ECLI:NL:RBGEL:2020:421

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1265
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens en onbevoegdheid van de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 27 januari 2020, wordt het verzoek van eiser om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) afgewezen. De rechtbank oordeelt dat op basis van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding, omdat de gevraagde schadevergoeding de grens van € 25.000 overschrijdt, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. Eiser kan zijn vordering enkel indienen bij de burgerlijke rechter.

Het procesverloop begint met een besluit van 14 augustus 2018, waarin het verzoek van eiser om schadevergoeding werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 23 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 5 december 2019 zijn zowel eiser als de gemachtigden van verweerder verschenen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de bevoegdheid om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding beoordeeld en geconcludeerd dat eiser, die in het verleden als ambtenaar bij verweerder werkzaam was, niet meer als 'ambtenaar als zodanig' kan worden aangemerkt, omdat hij op het moment van de onrechtmatige handeling niet meer in dienst was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat zij zich onbevoegd verklaart ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te Doetinchem, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, verweerder (gemachtigde: mr. M.H.P. Bullens).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 heeft verweerder een verzoek van eiser om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Eiser is verschenen met [naam]. Namens verweerder zijn mr. M.E.G. Otten, mr. J.J.T.M. Rutten en
mr. M.H.P. Bullens verschenen.

Overwegingen

De regelgeving die is genoemd in deze uitspraak is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eerst of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat het beroep van eiser volgens vaste rechtspraak ook moet worden aangemerkt als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] , beoordeelt de rechtbank vervolgens of zij bevoegd is ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
Heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2. Eiser heeft op 24 februari 2017 verzocht om schadevergoeding op grond van (het toen geldende) artikel 49 van de Wbp omdat verweerder volgens hem in strijd met de Wbp heeft gehandeld door zonder zijn toestemming begin 2016 zijn personeelsdossier beschikbaar te stellen aan de raadsenquêtecommissie. Hierbij is volgens eiser ten onrechte informatie beschikbaar gesteld die voor het onderzoek van de enquêtecommissie volstrekt niet relevant is. Ook zijn er privé-gegevens bij de leden van de enquêtecommissie terecht gekomen en wellicht ook nog bij andere mensen of organisaties. Eiser voert aan dat verweerder schadeplichtig is op grond van artikel 49 van de Wbp en artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek gelezen in samenhang met artikel 6:106 van dit wetboek. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat volgens verweerder geen sprake is van onrechtmatig handelen.
2.1.
Eiser voert aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Gelet op artikel 7:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:4 van de Awb, kan tegen een dergelijk besluit evenmin bezwaar worden gemaakt. Dat betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Is de rechtbank bevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding?
3. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of zij bevoegd is ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. Omdat in het kader van aanvragen en besluiten op grond van de Wbp en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoogste aanleg oordeelt, geldt gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, als bovengrens van de bevoegdheid van de bestuursrechter dat de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000 bedraagt. Eiser heeft meerdere keren, bijvoorbeeld bij de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften en op de zitting bij de rechtbank, aangegeven dat hij meer dan
€ 25.000 schade lijdt. Dit betekent dat de bestuursrechter reeds daarom niet bevoegd is kennis te nemen van het verzoek. Verzoeker kan uitsluitend een vordering indienen bij de burgerlijke rechter.
3.1.
Ten overvloede beoordeelt de rechtbank de vraag of indien de gevraagde vergoeding minder zou bedragen dan € 25.000 de bestuursrechter bevoegd is om verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding.
3.2.
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij de rechtbank bevoegd acht op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder d, van de Awb. Volgens hem is sprake van een onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig belanghebbende is.
3.3.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder d, gelezen in samenhang met artikel 8:2, eerste lid, onder a, 1°, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig lijdt of zal lijden. Omdat het verzoek om schadevergoeding dateert van voor 1 januari 2020 past de rechtbank deze bepaling toe zoals deze luidde tot die datum, zodat het moet gaan om een persoon die ambtenaar is als zodanig.
3.4
Eiser is in het verleden bij verweerder werkzaam is geweest als ambtenaar. Omdat hij op het moment van het ter beschikking stellen van het personeelsdossier aan de enquêtecommissie niet meer bij verweerder werkzaam was, kan hij echter niet meer als “ambtenaar als zodanig” worden aangemerkt. Voor die hoedanigheid van “ambtenaar als zodanig” is in het algemeen vereist dat de ambtenaar in een ambtelijke rechtsverhouding werkzaam is bij het desbetreffende bestuursorgaan. Daarvan is hier geen sprake meer. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2017. [2] Omdat eiser geen ambtenaar als zodanig is, geeft artikel 8:88, eerste lid, onder d, van de Awb aan de bestuursrechter ook geen bevoegdheid tot het veroordelen van verweerder tot schadevergoeding.
3.5.
De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond en de rechtbank is onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2 Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 8:2
1. Met een besluit wordt gelijkgesteld:
a. een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon met betrekking tot diens in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 bedoelde hoedanigheid, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn,
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
(...)
f. inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
(...)
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:89
1. Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste aanleg oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
2 In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
3 De bestuursrechter is in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, niet bevoegd indien de belanghebbende het verzoek heeft ingediend nadat hij terzake van de schade een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt.
4 Zolang het verzoek van de belanghebbende bij de bestuursrechter aanhangig is, verklaart de burgerlijke rechter een vordering tot vergoeding van de schade niet ontvankelijk.
Artikel 8:90
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2 Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 49
[Vervallen per 25-05-2018]
1. Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels.
2 Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
3 De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften. De bewerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.
4 De verantwoordelijke of de bewerker kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend.
Burgerlijk wetboek boek 6
Artikel 106
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.
Artikel 162
1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2 Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3 Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
2.CRvB 13 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2391.