ECLI:NL:RBGEL:2020:4685

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
05/261042-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en de beoordeling van schuld in het verkeer

Op 15 september 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 17 juli 2018 te Neede, waarbij een voetgangster om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van het niet verlenen van voorrang aan de voetgangster, die van links kwam. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schuld in de zin van deze wet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet roekeloos of aanmerkelijk onoplettend had gehandeld, ondanks de fatale afloop van het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de voetgangster, wat een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. De verdachte had onvoldoende naar links gekeken en had de voetgangster niet op tijd gezien. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,- en 20 dagen hechtenis bij niet betalen, maar besloot geen voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien het tijdsverloop sinds het ongeval.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om altijd voorrang te verlenen aan voetgangers en de noodzaak om goed om zich heen te kijken bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres. De rechtbank weegt de ernst van de verkeersfout en de gevolgen voor de nabestaanden zwaar mee in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/261042-18
Datum uitspraak : 15 september 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J. Ruarus, advocaat te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 september 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Neede in de gemeente Berkelland, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
Marktstraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en/of
terwijl het zicht naar links op de Marktstraat aldaar voor hem, verdachte werd gehinderd door een heg,
zonder te stoppen voor die Marktstraat,
vanuit een aan de Marktstraat 17 aldaar gelegen uitrit, die Marktstraat naar links gaand is
opgereden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
daarbij niet of in onvoldoende mate naar links heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij,
verdachte die manoeuvre kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Markstraat) te hinderen en/of in gevaar te brengen en/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvre op die weg (de Marktstraat), in strijd met het
gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een toen gezien zijn, verdachtes rijrichting van links komende, toen dicht genaderd zijnde voetgangster niet heeft laten voorgaan en/of
terwijl die voetgangster voor hem, verdachte ongeveer 4 seconden zichtbaar moet zijn geweest, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voetgangster,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Neede in de gemeente Berkelland, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto),
terwijl het zicht naar links op de Marktstraat aldaar voor hem, verdachte werd gehinderd door een heg en/of
zonder te stoppen voor die Marktstraat,
vanuit een aan de Marktstraat 17 aldaar gelegen uitrit, die Marktstraat naar links gaand is
opgereden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
daarbij niet of in onvoldoende mate naar links heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij,
verdachte die manoeuvre kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Markstraat) te hinderen en/of in gevaar te brengen en/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvre op die weg (de Marktstraat), in strijd met het
gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een toen gezien zijn, verdachtes rijrichting van links komende, toen dicht genaderd zijnde voetgangster niet heeft laten voorgaan en/of
terwijl die voetgangster voor hem, verdachte ongeveer 4 seconden zichtbaar moet zijn geweest,
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die voetgangster,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 17 juli 2018 reed verdachte als bestuurder van een personenauto uit de uitrit, gelegen aan de Marktstraat 17 in Neede, gemeente Berkelland. Verdachte reed de Marktstraat naar links gaand op. Op het moment dat hij deze bijzondere manoeuvre uitvoerde verleende hij geen voorrang aan een van links komende voetgangster en is tegen haar aan gebotst. [2] De voetgangster liep neurologisch letsel op waaraan zij later overleed. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit nu er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het subsidiair ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan een voetgangster en heeft daarbij gevaar of hinder op de weg veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Er is sprake geweest van een noodlottige samenloop van omstandigheden. Verdachte reed zoals van een oppassend burger verwacht mag worden. Aan verdachte kan geen verwijt worden gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar links, naar rechts en weer naar links heeft gekeken toen hij richting de Marktstraat reed. Hij reed stapvoets toen hij de Marktstraat op wilde draaien. Pas op het moment dat hij gas wilde geven kwam de voetgangster in beeld en reed hij tegen haar aan. Hij is niet gestopt voor de Marktstraat. Verdachte is bekend met de verkeersituatie ter plaatse aangezien de uitrit grenst aan de parkeerplaats van het kantoor waar hij al vijftien jaar werkzaam is. [4]
Vooropgesteld wordt dat bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre aan alle andere verkeersdeelnemers voorrang moet worden verleend (artikel 54 RVV 1990). Zoals hierboven reeds werd vastgesteld heeft verdachte geen voorrang verleend aan de van links komende voetgangster. Dit had hij wel moeten doen. Door die verkeersfout heeft verdachte het verkeer gehinderd en gevaar veroorzaakt op de weg, met een verkeersongeval met fatale afloop tot gevolg.
De vraag is of het handelen van verdachte overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert.
Om tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1995. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte de voetgangster te laat heeft gezien en hij haar geen voorrang heeft verleend. Voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is echter meer nodig dan het enkel niet of te laat zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene verkeersfout, hoe ernstig de gevolgen hiervan ook zijn, geen sprake. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem derhalve daarvan vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van overtreding van het subsidiair tenlastegelegde artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vaststaat dat verdachte de voetgangster voorrang had moeten verlenen. Verdachte is, zoals hij ter zitting heeft verklaard, al lange tijd bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Hij was er dus goed van op de hoogte dat hij rekening moest houden met voetgangers die gebruik maken van het trottoir als hij de Marktstraat opdraait. De voetgangster had voor verdachte eerder waarneembaar kunnen zijn als hij beter – om de deurstijl van de auto heen – naar links had gekeken. Daarbij overweegt de rechtbank dat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen oordelen dat de voetgangster gedurende vier seconden in het zicht van verdachte moet zijn geweest, dan wel dat verdachtes zicht werd gehinderd door een (hoge) heg.
Dat van verdachte ook kon worden gevergd dat hij om de deurstijl heen keek, blijkt ook uit zijn verklaring ter zitting dat hij zijn rijstijl na het ongeval heeft veranderd en dat hij nu wel om de deurstijl van zijn auto heen kijkt. Van een situatie waarin aan verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zoals door de verdediging is aangevoerd, is dus geen sprake.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks17 juli 2018 te Neede in de gemeente Berkelland, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto),
terwijl het zicht naar links op de Marktstraat aldaar voor hem, verdachte werd gehinderd door een heg en/of
zonder te stoppen voor die Marktstraat,
vanuit een aan de Marktstraat 17 aldaar gelegen uitrit, die Marktstraat naar links gaand is
opgereden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990 en
/of
daarbij
niet ofin onvoldoende mate naar links heeft gekeken en/of is blijven kijken of hij,
verdachte die manoeuvre kon uitvoeren, zonder het overige verkeer op die weg (de Markstraat) te hinderen en/of in gevaar te brengen en
/of
bij het uitvoeren van die bijzondere manoeuvre op die weg (de Marktstraat), in strijd met het
gestelde in artikel 54 van voormeld reglement, een toen gezien zijn, verdachtes rijrichting van links komende, toen dicht genaderd zijnde voetgangster niet heeft laten voorgaan en
/of
terwijl die voetgangster voor hem, verdachte ongeveer 4 seconden zichtbaar moet zijn geweest,
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen metdie voetgangster,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon
worden veroorzaakt, en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd.
althans kon worden
gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- bij niet betalen te vervangen door 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, er volstaan moet worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Meer subsidiair zou een boete van € 750,- passend zijn.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is met zijn personenauto vanuit een uitrit een weg opgereden, heeft daarbij in onvoldoende mate naar links gekeken en daardoor geen voorrang verleend aan een van links komende voetgangster. Verdachte heeft de voetgangster aangereden. Als gevolg van het door het ongeval opgelopen letsel is de voetgangster een week na het ongeval overleden.
Verdachte heeft de gevolgen van zijn handelen uiteraard niet gewild. Feit is echter wel dat door een verkeersfout van verdachte een ander het leven is ontnomen. Dit leed is voor de nabestaanden onherstelbaar. Voor verdachte geldt dat hij die last met zich mee zal moeten dragen.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten soms grote en onherstelbare gevolgen hebben. Hoewel ook die gevolgen in de strafoplegging kunnen worden betrokken, moet naar het oordeel van de rechtbank bij de bestraffing van dit soort verkeersfouten met name worden gelet op de ernst van de fout. In zaken zoals deze, waarbij de verkeersfout bestaat uit het onvoldoende naar links kijken, worden doorgaans geldboetes opgelegd. De rechtbank vindt alles afwegende de door de officier van justitie geëiste geldboete passend en zal die aan verdachte opleggen.
Voorts overweegt de rechtbank dat het feit inmiddels meer dan twee jaar geleden plaats heeft gevonden. Gelet op dit tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding meer om aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. van Apeldoorn, voorzitter, mr. T. Bertens en
mr. K.J.F. Roelofs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E Bruinsma-Visscher en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 september 2020.
mr. Roelofs is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [medewerker politie] van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018320026, gesloten op 27 november 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2 en Verkeersongevallen Analyse, p. 20.
3.Proces-verbaal van onnatuurlijke dood, p. 30.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 1 september 2020.