengaarde in haar reactie op het rapport van [naam 1] onbesproken laat wat laatstgenoemde heeft gerapporteerd over onder andere de grootte van de tegels en de consequenties daarvan voor het te behalen percentage verdichting. Die redenering van [naam 1] overtuigt de rechtbank nu juist wel. Dat de door [naam 1] aangehaalde brancherichtlijn (URL-35-101) op het onderhavige geval van betegeling van een zwembad niet van toepassing is, is door [naam 1] zelf in zijn rapport vermeld. Rozengaarde gaat echter ten onrechte niet in op het punt dat [naam 1] - en met hem [gedaagde] - heeft willen maken, namelijk dat branchenormen niet per definitie overeenkomen met de productinformatie van een lijmleverancier. In dit voorbeeld met betrekking tot regulier wandtegelwerk. Daarmee vormt de verwijzing naar die brancherichtlijn wel degelijk een onderbouwing van de stelling van [gedaagde], dat de norm niet wordt bepaald door de leverancier.
2.29.
De rechtbank concludeert dat het verwijt dat Rozengaarde aan het adres van [gedaagde] heeft gemaakt, dat [gedaagde] ten onrechte geen 100% hechtoppervlak heeft gerealiseerd, gelet op het voorgaande in rechte niet kan worden vastgesteld. Die norm is, zeker bij tegels van het formaat als de onderhavige, niet 100%. Dat [gedaagde] jegens Rozengaarde voorafgaand aan de werkzaamheden een voorbehoud (ten aanzien van de te behalen dekkingsgraad al dan niet afhankelijk van de grootte van de tegels) had moeten maken, zoals Rozengaarde heeft gesteld, is gelet op het voorgaande dan ook onjuist. Dat een door [gedaagde] uit te voeren trekproef de, naar Rozengaarde stelt, ondermaatse kwaliteit van het tegelzetwerk aan het licht zou hebben gebracht, is gelet op het voorgaande evenmin komen vast te staan. Het verwijt dat [gedaagde] die trekproef niet heeft uitgevoerd, treft geen doel.
2.30.
Wat het daadwerkelijke, totale, gemiddelde hechtoppervlak is geweest, kan vervolgens in het midden blijven, waarbij ten overvloede wordt overwogen dat de redenering, verwijzing naar uiterlijke kenmerken van spontaan onthechte tegels en de locatie daarvan zoals gerapporteerd door [naam 1], de rechtbank overtuigend voorkomen.
lijmlaagdikte te groot
2.31.
In haar conclusie na deskundigenbericht heeft Rozengaarde eveneens aansluiting gezocht bij de bevinding van Poulis dat [gedaagde] (naast geen 100% vlakvulling ook) hoogstwaarschijnlijk een te grote lijmlaagdikte heeft gehanteerd.
2.32.
[gedaagde] heeft hier, met verwijzing naar [naam 1], tegenin gebracht dat ten eerste onderscheid moet worden gemaakt tussen de in overleg met de lijmleverancier aangebrachte
afvlaklijmlaagen de daarna aangebrachte
werkelijke lijmlaag. Poulis heeft niet vastgesteld dat de
totale lijmlaagonnodig dik was en evenmin dat (een van) de afzonderlijke lijmlagen, op zich beschouwd, te dik was/waren. Voor de afvlaklijmlaag is 10 mm de limiet en voor de werkelijke lijmlaag gold op basis van de destijds geldende productinformatie een maximum van 15 mm. Die beide maxima heeft [gedaagde] niet overschreden, zodat geen sprake is van schending van goed en deugdelijke vakmanschap, aldus [gedaagde].
2.33.
Rozengaarde heeft de conclusies van [naam 1] ten aanzien van de dikte van de door [gedaagde] aangebrachte lijmlagen onbesproken gelaten, in die zin dat Rozengaarde enkel de conclusies van Poulis heeft herhaald, die er op neerkomen dat een lijmbeddikte van 19 mm, zoals door BAS vastgesteld, in strijd is met de voorschriften van de lijmleverancier en reeds daarmee ondeugdelijk. [naam 1] heeft op het punt van de lijmlaagdikte echter gewezen op het onvlak zijn van de te betegelen wanden, het overleg van [gedaagde] met de lijmleverancier en de gezamenlijke keuze voor het gebruik van PCI Nanolight óók als afvlakmiddel, welk gebruik in de productinformatie staat vermeld. Voor zover die afvlaklaag niet dikker is aangebracht dan 10 mm en de reguliere lijmlaag niet dikker dan 15 mm (volgens de toepasselijke verwerkingsinformatie), is volgens [naam 1] een totale lijmlaag van 19 mm geen probleem en levert die totale dikte geen schending op van het van [gedaagde] te verwachten goed en deugdelijk vakmanschap.
2.34.
Voor zover Rozengaarde haar aan [gedaagde] gemaakte verwijt baseert op (onder meer) een door laatstgenoemde gehanteerde te dikke lijmlaag, wordt dat verwijt gepasseerd. Rozengaarde heeft op het door [gedaagde] ingenomen verweer (2.32-2.33) onvoldoende concreet gerespondeerd, door - onder meer - niet in te gaan op het door [gedaagde]/[naam 1] gemaakte onderscheid tussen de
afvlaklijmlaagen de
werkelijke lijmlaagen de daarvoor respectievelijk geldende maximale diktes. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] die maximale diktes per lijmlaag heeft overschreden, zodat evenmin is komen vast te staan dat [gedaagde] op dat punt ondeugdelijk heeft gewerkt, laat staan dat die lijmlaagdiktes in causaal verband staan met de door Rozengaarde gestelde schade.
gebruik tegellijm tevens als afvlakmiddel
2.35.
Voor zover Rozengaarde haar eerder aan [gedaagde] gemaakte verwijt handhaaft, dat [gedaagde] ten onrechte de lijm tevens als afvlakmiddel heeft gebruikt - er mede in resulterend dat een dikkere laag lijm (bestaande uit twee verschillende lagen) is ontstaan - wordt ook dit verwijt gepasseerd, nu [gedaagde] met verwijzing naar hetgeen [naam 1] in zijn rapport op pagina 4 heeft vermeld, dat verwijt voldoende heeft weersproken en Rozengaarde in reactie daarop niet veel meer heeft aangevoerd dan dat [gedaagde] ter mondelinge behandeling een gerechtelijke erkenning heeft gedaan, inhoudende dat zij de werkwijze zoals toegepast bij Rozengaarde de volgende keer niet meer zou toepassen. Volgens Rozengaarde constitueert deze erkenning de tekortkoming in de nakoming van [gedaagde]. Daarin wordt Rozengaarde door de rechtbank evenwel niet gevolgd. Van welke stelling van Rozengaarde [gedaagde] uitdrukkelijk de waarheid heeft erkend in de zin van artikel 154 lid 1 Rv is niet helder, laat staan dat met de erkenning van die stelling sprake is van de door Rozengaarde gestelde tekortkoming in de nakoming.
2.36.
Geen van de drie hiervoor beoordeelde verwijten aan het adres van [gedaagde] kan in rechte worden vastgesteld. Overige concrete verwijten heeft Rozengaarde [gedaagde] niet gemotiveerd gemaakt. Zoals de rechtbank reeds op 21 april 2020 aan partijen heeft laten weten, zal het door Rozengaarde aangekondigde “nader integraal onderzoek en rapport wat nog opgemaakt zal worden” niet meer worden toegelaten.
2.37.
Met verwijzing naar rechtsoverweging 2.11 is voor beoordeling van andere dan de door Rozengaarde gemotiveerd gestelde oorzaken van het spontaan onthechten van de tegels van het in geding zijnde zwembad thans geen plaats. Dat betekent dat aan de vraag of en zo ja, in welke mate, de waterkwaliteit in het zwembad heeft bijgedragen aan de onthechting van de tegels niet meer wordt toegekomen.
2.38.
Rozengaarde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op:
- griffierecht 1.950,00
- salaris advocaat
5.974,50(3,5 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.924,50.
2.39.
De kosten van de deskundige Poulis worden conform het vastgestelde voorschotbedrag en de daaropvolgende declaratie van de deskundige begroot op € 20.570,00 (inclusief btw).
2.40.
In het tussenvonnis van 28 oktober 2019 (randnummer 2.4.) is overwogen dat bij de proceskostenbeslissing ex artikel 237 Rv zal worden beslist wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige voor haar rekening dient te nemen. Die partij is Rozengaarde, als de in het ongelijk gestelde partij. Rozengaarde heeft reeds een bedrag van € 14.520,00 (inclusief btw) gedeponeerd. De griffier zal worden gelast dat bedrag te betalen aan de deskundige.
Overeenkomstig artikel 199 lid 2 Rv zal voor het restantbedrag - € 6.050,00 (inclusief btw) - een bevelschrift tot tenuitvoerlegging tegen Rozengaarde worden verstrekt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Rozengaarde in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 7.924,50,
3.3.
gelast de griffier het gedeponeerde bedrag ad € 14.520,00 over te maken op rekening nummer NL58ABNA0542891735 ten name van Faculteit L&R te Delft onder vermelding van factuurnummer VFH/16000801/R41 1403,
3.4.
geeft voor het bedrag van € 6.050,00 (zegge: zesduizendenvijftig euro) een bevelschrift van tenuitvoerlegging uit ten laste van Sportcentrum Rozengaarde B.V., gevestigd te Doetinchem, aan de (7002 CC) Bezelhorstweg 115 en bepaalt dat dit bedrag rechtstreeks aan de deskundige dient te worden betaald door storting op rekening nummer [nummer],
3.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op
15 juli 2020.
mk/pb