5.4.De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hierboven genoemde bepalingen met betrekking tot de gehanteerde referteperiode, het in aanmerking te nemen bedrag aan WW-uitkering en het aantal dagen in de referteperiode op een juiste wijze heeft toegepast. Het Dagloonbesluit voorziet in de situatie van eiseres niet in de mogelijkheid om een andere referteperiode te hanteren, (fictieve) inkomsten aan de vakantieperioden toe te rekenen of uit te gaan van een ander aantal uitkeringsdagen.
6. De grond van eiseres dat er sprake van ongelijkheid is, omdat bij onbetaald verlof tijdens een dienstverband de betreffende periode wel buiten beschouwing wordt gelaten, slaagt evenmin. De rechtbank wijst erop dat artikel 17 van het Dagloonbesluit, waarnaar eiseres verwijst, betrekking heeft op loon ingeval van ziekte, verlof of werkstaking
tijdens een dienstbetrekking.Eiseres stond ten tijde van de vakantieperioden tijdens de referteperiode niet in dienstbetrekking tot een werkgever. Artikel 1, eerste lid aanhef en onder j. van het Dagloonbesluit verstaat onder verlof: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht. De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is dat eiseres niet valt onder de reikwijdte van deze, door de besluitgever aan het begrip verlof gegeven definitie. Dat eiseres, zoals zij stelt, verweerders afdeling WW gevraagd heeft haar onbetaald verlof verlenen leidt er niet toe dat zij daarmee in dezelfde positie als een werknemer is komen te verkeren.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat in dit geval niet kan worden gesproken van strijdigheid met het dervingsbeginsel. Eiseres stelt terecht dat bij het vaststellen van de hoogte van een uitkering het beginsel van een redelijke afspiegeling van welvaart in de referteperiode gewaarborgd dient te zijn. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het dagloon in beginsel gebaseerd moet worden op het loon dat past bij het welvaartsniveau van de werknemer ten tijde van het intreden van het verzekerde risico, zoals dat welvaartsniveau blijkt uit het loon dat de werknemer daadwerkelijk genoten heeft en waarover premie is betaald in het jaar voorafgaande aan het intreden van het verzekerde risico.
Aangezien eiseres over een aanzienlijk deel van de referteperiode geen WW-uitkering heeft genoten en dit, in de wijze waarop verweerder het dagloon voor de Wet WIA heeft vastgesteld, tot uitdrukking is gekomen in het dagloon, kan niet worden gesteld dat het welvaartsniveau onvoldoende zijn weerslag vindt in het vastgestelde dagloon.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
7. Eiseres stelt dat het WIA-dagloon aanzienlijk lager is dan het dagloon waarop de WW-uitkering en het ziekengeld was gebaseerd.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus, dat eiseres van mening is dat verweerder het WIA-dagloon op een niveau, vergelijkbaar aan dat van het WW- en ZW-dagloon, had moeten vaststellen.
De rechtbank wijst erop dat eiseres vanaf 1 januari 2014 met tussenpozen, WW-uitkering heeft ontvangen en dat het recht op WW-uitkering meermaals is herleefd. Ingeval van een herleving wordt het voorgaande WW-recht voortgezet naar het dagloon waarop dat recht is gebaseerd. Dit betekent ook dat er geen nieuw dagloon wordt vastgesteld en de perioden van vakantie in 2015, 2016 en 2017 geen invloed hebben gehad op het WW-dagloon.
Eiseres heeft zich ziekgemeld met ingang van 7 augustus 2017. Uit artikel 29h, tweede lid van de ZW volgt dat het dagloon voor de ZW wordt vastgesteld op het WW-dagloon. De vakantieperioden hadden aldus ook geen verlagend effect op het vastgestelde ZW-dagloon.
Voor de vaststelling van het WIA-dagloon is een dergelijke bepaling echter niet in de wet- en regelgeving opgenomen, zodat verweerder gehouden was een volledig nieuw dagloon vast te stellen, overeenkomstig de bepalingen van het Dagloonbesluit. Duidelijk is dat dit voor eiseres tot een negatieve uitkomst leidt, maar dat is inherent aan de door de besluitgever gemaakte keuzes, zoals neergelegd in – in dit geval – het Dagloonbesluit.
Deze beroepsgrond slaagt aldus niet.
8. De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van de trieste omstandigheden waarin eiseres – mede - vanwege de lage vaststelling van het WIA-dagloon - is komen te verkeren. Aangezien het Dagloonbesluit echter geen hardheidsclausule bevat heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waarin eiseres is geraakt, niet meegewogen mogen worden bij de vaststelling van het dagloon.
9. Het beroep van eiseres op schending van het vertrouwensbeginsel kan haar evenmin baten. Hoewel voor verweerder onmiskenbaar in het algemeen een voorlichtende taak is weggelegd, is de rechtbank van oordeel dat van verweerder niet verwacht hoeft te worden dat deze, spontaan, in individuele gevallen op maat gesneden adviezen geeft over mogelijke risico’s in toekomstige scenario’s. De rechtbank hecht er belang aan dat partijen het erover eens zijn dat verweerder geen onjuiste mededelingen of toezeggingen heeft gedaan.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.