6.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat – zeker in de vorm waar het lasergamen nu wordt georganiseerd, waarbij niet aan vaste groepen trainingen worden gegeven en geen wedstrijden worden gespeeld tegen andere lasergame-clubs/-teams, het lasergamen niet kan worden aangemerkt als ‘sport’ zoals toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Het huidige gebruik door enkele groepen per maand is onvoldoende om van ‘sport’ te kunnen spreken. Het gebruik ten behoeve van lasergamen is daarom in de huidige vorm in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Voor zover verweerder heeft betoogd dat lasergamen kwalificeert als outdoorsport als bedoeld in het bestemmingsplan en dat outdoorsport binnen de bestemming ‘sport’ is toegestaan, overweegt de voorzieningenrechter dat de bestemming ‘sport’ blijkens artikel 16.1 van de planregels niet tevens ‘outdoorsport’ omvat. In lijn met de rechtspraak van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) moeten de planregels in het kader van rechtszekerheid zoveel mogelijk letterlijk worden uitgelegd. Onder de bestemming ‘sport’ kan in dit geval alleen ‘outdoorsport’ worden begrepen als het bestemmingsplan dit uitdrukkelijk zo bepaalt en dat is niet het geval. Ook in dit opzicht is lasergamen daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan.
7. Daarom zal de verleende omgevingsvergunning in bezwaar naar verwachting niet (ongewijzigd) in stand blijven. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom toewijzen en de omgevingsvergunning schorsen.
Besluit 2: de weigering handhavend op te treden (20/4241)
8. Nu de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het verzoek om handhavend op te treden ten onrechte is afgewezen. Ook dit besluit zal daarom in bezwaar niet ongewijzigd in stand blijven. Reeds daarom is er aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het besluit van 1 april 2020 te schorsen.
9. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt, te weten twee maal € 354,- = € 708,-.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,-.
Voor vergoeding van de kosten van de door verzoekster ingeschakelde deskundige ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nu het rapport van de deskundige niet heeft bijgedragen aan het oordeel van de voorzieningenrechter.