ECLI:NL:RBGEL:2020:4299
Rechtbank Gelderland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van een overeenkomst en onvoorziene omstandigheden in een huurovereenkomst
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 26 augustus 2020 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee eisers en twee gedaagden. De eisers, vertegenwoordigd door mr. M.P.G.M. Gorgels, stelden vorderingen in verband met een huurovereenkomst die zij met de gedaagden, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Broekhuizen, hadden gesloten. De procedure volgde op een tussenvonnis van 20 mei 2020, waarin de kantonrechter reeds enkele belangrijke punten had overwogen.
De kern van het geschil draaide om de kwalificatie van de overeenkomst tussen de partijen. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst van 22 oktober 2014 gekwalificeerd moest worden als een huurovereenkomst en niet als een gebruiksovereenkomst. Dit oordeel was gebaseerd op de vaststelling dat de tegenprestatie die door de gedaagden werd betaald, niet van elke reële betekenis was ontbloot. De kantonrechter wees de vorderingen van de eisers af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren en de omstandigheden die door hen als onvoorzien werden aangeduid, niet als zodanig konden worden aangemerkt.
Daarnaast werd in het vonnis ingegaan op de vraag of de vorderingen van de eisers op grond van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar waren. De kantonrechter concludeerde dat de eisers niet voldoende argumenten hadden aangedragen om aan te tonen dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de gedaagden zich op de overeenkomst beriepen. Uiteindelijk werd de vordering tot ontruiming afgewezen en werden de eisers in het ongelijk gesteld, met de verplichting om de proceskosten te vergoeden.