ECLI:NL:RBGEL:2020:4018

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
C/05/367933 / FA RK 20-836
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap en de gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een man ten aanzien van zijn minderjarige zoon. De man, die in de procedure als verzoeker optreedt, heeft verzocht om zijn vaderschap te ontkennen, omdat hij vermoedt dat hij niet de biologische vader van de zoon is. Tijdens de procedure is de zoon meerderjarig geworden, waardoor hij als rechtstreekse belanghebbende is aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij de wettelijke termijn van één jaar voor het indienen van een verzoek tot ontkenning van het vaderschap heeft overschreden. Deze termijn is vastgesteld in artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek en dient strikt te worden gehanteerd om rechtszekerheid te waarborgen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het vermoeden van de man niet is onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden. De man heeft tijdens het huwelijk verschillende keren gehoord dat hij mogelijk niet de biologische vader is, maar deze uitspraken zijn niet voldoende om het vaderschap te ontkennen. De rechtbank heeft ook benadrukt dat het indienen van een verzoek tot DNA-onderzoek niet gerechtvaardigd is, omdat de man niet kan aantonen dat hij niet de biologische vader is. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De zaak benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen in familierechtelijke procedures en de noodzaak van concrete onderbouwing bij verzoeken tot ontkenning van vaderschap.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/367933 / FA RK 20-836
Datum uitspraak: 30 juli 2020
beschikking ontkenning vaderschap
naar aanleiding van het verzoek van
[verzoeker](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.G. Kalk te Nijmegen,
gericht tegen,
[informant](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Kaya te Nijmegen.
Als belanghebbende is aangemerkt:
-
[kind 3](nader te noemen: de zoon),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat S. Kaya te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift namens de man, ingekomen op 17 maart 2020;
- de beschikking van deze rechtbank van 1 april 2020, houdende de benoeming van de bijzondere curator;
- het verweerschrift namens de zoon, ingekomen op 2 juni 2020;
- het e-mailbericht met producties namens de zoon van 15 juni 2020;
- de brief met producties namens de man van 1 juli 2020.
1.2.
De rechtbank heeft genoemde advocaten en de bijzondere curator bij brief van
11 mei 2020 bericht dat de zoon als belanghebbende wordt aangemerkt en de vrouw als informant. Dit omdat de zoon meerderjarig is geworden. Bij gelijke brief is de bijzondere curator ontslagen van haar taak om advies uit te brengen over het verzoek van de man.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Daarbij waren aanwezig de man, de zoon en de vrouw, allen bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op [datum] 1983 gehuwd te [plaatsnaam] , een gemeente in [het buitenland] . Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De kinderen van de man en de vrouw zijn:
- [kind 1] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
-[kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.3.
Op [datum] 2013 is door de rechter in [plaatsnaam] tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Aantekening van de echtscheiding heeft plaatsgevonden in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2018 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de destijds minderjarige zoon met ingang van 18 april 2018 bepaald op € 300 per maand.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het vaderschap van hem van de zoon te ontkennen en eventueel een DNA-verwantschapsonderzoek te bevelen;
- een bijzondere curator te benoemen over de zoon.
Ter onderbouwing van de verzoeken stelt de man dat hij het vermoeden heeft dat hij niet de biologische vader van de zoon is.
3.2.
De zoon heeft verzocht de man in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap en het gelasten van een DNA-verwantschapsonderzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, onder gelijktijdige veroordeling van de man in de kosten van het geding. De vrouw stelt daartoe dat de zoon staande het huwelijk is geboren naar aanleiding van gemeenschap tussen de man en de vrouw en dat de man daarom de biologische vader van de zoon is.

4.De beoordeling

Algemeen
Rechtsmacht
4.1.
De man woont in Nederland. Op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
Relatieve bevoegdheid
4.2.
De man woont in [woonplaats] , gelegen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland. Deze rechtbank is dus op grond van artikel 262 Rv bevoegd van de verzoeken kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.3.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is er naar Nederlands recht sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen de zoon enerzijds en de vrouw en de man anderzijds.
4.4.
Of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt, ingevolge artikel 10:93 BW, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen van toepassing is. Op het verzoek van de man is daarom Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de man ingevolge het bepaalde in artikel 1:199 sub a BW de juridische vader van de zoon is, aangezien de man en de vrouw ten tijde van de geboorte van de zoon met elkaar waren gehuwd.
4.6.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 BW kan het vaderschap dat is ontstaan door huwelijk door de man, op grond van artikel 1:199 sub a en b BW, worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind. Op grond van artikel 1:200 lid 5 BW dient het verzoek door de vader te worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is.
4.7.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vindt de rechtbank aannemelijk dat de man in ieder geval meer dan een jaar voordat hij het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap bij de rechtbank heeft ingediend, bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die hij stelt die hem aanleiding hadden kunnen geven te vermoeden dat hij mogelijk niet de biologische vader is van de zoon. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de verklaring van de man dat het tijdens het huwelijk verschillende malen is voorgekomen dat de vrouw gedurende ruzies de man toeschreeuwde dat hij niet de biologische vader was van de kinderen, hetgeen de vrouw overigens betwist. Het “verschillende” malen toeschreeuwen maakt dat er bij de man een dusdanige vermoeden is kunnen ontstaan dat hij niet de biologische vader van de zoon is. De man heeft dit in elk geval ten aanzien van de voornoemde dochters aldus beschouwd. Dit moment wordt aangemerkt als het moment waarop de man bekend is kunnen worden met de feiten en omstandigheden die volgens hem maken dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van de zoon is. De door de man gestelde, en door de zoon betwiste, ruzie eind 2019 waarbij de zoon zou hebben gezegd dat de man zijn vader niet is, geldt niet als aanvangsmoment in deze. De man had vanuit het huwelijk, volgens hemzelf althans, redenen om te twijfelen aan het vaderschap van de tijdens het huwelijk geboren kinderen. Hij had in die tijd op basis zijn gestelde vermoedens moeten handelen.
4.8.
De termijn van één jaar dient strikt te worden gehanteerd. Het stellen van de termijn van één jaar berust op een bewuste keuze van de wetgever. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 649, nr. 3) blijkt dat er uit een oogpunt van rechtszekerheid aan de ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap termijnen zijn gesteld. Met het stellen van termijnen wordt voorkomen dat nog jaren nadat duidelijk is geworden dat een ander de biologische vader van het kind moet zijn, de onzekerheid over het al dan niet ontkennen van het vaderschap blijft voortduren. Bovendien komt uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 649 en 25 189, nr. 35) naar voren dat een amendement om de termijnen van artikel 1:200 BW te verruimen, waarbij voor de ouders een termijn van vijf jaar en voor het kind de termijn van tien jaar werd voorgesteld, is ingetrokken nadat de regering haar bezwaren daartegen naar voren heeft gebracht. Bovendien is bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de vraag gesteld of het artikel niet zou moeten worden uitgebreid met een hardheidsclausule. De regering heeft daarop ontkennend geantwoord en aangegeven dat de regering ter beperking van de rechtsonzekerheid heeft gekozen voor de termijn van één jaar.
4.9.
Het stellen van termijnen is in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gestelde termijn van één jaar noodzakelijk is in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en de belangen van het kind te beschermen.
4.10.
Niet gebleken is dat de termijnstelling in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8, tweede lid EVRM vormt.
4.11.
Voor zover de man wel in zijn verzoek had kunnen ontvangen, is de rechtbank overigens van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat hij niet de biologische vader van de zoon is. Het vermoeden van de man is daarvoor niet met concrete feiten of omstandigheden gestaafd. Het gedurende het huwelijk diverse malen door de vrouw toeschreeuwen dat de man niet de biologische vader van zoon is, is daartoe onvoldoende. Daarnaast heeft de man in contacten met de vrouw en de zoon zich voorgedaan als zijnde de biologische vader van zoon door het gebruik van de woorden “mijn zoon” en/of “papa”. Het enkel bevredigen van de “nieuwsgierigheid” van de man is ook onvoldoende om DNA-verwantschapsonderzoek te gelasten, waarbij de rechtbank twijfelt aan de motieven van de man, die eerder uit lijkt op het beëindigen van de alimentatieverplichting dan dat hij werkelijk duidelijkheid behoeft over zijn status als vader. Bij het vorenstaande geldt ook dat een dergelijk onderzoek ook een aantasting van het lichaam van de zoon oplevert, waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Het op iedere aanvraag toestaan van een DNA-onderzoek past daarbij niet.
De proceskosten
4.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als door de vrouw verzocht en zal de proceskosten tussen partijen, als gewezen echtelieden en als vader en zoon, aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten van het geding draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van
T. van Draanen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.