ECLI:NL:RBGEL:2020:3702

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1383
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor inburgeringscursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een asielmigrant, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de cursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA), die zij nodig had in het kader van haar inburgering. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten noodzakelijk waren en omdat zij een lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) kon aanvragen voor de inburgeringscursus. Eiseres stelde dat de cursus ONA verplicht was en dat zij niet ontheven was van haar inburgeringsplicht. Tijdens de zitting werd bevestigd dat de cursus ONA inderdaad een verplicht onderdeel was van de inburgering. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig was, maar dat dit niet leidde tot schending van de belangen van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij besluiten over bijzondere bijstand en de rol van voorliggende voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/1383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats A] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder
(gemachtigde: mr. N. van Wingerden).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van de cursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt afgewezen.
Bij besluit van 7 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar dochter als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is afkomstig uit [Land A] en heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (code 26). Eiseres en haar echtgenoot ontvangen gezinsbijstand. Eiseres is inburgeringsplichtig. In dat verband heeft zij meerdere cursussen/opleidingen moeten volgen. Voor het bekostigen van deze cursussen/opleidingen heeft zij geld geleend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
1.2
Eén van de verplichte onderdelen van de inburgeringscursus is de cursus Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA). Omdat eiseres meerdere cursussen/opleidingen heeft moeten herkansen, heeft zij een groter beroep gedaan op het budget bij DUO. Voor de totale kosten van de cursus ONA was bij DUO nog € 67,- budget beschikbaar. Voor de overige kosten van de cursus ONA, te weten € 833,-, heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan bij verweerder. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en dat besluit in bezwaar gehandhaafd.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kosten voor de cursus niet noodzakelijk zijn. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder de cursus geen kansen heeft op de arbeidsmarkt en haar ontheffing van de sollicitatieverplichting is verleend. Eiseres heeft de cursus vrijwillig en op eigen initiatief gevolgd. Daarnaast is eiseres ontheven van de inburgeringsplicht en heeft zij kans op arbeid. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het toetsingskader van de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 1 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW4766).
3. Eiseres stelt dat de cursus ONA een verplicht onderdeel was van de inburgering en dat zij deze cursus dus niet vrijwillig heeft gedaan. Bovendien was zij niet ontheven van de inburgeringsplicht. De termijn daarvoor loopt nog tot augustus 2020. Tot slot stelt zij dat zij na voltooiing van de cursus wel kansen zou hebben gehad op de arbeidsmarkt, omdat de cursus ONA juist ziet op het zoeken en vinden van werk. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat zij haar best heeft gedaan om de cursussen/opleidingen in het kader van de inburgering te voltooien maar dat zij desondanks bepaalde examens moest herkansen. Hierdoor is het budget, wat voor haar beschikbaar was om te lenen bij DUO, extra belast, zodat er niet genoeg over was om de cursus ONA te bekostigen. Dit zijn bijzondere omstandigheden waar verweerder ten onrechte geen rekening mee gehouden heeft. Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet (Pw). Ten slotte stelt eiseres ter zitting dat verweerder in de motivering van het bestreden besluit is uitgegaan van onjuiste feiten, zodat het instellen van beroep wel noodzakelijk was.
4.1
Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat eiseres inburgeringsplichtig is. Verder heeft verweerder ter zitting niet betwist dat de cursus ONA een onderdeel is van de inburgeringscursus van eiseres en dat deze cursus voor haar verplicht was. Gelet hierop is de rechtbank met eiseres van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit onjuiste feiten bevat en in die zin gebrekkig is. Eiseres heeft de cursus niet op eigen initiatief noch vrijwillig gevolgd en zij was niet ontheven van haar inburgeringsplicht.
4.2
Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat de motivering van het bestreden besluit te wensen overlaat, maar tegelijkertijd verwezen naar het verweerschrift, waarin een nadere motivering voor het bestreden besluit is gegeven. In het verweerschrift heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat de lening bij DUO als voorliggende voorziening geldt, die toereikend en passend is, zodat artikel 15 van de Pw verlening van bijzondere bijstand onmogelijk maakt. Subsidiair stelt verweerder dat de kosten voor de cursus ONA in oktober 2019 zijn opgekomen en dat eiseres pas op 14 november 2019 haar aanvraag om bijzondere bijstand heeft gedaan. Er is dus sprake van een schuld waarvoor geen bijstand wordt verstrekt. Meer subsidiair stelt verweerder dat de kosten voor de cursus ONA niet noodzakelijk zijn, omdat eiseres in het kader van de Pw zal worden begeleid naar arbeid en haar in dat verband voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling kunnen worden aangeboden. In dit verband wijst verweerder opnieuw naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2012.
5.1
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
5.2
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder e, van de Pw wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
5.3
Op grond van artikel 16 van de Wet inburgering wordt aan de inburgeringsplichtige een geldlening verstrekt volgens de regels van het Besluit inburgering.
5.4
Artikel 4.1a, eerste lid, van het Besluit inburgering bepaalt dat aan de inburgeringsplichtige, behoudens het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de wet op aanvraag een lening van ten hoogste € 10.000,– kan worden verstrekt ten behoeve van de kosten voor:
a. het volgen van een cursus die opleidt tot de in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de wet bedoelde onderdelen van het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. het afleggen van het staatsexamen, bedoeld in onderdeel a, of het inburgeringsexamen; of
c. het volgen van een alfabetiseringscursus.
6. Uit voorgaande regelgeving volgt dat de inburgeringsplichtige bij DUO kan lenen voor het voldoen van de inburgeringscursus. Eiseres, als asielmigrant, kan tot € 10.000,- lenen voor de inburgeringscursus. Gelet op deze regelgeving is de rechtbank van oordeel dat eiseres een beroep kan doen op DUO voor betaling van de kosten van de inburgeringscursus, ook inbegrepen de cursus ONA, zij het tot een bedrag van € 10.000. Uit voornoemde regelgeving maakt de rechtbank op dat de wetgever over de bekostiging van de verplichte inburgeringscursus een bewuste politieke keuze heeft gemaakt. De kosten voor cursusonderdelen, die meer bedragen dan het te lenen bedrag, kunnen niet bij DUO worden geleend. Deze kosten komen dan voor iemands eigen verantwoordelijkheid, ook als iemand een laag inkomen heeft en de kosten voortkomen uit een noodzakelijke inburgeringscursus. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel voor eiseres toereikend en passend is, zodat artikel 15 van de Pw aan bijstandsverlening in de weg staat.
7. Het door verweerder in het verweerschrift subsidiair en meer subsidiair ingenomen standpunt hoeft de rechtbank dus niet meer te bespreken.
8.1
Eiseres heeft ter zitting nog een beroep gedaan op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16 van de Pw. Volgens vaste rechtspraak [1] kan een bijstandsverlenend orgaan iemand, die geen recht op bijstand heeft, toch bijstand verstrekken als sprake is van heel uitzonderlijke situaties. Er moet dan een acute noodsituatie zijn. De behoeftige omstandigheden waarin iemand verkeert moeten op geen enkele manier kunnen worden verholpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
8.2
Omdat het gaat om een uitzonderingsbepaling ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat van de hiervoor bedoelde acute noodsituatie sprake is. Daarin is zij niet geslaagd. Van zeer dringende redenen om toch bijzondere bijstand te verlenen aan eiseres is dan ook geen sprake.
9.1
Het beroep is dus ongegrond. Eiseres heeft geen recht op bijzondere bijstand voor de door haar gevraagde kosten en verweerder heeft de aanvraag dus terecht afgewezen.
9.2
Zoals in punt 4.1 is geoordeeld kleeft er aan het bestreden besluit evenwel een gebrek, omdat het een deugdelijke motivering ontbeert. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 5 juni 2020 de motivering van het bestreden besluit gewijzigd. Eiseres was van de wijziging van de motivering door verweerder op de hoogte en had hierover ter zitting het debat kunnen voeren. Eiseres is hierdoor dus niet in haar belangen geschaad. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.3
Nu verweerder eerst in beroep het bestreden besluit van een deugdelijke motivering heeft voorzien, ziet de rechtbank aanleiding voor veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 525, - en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 48,- aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in tegenwoordigheid van E.T.H. van het Hof, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 juli 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:37).