Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser sub 1],
[eiser sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 januari 20201
- de akte van 19 februari 2020 van [eisende partij]
- de ingetrokken antwoordakte van 8 april 2020 van Stichting De Woonmensen
- de akte uitlaten van 20 mei 2020 van [eisende partij]
- de gecorrigeerde versie antwoordakte van 8 april 2020, ingediend 10 juni 2020, van Stichting De Woonmensen
- de antwoordakte van 24 juni 2020 van [eisende partij]
2.De verdere beoordeling
dat de woning intern goed is onderhouden en dat de basisvoorzieningen als keuken, badkamer, toilet, kozijn werk, leidingen en dakconstructies in goede staat verkeren”. Het appartement is echter casco opgeleverd, zodat geen keuken en badkamer aanwezig waren. Volgens [eisende partij] blijkt hieruit dat [naam makelaar] niet alleen van een onjuist aantal m2 is uitgegaan, maar tevens een keuken en badkamer in de onderhandse verkoopwaarde heeft verdisconteerd.
Er heeft geen inpandige inspectie plaatsgevonden.” Onder de waardering van de onderhandse verkoopwaarde en de executiewaarde staan ook tekstblokken die bij een taxatie van nog te bouwen appartementen aan de hand van technische tekeningen volledig zinledig zijn. De rechtbank heeft naar aanleiding van de discussie opgemerkt dat alleen [naam makelaar] kan verklaren over wat hij heeft getaxeerd.
Met Stichting De Woonmensen is de rechtbank van oordeel dat de getaxeerde waarde van [naam makelaar] van enkel het appartement en de getaxeerde waarde van de deskundigen van het appartement inclusief berging en parkeerplaats niet met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit betekent dat [eisende partij] met de door deskundigen getaxeerde waarde van € 207.500,00 zijn stelling dat [naam makelaar] de waarde van het appartement onjuist heeft vastgesteld, niet heeft aangetoond.” Beter gezegd, [eisende partij] heeft niet aangetoond dat de door de deskundigen getaxeerde onderhandse verkoopwaarde juist is. In feite heeft [eisende partij] wel aangetoond dat [naam makelaar] het appartement volgens de deskundigen te hoog heeft getaxeerd; de taxatie van de deskundigen van het appartement komt immers inclusief berging en parkeerplaats al lager uit dan de taxatie van [naam makelaar] van alleen het appartement.
Daarnaast hebben de deskundigen vastgesteld dat [naam makelaar] de geschatte woonoppervlakte op 148 m2 heeft bepaald, terwijl de deskundigen tot een woonoppervlakte van 125 m2 zijn gekomen. Deze vaststelling is niet betwist door Stichting De Woonmensen. Bij taxatie ten behoeve van aankoop en terugkoop dient hetzelfde woonoppervlak uitgangspunt te zijn. Nu [naam makelaar] de waardebepaling op een groter woonoppervlak heeft gebaseerd, wordt [eisende partij] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten wat dit voor de getaxeerde waarde bij aankoop betekent.”
Geschatte woonoppervlakte 148 m2” vermeldt. Het begrip “woonoppervlakte” getoetst aan de uitleg volgens Haviltex heeft [eisende partij] mogen begrijpen als de oppervlakte die beschikbaar is voor feitelijk gebruik met de functie wonen. Je hoeft niet te verwachten dat bij opgave van de woonoppervlakte de buitenmaten zijn gebruikt. De rechtbank neemt de feitelijke gemeten gebruiksoppervlakte van 125 m2 in het appartement tot uitgangspunt. Het verschil van 23 m2 op een totaal van 125 m2 bedraagt 18,4%. Dit verschil is niet het gevolg van een schatting, maar van het berekenen van de vloeroppervlakte met een onjuist uitgangspunt. Toepassing van de 10% marge waarop Stichting De Woonmensen zich richt, is dan niet aan de orde omdat dat ziet op taxatiewaarde.
3.De beslissing
5 augustus 2020voor het nemen van een akte door [eisende partij] over hetgeen is vermeld onder 2.21, waarna de wederpartij op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,