ECLI:NL:RBGEL:2020:4084

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
348973
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in een nalatenschap met geschillen tussen erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 april 2019 een beschikking gegeven in een geschil tussen erfgenamen over de vereffening van een nalatenschap. De verzoeker, bijgestaan door advocaat mr. B. van Treijen, heeft de rechtbank verzocht om hem te benoemen als vereffenaar van de nalatenschap van zijn overleden moeder, erflaatster [naam 2]. De erfgenamen, waaronder de verzoeker en de verweerders, hebben de nalatenschap van hun ouders aanvaard, maar de vereffening is problematisch gebleken. De verweerder [verweerder 1] heeft verzocht om producties in het geding te brengen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er spanningen zijn tussen de partijen, wat de vereffening bemoeilijkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat een professionele vereffenaar noodzakelijk is, aangezien de erfgenamen niet in staat zijn om de vereffening op een goede manier uit te voeren. De rechtbank heeft mr. [naam 4], advocaat te Oosterbeek, benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. De verzoeken van de verzoeker en de verweerder om hen als vereffenaar te benoemen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/348973 / HA RK 19-32
Beschikking van 25 april 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. B. van Treijen te Lent,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
procederend in persoon,
2.
[verweerder 2],
wonende te [plaats] ,
verweerder,
advocaat mr. A.O.C.A. van Schravendijk te [plaats] .
procederend met toevoegingsnummer 2FT9376
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 1 februari 2019 met bijlagen
  • het verweerschrift van 11 februari 2019 met bijlagen
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 26 maart 2019.
[verweerder 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht producties in het geding te mogen brengen. Dat verzoek is niet gehonoreerd. Ter nadere toelichting op die beslissing wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat bewijs- en andere stukken waarop partijen zich tijdens de mondelinge behandeling willen beroepen, vijf werkdagen vóór de dag van de mondelinge behandeling in meervoud worden ingediend, zo volgt uit artikel 1.4.4 Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank handel/voorzieningenrechter. Deze bepaling vormt een uitwerking van het belangrijke procesrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor. Op grond daarvan dienen partijen onder meer in voldoende mate op elkaars stellingen en stukken te kunnen reageren. Dit beginsel wordt geweld aangedaan indien partijen tijdens de mondelinge behandeling voor de eerste maal worden geconfronteerd met stukken, die zij dan ook nog niet met hun advocaat hebben kunnen bespreken. En als de rechter pas tijdens de mondelinge behandeling voor de eerste maal bepaalde stukken onder ogen krijgt, zal hij onvoldoende in staat zijn deze op zinvolle wijze met partijen te bespreken. Bij brief van 13 februari 2019 is [verweerder 1] opgeroepen voor de mondelinge behandeling. In die brief staat onder meer: ‘Onder toezending van een kopie van het verzoekschrift (per aangetekende post) stel ik u in de gelegenheid – door tussenkomst van een advocaat – een verweerschrift in te dienen tot uiterlijk 19 maart 2019. U kunt ook tijdens de behandeling in persoon mondeling verweer voeren’. Daaruit kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat [verweerder 1] tijdens de mondelinge behandeling producties zou mogen overleggen, eerder het tegendeel.

2.De feiten

2.1.
Op 10 juli 2017 is te [plaats] overleden [naam 1] , geboren te [plaats] op 6 juni 1926 (hierna: erflater). De laatste woonplaats van erflater was [plaats] . Bij testament van 11 oktober 1976 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft zijn echtgenote [naam 2] en hun kinderen ( [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] ) tot zijn erfgenamen benoemd. De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. Erflater heeft zijn echtgenote tot executeur benoemd. Zij heeft deze benoeming aanvaard.
2.2.
Op 15 maart 2018 is te [plaats] overleden [naam 2] , geboren te [plaats] op 13 juni 1927 (hierna: erflaatster). De laatste woonplaats van erflaatster was [plaats] . Bij testament van 11 oktober 1976 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft haar kinderen ( [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] ) tot haar erfgenamen benoemd. Zij hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard.
2.3.
Tot de nalatenschap behoort de woning aan de [adres] (hierna: de woning). De woning is belast met een hypothecaire lening van ongeveer € 6.806,70 bij de RABO Bank en een lening van ongeveer € 33.399,81 eveneens bij de RABO Bank.
2.4.
De lasten van de woning voor de hypothecaire lening, opstalverzekering en onderhoud kunnen op dit moment niet uit de nalatenschap worden betaald, evenmin als de rekening van notaris [naam 3] voor het opstellen van de verklaring van erfrecht en de akte van beneficiaire aanvaarding. Daarnaast bestaat er een belastingschuld voor erfbelasting over het erfdeel van erflaatster en de inkomstenbelasting voor erflater en erflaatster van € 30.000,00.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, cumulatief:
1. aan hem een machtiging te verstrekken om namens de vereffenaars in het belang van de afwikkeling van de nalatenschap de nodige rechtshandelingen en feitelijke handelingen te mogen verrichten, waaronder a. tot en met h. zoals vermeld in het petitum van het verzoekschrift;
2. hem tot vereffenaar te benoemen dan wel een andere vereffenaar te benoemen;
3. maatregelen te treffen voor de verkoop van de woning en de acties zoals hiervoor omschreven onder a. tot en met h.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder 2] woont thans in de woning, maar heeft geen inkomen en kan de lasten van de woning niet dragen. [verzoeker] is niet bereid om deze lasten en de kosten van de vereffening van de nalatenschap alleen te dragen, aangezien er geen concreet uitzicht is op terugbetaling. [verweerder 1] reageert op geen enkele brief, antwoordt niet op contactverzoeken en weigert te communiceren. Daarom zijn er ook gewichtige redenen om [verweerder 1] te ontslaan als wettelijk vereffenaar.
3.3.
[verweerder 2] voert verweer, zoals hierna, voor zover van belang, aan de orde zal komen.

4.4. De beoordeling4.1. Voor zover een verzoek tot ontslag van [verweerder 1] als vereffenaar op grond van gewichtige redenen in het verzoekschrift zou mogen worden gelezen, dient dit verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard. [verzoeker] , [verweerder 1] en [verweerder 2] zijn op grond van artikel 4:195 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) als gezamenlijke erfgenamen vereffenaar. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om een van de erfgenamen, die gezamenlijk vereffenaar zijn, op grond van gewichtige redenen te ontslaan. Wel voorziet de wet in de mogelijkheid om een door de rechtbank benoemde vereffenaar te ontslaan (art. 4:206 lid 5 BW), maar daarvan is in dit geval geen sprake. Bovendien vertegenwoordigt een door de rechtbank benoemde vereffenaar, zoals verzocht en indien toegewezen, de erfgenamen (art. 4:203 lid 2 BW).

4.2.
Vastgesteld moet worden dat partijen sedert het overlijden van erflaatster niet zijn geslaagd in de vereffening van de nalatenschap of zelfs maar de verkoop van de woning. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling ook persoonlijk kunnen vaststellen dat de verhoudingen tussen partijen gespannen zijn en dat elk vertrouwen tussen hen lijkt te ontbreken. Dit maakt dat onaannemelijk dat een of meer partijen als vereffenaar(s) zijn/haar/hun werk op een goede en vruchtbare wijze zullen kunnen verrichten. Het feit dat [verzoeker] jurist is, zoals hij heeft benadrukt, maakt dat uiteraard niet anders.
4.3.
[verweerder 2] heeft aangevoerd dat de verdere vereffening, in het bijzonder de verkoop van de woning, relatief simpel is. Dat wordt onderschreven door de rechtbank. Nu die verdere vereffening tot heden niet is gelukt, is er echter geen reden om aan te nemen dat dat in de toekomst wel zou lukken.
4.4.
De conclusie uit een en ander is dat een derde als vereffenaar zal moeten worden benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is een professionele vereffenaar aangewezen. Het verzoek tot benoeming van [verzoeker] als zodanig zal worden afgewezen. Dit geldt ook voor het tegenverzoek van [verweerder 2] om primair [verzoeker] en hem gezamenlijk tot vereffenaars te benoemen en subsidiair [verweerder 2] tot enige vereffenaar te benoemen.
4.5.
De rechtbank zal mr. [naam 4] , advocaat te Oosterbeek, tot vereffenaar benoemen. Zij heeft verklaard dat zij vrij staat tegenover partijen en dat zij bereid is deze benoeming te aanvaarden.
4.6.
Volgens artikel 4:211 lid 2 BW vertegenwoordigt de vereffenaar bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. Nu een nieuwe vereffenaar zal worden benoemd, zal het verzoek tot het verstrekken van een aantal machtigingen, in het verzoek onder 1, worden afgewezen. Ook het verzoek om in goede justitie maatregelen te treffen tot verkoop van de woning zal worden afgewezen. Daartoe ontbreken essentiële gegevens aan de rechtbank. Bovendien is dat aan de vereffenaar (art. 4:215 BW).
4.7.
Gelet op de familierechtelijke relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzoek tot ontslag van [verweerder 1] als vereffenaar op grond van gewichtige redenen niet ontvankelijk;
5.2.
benoemt mr, [naam 4] , advocaat,
werkzaam bij Van Barneveld Advocaten,
kantoorhoudende te [adres] ,
tot vereffenaar van de nalatenschap van:
[naam 2] ,
geboren te [plaats] op 13 juni 1927,
laatstelijk wonende te [plaats] ,
overleden op 15 maart 2018 te [plaats] ,
5.3.
draagt de griffier op de benoeming van de vereffenaar onverwijld in het boedelregister in te schrijven,
5.4.
draagt de vereffenaar op de benoeming bekend te maken in de Staatscourant,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2019.
.