Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor het plegen van strafbare feiten op basis van de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 341.455,24, maar heeft dit bedrag tijdens de zitting aangepast naar € 296.048,-. De verdediging stelde dat de verdachte slechts twee oogsten had gehad en dat het voordeel niet meer dan € 7.000,- kon zijn. De rechtbank heeft de zaak op 26 augustus 2020 behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G.W.M. Geurts.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor het aantal oogsten dat de officier van justitie had gesteld. De rechtbank heeft de bruto opbrengst per oogst berekend op € 23.450,53 en de totale kosten voor drie oogsten op € 5.017,86. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 65.333,73, dat de verdachte aan de staat moet betalen. De rechtbank legde ook een gijzeling op van 540 dagen indien de verdachte niet aan de betalingsverplichting voldoet. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.