ECLI:NL:RBGEL:2020:456

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
05/186718-18, 05/219996-18 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militair veroordeeld tot gevangenisstraf wegens mishandeling en poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt tegen verschillende slachtoffers. In het eerste incident, dat plaatsvond op 31 maart 2018 in Daarle, heeft de verdachte geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem meermalen met kracht tegen het hoofd te schoppen en te slaan, terwijl het slachtoffer bewusteloos op de grond lag. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De benadeelde partij in deze zaak is niet-ontvankelijk verklaard, maar er is wel een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. In het tweede incident, op 8 augustus 2018 in Beek, heeft de verdachte [slachtoffer 3] mishandeld door hem vast te pakken en op de grond te gooien, waarna hij hem meermalen in het gezicht heeft geslagen. De militaire kamer heeft de verdachte schuldig bevonden aan deze mishandeling. De verdediging heeft geprobeerd een beroep te doen op noodweer, maar dit werd door de militaire kamer verworpen. De verdachte heeft geen berouw getoond en de militaire kamer heeft de ernst van zijn daden zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een ambulante behandeling voor zijn agressieproblemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/186718-18, 05/219996-18 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak : 27 januari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 13 januari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder
parketnummer05/219996-18 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te Daarle, gemeente Hellendoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer 1]
 meermalen, althans eenmaal geduwd en/of
 (vervolgens) (met kracht) meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans op het hoofd geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
 (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam geschopt/gestampt en/of geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te Daarle, gemeente Hellendoorn, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of hersenkneuzing en/of gebitsschade waaronder een of meerdere loszittende tand(en), heeft
toegebracht, door die [slachtoffer 1]
 meermalen, althans eenmaal te duwen en/of
 (vervolgens) (met kracht) meermalen, althans eenmaal in het gezicht, althans op het hoofd te slaan/stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
 (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam te schoppen/stampen en/of te slaan/stompen, terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te Daarle, gemeente Hellendoorn, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
 meermalen, althans eenmaal heeft geduwd en/of
 (vervolgens) (met kracht) in het gezicht, althans op het hoofd heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
 (vervolgens) meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd, althans tegen/op het lichaam heeft geschopt/gestampt en/of heeft geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2018 te Daarle, gemeente Hellendoorn, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (zwarte) (personen)auto (merk [merk] , type [type] met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Onder
parketnummer05/186718-18 is verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Beek, gemeente Montferland [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of op de grond te gooien en/of op die [slachtoffer 3] te gaan zitten en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht/hoofd te
stompen/slaan.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1, parketnummer 05/219996-18 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 maart 2018 heeft de verdachte in Daarle, gemeente Hellendoorn, [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd geslagen, waarna [slachtoffer 1] is gevallen en bewusteloos is geraakt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het hier slechts gaat om een eenvoudige mishandeling, aangezien er bij de verdachte geen sprake is geweest van het aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] ontkent hij stellig en hiervoor blijkt in de ogen van de verdediging ook geen bijpassend letsel te zijn. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat, indien al bewezen zou worden dat verdachte heeft geschopt, het van bovenaf op het gezicht schoppen met de onderkant van een zachte sportschoen geen poging tot doodslag dan wel zware mishandeling oplevert. Dergelijk gedrag leidt immers niet tot de aanmerkelijke kans dat de dood intreedt of zwaar lichamelijk letsel ontstaat.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 31 maart 2018 met vier anderen in een [merk] reed, toen zij werden ingehaald door een grijze bus die voor hen stopte. Volgens [slachtoffer 1] gebeurde dit op een asociale manier, omdat de bus direct voor hen stopte. De bestuurster van de [merk] stopte vervolgens ook en alle passagiers uit de [merk] stapten toen uit. De sfeer was grimmig. [3] [slachtoffer 1] vroeg de groep mannen, die uit de grijze bus was gestapt, wat er aan de hand was. Vanaf dat moment kan aangever zich niets herinneren, tot het moment dat hij weer bijkwam en de politie en de ambulance ter plaatse waren. [4]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard te hebben gezien dat een busje al een tijdje dicht achter hen reed en steeds met groot licht seinde. Nadat beide voertuigen gestopt waren, stapte er een jongen uit de bus die richting de [merk] liep. [5] Daarna stapten zowel de inzittenden van de [merk] als die van het busje uit. [slachtoffer 1] zei vervolgens tegen de jongens uit het busje: “Stap nou maar in, dan kunnen we allemaal verder”. Hierop werd hij vol op zijn gezicht geslagen. Op het moment dat [slachtoffer 1] geslagen werd, stond hij met zijn handen in zijn zakken. Getuige [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] door de klap op de grond viel en niet meer bewoog. De jongen die hem geslagen had, trapte hem vervolgens terwijl hij op de grond lag. Ook sloeg hij nog meerdere keren met zijn vuisten in op [slachtoffer 1] . [6] [slachtoffer 1] lag daarbij de hele tijd bewusteloos op de grond en kon zich niet verdedigen. [7]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] met zijn handen in zijn zakken uitstapte, dat hij vervolgens in de richting van de jongens uit de bus liep en dat hij tegen hen zei dat zij naar huis moesten gaan of woorden van gelijke strekking. Een jongen met kort, donker, glad naar achteren gekamd haar (
de militaire kamer begrijpt: verdachte), gaf toen met gebalde vuist een harde stoot in het gezicht van [slachtoffer 1] , waardoor [slachtoffer 1] naar achteren viel en op de grond terechtkwam. Getuige [getuige 2] zag dat hij buiten bewustzijn was. [8] Vervolgens werd [getuige 2] weggeduwd door diezelfde jongen. Getuige [getuige 2] zag dat die jongen daarna 4 à 5 keer met zijn vuist op het gezicht van [slachtoffer 1] stootte. Daarna trapte hij meerdere keren met zijn voet tegen de linkerzijde van het gezicht van [slachtoffer 1] . Dit ging volgens haar met veel kracht en grote snelheid, waarbij de onderzijde van zijn voet op het gezicht van aangever terechtkwam. [slachtoffer 1] was ten tijde van het stompen en trappen buiten bewustzijn. Volgens getuige [getuige 2] was die jongen de enige die agressief is geweest. [9]
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat een jongen met donker haar, dat bovenop naar één kant gekamd was (
de militaire kamer begrijpt: verdachte), [slachtoffer 1] een paar trappen tegen het hoofd gaf. [slachtoffer 1] lag op dat moment op de grond. Volgens getuige [slachtoffer 2] haalde deze jongen zijn been naar achter en liet hij deze met kracht naar voren zwaaien om [slachtoffer 1] vervolgens met kracht tegen de rechterkant van zijn hoofd te raken. Deze jongen was de enige van wie zij gezien heeft dat hij [slachtoffer 1] mishandelde. De jongens uit de bus zijn vervolgens weer ingestapt en weggereden. [10]
Getuige [getuige 3] zat in de bus van verdachte, die voor de [merk] stopte. [11] Nadat iedereen uit de bus was gestapt, hoorde hij dat er iets tegen de bus aan kwam. [getuige 3] zag dat verdachte een beweging met zijn arm maakte richting één van de jongens uit de [merk] . Die jongen viel vervolgens naar achteren en bleef in de berm liggen. Volgens getuige [getuige 3] is verdachte de enige persoon die een klap heeft uitgedeeld. [12]
[slachtoffer 1] is, nadat hij weer was bijgekomen, naar het ziekenhuis gebracht en aldaar is een scheurwond bij zijn haargrens gehecht. Ook heeft [slachtoffer 1] een hersenschudding en een losse tand aan het incident overgehouden. [13]
Gelet op het voorgaande heeft de militaire kamer de overtuiging dat verdachte niet alleen een enkele vuistslag tegen het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gegeven, zoals hij zelf heeft toegegeven, maar ook dat hij [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen en hem tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl die [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] slechts eenmaal heeft geslagen, acht de militaire kamer niet aannemelijk. Dit komt immers niet overeen met het geconstateerde letsel, te weten een scheur op de haargrens aan de bovenkant van het gezicht van aangever en een losse tand aan de onderkant van het gezicht. Voorts strookt deze verklaring van verdachte niet met de verklaringen van de passagiers van de [merk] . Deze verklaringen acht de militaire kamer betrouwbaar, nu deze elkaar onderling bevestigen.
Poging doodslag
De militaire kamer is van oordeel dat verdachte door de hierboven bewezen verklaarde geweldshandelingen heeft gepoogd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven. Uit de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen volgt dat verdachte met een geschoeide voet meermalen met kracht tegen een zo kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt. Reeds deze enkele omstandigheid levert in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans op de dood van de getroffene op. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] op dat moment bewusteloos op de grond lag en zich op geen enkele manier kon verweren of de trappen kon ontwijken. Bovendien weegt de militaire kamer mee dat het geweld dat verdachte op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend niet slechts heeft bestaan in het schoppen tegen diens hoofd. Immers, verdachte heeft [slachtoffer 1] ook meermalen met kracht in het gezicht en/of tegen zijn hoofd geslagen.
Naar het oordeel van de militaire kamer is het geweld door verdachte aan te merken als gedrag dat naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van letsel dat de dood tot gevolg heeft, dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. Het feit dat verdachte ‘zachte’ sportschoenen droeg, maakt dit niet anders.
De militaire kamer zal dan ook de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen verklaren op de wijze als hierna, onder 3, weergegeven.
Met betrekking tot feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het tweede feit het standpunt ingenomen dat wettig en overtuigend bewijs voor de vernieling ontbreekt, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de militaire kamer
Het dossier bevat geen overtuigend bewijs van een door de verdachte gepleegde vernieling. Enig bewijsmiddel waaruit volgt dat de auto is beschadigd, vernield, onbruikbaar gemaakt of is weggemaakt, zoals ten laste is gelegd, ontbreekt immers. De militaire kamer zal verdachte daarom van het onder feit 2 tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 05/186718-18 [14]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 augustus 2018 omstreeks 02.10 uur ‘s nachts heeft [slachtoffer 3] in Beek, gemeente Montferland, verdachte mede aangesproken op veroorzaakte geluidsoverlast. Verdachte heeft [slachtoffer 3] daarop vastgepakt. Hierna is [slachtoffer 3] op de grond gevallen. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld er geen sprake is geweest van mishandeling, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Indien de militaire kamer op grond van de ter terechtzitting voorgehouden bewijsmiddelen van oordeel is dat wel sprake was van een mishandeling, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 1] als getuige te (doen) horen.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij aangever op de grond had gegooid, op hem is gesprongen en hem met gebalde vuisten in en op het gezicht heeft geslagen. [slachtoffer 3] verklaarde dat hij meermalen op beide oren geraakt werd, dat pijn aan beide zijden van zijn hoofd veroorzaakte. Hij smeekte verdachte om te stoppen met slaan. Volgens aangever vroeg verdachte daarop “Heb je genoeg gehad dan?” waarop aangever “Ja” zei. Verdachte gaf hem vervolgens nog één klap en ging toen van hem af. [16]
[slachtoffer 3] heeft ook verklaard dat hij minder goed kan horen door de mishandeling. De huisarts heeft een gaatje in zijn linker trommelvlies geconstateerd . Ook waren beide oorschelpen van aangever rood en (
naar de militaire kamer begrijpt)gezwollen. [17]
De verklaring van [slachtoffer 3] vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [naam 1] . Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op de borstkas van [slachtoffer 3] zat en dat hij hem hard in het gezicht sloeg. [18] Ook de andere getuige, [naam 1] , heeft gezien dat verdachte op de borst van [slachtoffer 3] zat, dat verdachte tegen hem schreeuwde en dat hij hem meerdere keren in het gezicht sloeg. [19]
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling.
Met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om getuige [naam 1] te horen, overweegt de militaire kamer dat dit verzoek – gelet op het moment dat dit verzoek is gedaan – zal worden beoordeeld aan de hand van het zogenaamde noodzakelijkheidscriterium.
De militaire kamer concludeert dat [naam 1] , die bij de politie heeft verklaard wat hij die nacht heeft waargenomen, daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte op de borst van [slachtoffer 3] zat, dat verdachte tegen hem schreeuwde en dat hij hem meerdere keren in het gezicht sloeg. De waarnemingen van [naam 1] komen ook grotendeels overeen met de waarnemingen van getuige [getuige 4] en aangever [slachtoffer 3] .
Er is voorts niets aangevoerd waaruit aannemelijk is geworden dat hij bij de politie niet uit eigen waarneming heeft verklaard, maar slechts zou hebben verklaard wat hij later van de aangever gehoord heeft, zoals de verdediging veronderstelt.
De militaire kamer ziet dan ook geen noodzaak om deze getuige nader te ondervragen. Het verzoek hiertoe van de verdediging zal worden afgewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05/219996-18

1. primair

hij op
of omstreeks31 maart 2018 te Daarle, gemeente Hellendoorn,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft verdachtemet dat opzet die [slachtoffer 1]

meermalen, althans eenmaal geduwd en/of

(vervolgens) (met kracht
) meermalen, althans eenmaalin het gezicht,
althans op het hoofdheeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en
/of

(vervolgens
)meermalen,
althans eenmaal (met kracht
)in/op het gezicht en/of tegen/op het hoofd,
althans tegen/op het lichaamheeft geschopt/gestampt en/of geslagen/gestompt, terwijl die [slachtoffer 1]
(bewusteloos
)op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 05/186718-18
hij op
of omstreeks8 augustus 2018 te Beek, gemeente Montferland, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] vast te pakken en
/ofop de grond te gooien en
/ofop die [slachtoffer 3] te gaan zitten en
/of (vervolgens
)meermalen
, althans eenmaalin/op/tegen het gezicht/hoofd te
stompen/slaan.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/219996-18:
poging tot doodslag
ten aanzien van parketnummer 05/186718-18:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Ten aanzien van parketnummer 05/219996-18
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft geslagen, omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd immers zelf geslagen door [slachtoffer 1] , of door een ander uit de groep van [slachtoffer 1] , en hij moest zich tegen verdere klappen verdedigen, zoals hij heeft gedaan. De verdediging is van mening dat de verdachte zich in een dreigende situatie bevond waarin hij nergens heen kon zonder het gevaar te lopen nog een klap te krijgen. De wijze waarop de verdachte vervolgens gereageerd heeft, door een klap terug te geven, is in deze situatie proportioneel en subsidiair te achten, aldus de verdediging.
Daarom doet de verdediging een beroep op noodweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep op noodweer kan worden gedaan. De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte, dat hij niet weg kon komen en zich daarom wel moest verdedigen, ongeloofwaardig. Hiertoe heeft de officier van justitie gewezen op de omstandigheid dat in de bus acht mannen zaten, terwijl in de [merk] twee mannen en drie vrouwen zaten, waardoor de inzittenden van de bus in de meerderheid waren.
Beoordeling door de militaire kamer
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] blijkt dat het de verdachte is geweest die met zijn bus voor de [merk] is stil gaan staan, waardoor de [merk] ook moest stoppen en beide groepen elkaar troffen. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat [slachtoffer 1] de groep mannen (waartoe de verdachte behoorde) vervolgens benaderde met zijn handen in zijn zakken. Uit de verschillende getuigenverklaringen volgt dat het de verdachte is geweest die daarop de eerste klap heeft uitgedeeld en niet andersom. Meer nog in het bijzonder, er is geen enkel bewijsmiddel, noch de getuigenverklaringen afkomstig van de personen in de [merk] , noch de getuigenverklaringen afkomstig van de personen uit de bus, waaruit volgt dat verdachte door [slachtoffer 1] of een ander uit de groep personen uit de [merk] werd geslagen, zoals verdachte beweert. Zowel getuige [getuige 2] als getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte de enige is geweest die geslagen heeft. Op basis van deze verklaringen acht de militaire kamer het verhaal van verdachte, waarin hij zegt door de jongens uit de [merk] aangevallen te zijn en dat hij daardoor geen kant op kon, ongeloofwaardig. De militaire kamer is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Aangezien er geen sprake was van een noodweersituatie, zal het beroep op noodweer worden verworpen.
Het feit is strafbaar.
Ten aanzien van parketnummer 05/186718-18
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het noodweerverweer van de verdediging bij dit feit geen standpunt ingenomen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte handelde uit noodweer en dientengevolge dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat hij door [slachtoffer 3] bij zijn keel werd gepakt en als reactie hierop heeft verdachte hem weggeduwd. In deze situatie van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, door [slachtoffer 3] veroorzaakt, heeft verdachte proportioneel en subsidiair gehandeld en kon van hem in redelijkheid niet verlangd worden dat hij anders zou handelen.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer overweegt dat voor een wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 3] in de bewijsmiddelen geen steun te vinden is. Getuige [getuige 5] heeft weliswaar verklaard dat [slachtoffer 3] met gestrekte armen in de richting van [verdachte] (
de militaire kamer begrijpt: verdachte)liep, maar [getuige 5] heeft niet verklaard dat [slachtoffer 3] hem toen bij de keel heeft gepakt of op enige andere manier heeft aangevallen. Verder heeft [getuige 5] verklaard dat verdachte, toen aangever vlakbij hem was, hem met een soort worp op de grond gooide en in een houdgreep nam. Op grond van deze verklaring acht de militaire kamer het niet geloofwaardig dat verdachte door [slachtoffer 3] bij de keel is gepakt.
De militaire kamer is daarom van oordeel dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 3] , waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt dientengevolge verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van parketnummer 05/219996-18
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens de verdediging was bij verdachte op dat moment sprake van een evidente hevige gemoedsbeweging die in de gegeven situatie, door de verdediging aangemerkt als dreigend, voor de hand ligt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het noodweerexces-verweer van de verdediging geen standpunt ingenomen.
De beoordeling door de militaire kamer
Zoals de militaire kamer hiervoor reeds heeft geoordeeld, was er geen sprake van een noodweersituatie waarin de verdachte zich bevond en op grond waarvan hij zich mocht verdedigen. Om deze reden komt de militaire kamer niet toe aan het beroep op noodweerexces en zal dat verweer worden verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 05/186718-18 en 05/219996-18 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering alsmede een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd ingeval de militaire kamer tot een strafoplegging komt. De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de hoogte van de op te leggen straf, een en ander in verband met de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken. Immers, een zekere strafoplegging door de strafrechter kan betekenen dat de Verklaring van geen bezwaar, die verdachte nodig heeft om binnen de krijgsmacht werkzaam te zijn als militair, wordt ingetrokken dan wel niet verlengd, hetgeen ontslag tot gevolg zal hebben.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 10 december 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 16 december 2019 en 9 januari 2020.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in relatief korte tijd tweemaal schuldig gemaakt aan ernstige geweldsdelicten. Het uit de bewezen verklaarde feiten blijkende gedrag en de houding van verdachte ter terechtzitting baren de militaire kamer zorgen. Verdachte heeft immers in beide gevallen zijn slachtoffers in een afhankelijke en weerloze positie gebracht, waarna hij op verschillende manieren een ernstige mate van zinloos geweld heeft toegepast. Bovendien heeft verdachte achteraf geen enkel berouw getoond en is hij zelfs van mening dat hij op juiste wijze heeft gehandeld. Verdachte lijkt niet onder de indruk van zijn eigen verkeerde optreden en de gevolgen daarvan en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor het door hem veroorzaakte letsel. Zoals hij ter zitting heeft opgemerkt vindt hij het slechts vervelend dat de feiten hem “gedoe” hebben opgeleverd en zijn positie als militair in gevaar brengen.
De militaire kamer neemt in de straftoemeting ook mee dat verdachte in beide gevallen zelf degene is geweest die een confrontatie heeft uitgelokt. Verdachte heeft in beide gevallen vervolgens als eerste geweld toegepast, waarbij de mate van dit geweld buitensporig was. Dit terwijl juist van een militair, gelet op zijn opleiding en ervaring met geweldsbeheersing een andere benadering verwacht mag worden. De militaire kamer neemt dit de verdachte zeer kwalijk en is van oordeel dat de door verdachte gepleegde feiten van zodanige ernst zijn, dat er in de strafmaat geen rekening gehouden kan worden met de omstandigheid dat verdachte zijn verklaring van geen bezwaar mogelijk kan kwijtraken en/of dat hij mogelijk door de minister van defensie wordt ontslagen.
Reclassering Nederland adviseert verdachte een meldplicht en een ambulante behandeling op te leggen, omdat het beeld naar voren komt dat verdachte de oorzaken van de gebeurtenissen grotendeels buiten zichzelf legt. Hierbij geeft de reclassering aan dat nog onduidelijk is in hoeverre verdachte controle had over zijn impulsen, gedrag, gevoelens van onrecht en boosheid en in hoeverre hij in de situaties forser geweld heeft gebruikt dan wellicht nodig was. Het door de reclassering geschetste beeld van de verdachte acht ook de militaire kamer zorgelijk.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten van dezelfde of andere aard. Dit weegt de militaire kamer mee in het voordeel van de verdachte.
Op grond van het bovenstaande is de militaire kamer van oordeel dat voor deze ernstige feiten slechts een gevangenisstraf op zijn plaats is. De ernst van de feiten en de langdurige gevolgen voor de slachtoffers geven naar het oordeel van de militaire kamer ook aanleiding om een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd ter voorkoming van het plegen van nieuwe feiten door de verdachte. Bovendien biedt het voorwaardelijke deel de mogelijkheid om bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op de bewezenverklaarde feiten en het reclasseringsadvies is de militaire kamer van oordeel dat verdachte klaarblijkelijk moeite heeft om zijn agressie te beheersen. Daarom acht de militaire kamer van belang dat verdachte zich daartoe ambulant zal laten behandelen en zo nodig meewerkt aan diagnostisch onderzoek.
Alles afwegende acht de militaire een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. De militaire kamer zal aan voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering is geadviseerd, zijnde een meldplicht en een ambulante behandeling. De behandelingsplicht wordt opgelegd met het oog op het bereiken van een duurzame gedragsverandering bij de verdachte.
Beslag
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven sportschoenen, volgens opgave van verdachte aan verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu zij een voorwerp zijn met behulp waarvan het primair onder parketnummer 05/219996-18 bewezen verklaarde feit is begaan.
De militaire kamer heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden paraplu aan de beslagene.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van parketnummer 05/219996-18
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit.
Gevorderd wordt een bedrag van € 5014,96, bestaande uit enerzijds € 2014,96 wegens materiële schade en anderzijds € 3000,00 wegens immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd het materiële schadedeel van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen. Met betrekking tot het immateriële deel van de schade, heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] moet naar de mening van de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdediging zich primair op het standpunt stelt dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Subsidiair is de verdediging van mening dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het is namelijk niet eenvoudig vast te stellen of en welke schade door het bewezen verklaarde feit aan benadeelde is toegebracht.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 05/219996-18 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De militaire kamer merkt de opgevoerde advocaatkosten aan als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek en begroot de materiële schade op € 2.014,96. De gevorderde vergoeding ad € 3.000,00 wegens immateriële schade acht de militaire kamer billijk, gelet op de grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de ernstige gevolgen die het handelen van verdachte heeft gehad voor het leven van [slachtoffer 1] .
Gelet op het vorenstaande ziet de militaire kamer aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 maart 2018.
Ten aanzien van parketnummer 05/186718-18
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Oorspronkelijk werd een bedrag gevorderd van € 10.891,20 wegens gederfde inkomsten. Dit bedrag is later gewijzigd naar
€ 323,10, bestaande uit € 23,10 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de gewijzigde vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] tot betaling van het gevorderde bedrag inclusief de wettelijke rente toe te wijzen, en daarbij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de verdediging zich primair op het standpunt stelt dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat, nu het handtekeningblad van de eerste vordering is gebruikt voor de gewijzigde vordering, de verdediging de gewijzigde versie niet beschouwd als een expliciete vordering van de benadeelde partij. Als reden hiervoor voert de verdediging aan dat niet geverifieerd kan worden of de benadeelde partij achter de gewijzigde vordering staat.
Beoordeling door de militaire kamer
Gelet op de omstandigheid dat het handtekeningblad van de oorspronkelijke vordering, gekopieerd, ook is gebruikt voor de gewijzigde vordering, terwijl de benadeelde partij niet zelf ter terechtzitting is verschenen, kan de militaire kamer er niet van uit gaan dat de benadeelde partij toestemming heeft gegeven voor verlaging van de vordering. De militaire kamer gaat daarom uit van de oorspronkelijke, hogere vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] , welke vordering de benadeelde partij wel heeft ondertekend. De benadeelde partij zal echter niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering nu deze betrekking heeft op inkomstenderving waarvan enige onderbouwing ontbreekt. Nader onderzoek ten behoeve van de onderbouwing van de vordering levert naar het oordeel van de militaire kamer een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Wel ziet de militaire kamer aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Immers, op grond van de zich in het dossier bevindende medische verklaring acht de militaire kamer aannemelijk dat slachtoffer [slachtoffer 3] als gevolg van het door verdachte gepleegde feit fysieke schade heeft geleden, zijnde een perforatie van zijn trommelvlies.
De militaire kamer schat de hierdoor ontstane schade op een bedrag van € 300,00 en zal aan verdachte daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot dat bedrag.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/219996-18 onder 2. ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
drie jarenwordt bepaald;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • stelt als
  • stelt als
zich binnen vijf werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Houtwal 16-D te Zutphen en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te kunnen voeren;
ten behoeve van behandeling van zijn agressieregulatieproblematiek zal meewerken aan een intake en/of diagnostisch onderzoek en/of een ambulant behandeltraject door een nader door de reclassering te bepalen instantie en/of een psycholoog of psychiater, voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
 stelt voorts als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een paar sportschoenen;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag
te betalen van € 300 (driehonderd euro),met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 6 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 gelast de
teruggaveaan de beslagene van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een paraplu;

wijst afhet (voorwaardelijke) verzoek om [naam 1] als getuige te (doen) horen.
De beslissingen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05/219996-18 bewezen verklaarde feit tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 5014,96
(vijfduizendveertien euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag
te betalen van € 5014,96 (vijfduizendveertien euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 60 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
 verklaart de
benadeelde partij[slachtoffer 3]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. G.W.B. Heijmans, rechters,
en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bril en mr. J.M. Roelfsema, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 januari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester der eerste klasse [naam 2] , Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Drenthe-IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 1] , gesloten op 22 oktober 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, d.d. 13 januari 2020; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 33.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 20.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 21.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 32.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 33.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 34.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 42.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 43.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 26.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 47.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 48.
13.Proces-verbaal van aangifte, p. 21; een schriftelijk bescheid zijnde een aanvraagformulier medische informatie, p. 97; een schriftelijk bescheid zijnde een aanvraagformulier medische informatie, p. 98.
14.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester der eerste klasse [naam 3] , Koninklijke Marechaussee, brigade Oostgrens Midden, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer [nummer 2] , onderzoek [naam 4] , gesloten op 28 augustus 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
15.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 12 en 13; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 53 en p. 58.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 13.
17.Proces-verbaal van aangifte, p. 14; een schriftelijk bescheid zijnde een medische verklaring, p. 15.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 27.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 34.