ECLI:NL:RBGEL:2020:4502

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1201
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde Wajong aanvraag en de verplichtingen van het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 september 2020 uitspraak gedaan over een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door eiseres, geboren in 1994. Eiseres had eerder, op 24 mei 2017, een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zij arbeidsvermogen had. Op 8 februari 2019 diende zij opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd afgewezen op basis van de toename van klachten, zonder dat er voldoende onderzoek was gedaan naar de situatie op haar 18e verjaardag. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had onderzocht wat eiseres met de nieuwe aanvraag beoogde en dat de aanvraag niet alleen kon worden beoordeeld op basis van de toename van klachten binnen vijf jaar na haar 18e verjaardag. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag ook moest worden opgevat als een verzoek om te beoordelen of eiseres op haar 18e arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong. Aangezien het Uwv niet meer achter de motivering van het bestreden besluit stond, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank gelastte het Uwv om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/1201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2020

in de zaak tussen

F.C. Egging, te [plaats A] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 17 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar vader en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L. Smid.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1994, heeft op 24 mei 2017 bij verweerder een Aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen (aanvraag Wajong) ingediend. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder deze aanvraag op 27 juli 2017 afgewezen omdat eiseres arbeidsvermogen had en dus niet voldeed aan de voorwaarde(n) voor toekenning van een Wajong-uitkering.
Op 8 februari 2019 heeft eiseres opnieuw een aanvraag Wajong bij verweerder ingediend. Deze heeft verweerder bij de bestreden besluitvorming afgewezen omdat eiseres nu weliswaar geen arbeidsvermogen heeft, maar in de toekomst wel arbeidsvermogen kan krijgen.
2. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat het aanwezig zijn van arbeidsvermogen er in deze zaak eigenlijk niet toe doet. Er is een aanvraag gedaan in verband met de toename van klachten op een moment dat de termijn van vijf jaar die de wet daarvoor biedt al voorbij was. Ook heeft eiseres niet gesteld dat de beslissing van 27 juli 2017 fout was. Uit de huidige ingebrachte stukken komt ook niet naar voren dat deze beslissing op onjuiste gronden is genomen, zo staat in het verweerschrift.
3. De rechtbank begrijpt uit het verweerschrift dat verweerder in beroep niet meer achter de motivering van het bestreden besluit staat. Dit betekent dat het beroep alleen al daarom gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de gewijzigde motivering van verweerder de afwijzing kan dragen, zodat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven.
4. De rechtbank leidt uit het verweerschrift af dat verweerder van oordeel is dat de aanvraag alleen is gebaseerd op de toename van klachten. Daarom heeft verweerder de aanvraag alleen aangemerkt als een beroep op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. [1] Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van verweerder daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
6. De rechtbank is van oordeel dat van dat laatste sprake is. De aanvraag was niet geheel duidelijk en verweerder heeft daarover onvoldoende doorgevraagd. Eiseres stelt in haar aanvraag al in 2012 last te hebben van haar ziekte. In de verdere besluitvorming wordt alleen beoordeeld of eiseres in 2017 geen arbeidsvermogen heeft. De situatie in 2012 komt niet aan de orde. Ook blijkt nergens uit dat met eiseres over de strekking van haar aanvraag is gesproken. Alleen in de hoorzitting is aan de orde geweest wat met de aanvraag werd beoogd. Daaruit blijkt echter alleen dat het niet is een verzoek om terug te komen van het besluit van 27 juli 2017, maar niet wat dan wel beoogd is.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de aanvraag, mede gezien wat eiseres daarover ter zitting desgevraagd heeft verklaard, (ook) worden opgevat als een verzoek om nu alsnog te beoordelen of eiseres op haar 18e arbeidsongeschikt is in de zin van de Wajong. En uit de stukken blijkt dat die beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden en een besluit daarover nooit is genomen. Uit de motivering van het besluit van 27 juli 2017 volgt dat hierin alleen is beoordeeld de situatie op dat moment en dus niet per [geboortedatum] 2012. Uit de verschillende rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen die in het dossier zitten kan de rechtbank ook niet halen of het arbeidsvermogen van eiseres op [geboortedatum] 2012 eerder is beoordeeld. Klachten vanaf 2010 worden wel beschreven, maar verzekeringsarts Van Rijn heeft op 13 juli 2017 geoordeeld dat eiseres
thansvoor de komende twaalf maanden voor maximaal vier uren per dag belastbaar is. Van Rijn heeft dus geen beoordeling per [geboortedatum] 2012 gedaan.
7. Het voorgaande betekent dus dat de rechtbank van oordeel is dat het beroep gegrond is en het besluit moet worden vernietigd omdat verweerder in beroep niet meer achter de motivering van zijn besluit staat.
Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of de nieuwe motivering van verweerder de afwijzing van de aanvraag kan dragen. Dat is niet het geval, omdat die motivering alleen maar ziet op toegenomen klachten, terwijl de aanvraag van eiseres ruimer was. Verweerder heeft de aanvraag dus te beperkt opgevat. Verweerder had ook moeten beoordelen of eiseres op haar 18e verjaardag arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong. Het dossier bevat onvoldoende feiten om die vraag te beantwoorden. De rechtsgevolgen van het besluit kunnen daarom niet in stand worden gelaten.
Verweerder zal dus een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen en daarbij moeten onderzoeken of eiseres op haar 18e verjaardag arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong en vervolgens moeten onderzoeken of eiseres aan de voorwaarden voor toekenning van Wajong-uitkering voldoet in verband met toegenomen klachten binnen vijf jaar na haar 18e verjaardag.
8. Verweerder zal eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 48,- dienen te vergoeden. Tevens bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 525,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • gelast dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 3 september 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.