ECLI:NL:RBGEL:2020:5

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
3 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7370
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 3 januari 2020, wordt de rechtmatigheid van een besluit tot sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet beoordeeld. De burgemeester van Nunspeet had op 3 december 2019 besloten om de woning van verzoekster voor drie maanden te sluiten, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in de woning was aangetroffen. Verzoekster, die zich niet kon verzetten tegen de sluiting, voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat de sluiting disproportioneel was, gezien de gevolgen voor haar en haar huisdieren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter stelt vast dat de noodzaak tot sluiting en de verwijtbaarheid van verzoekster gering zijn, terwijl de gevolgen van de sluiting voor haar aanzienlijk zijn. De voorzieningenrechter wijst erop dat de burgemeester beleidsruimte heeft, maar dat deze ruimte niet onbegrensd is. De omstandigheden van het geval, waaronder de beperkte verwijtbaarheid van verzoekster en de geringe 'loop' naar de woning, maken dat de sluiting onevenredig is in verhouding tot de doelen van de beleidsregels.

Daarom wordt het verzoek om schorsing van het sluitingsbevel toegewezen, en de burgemeester wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het toepassen van bestuursdwang op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7370

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 januari 2020

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. W.L.M. Fleuren),
en

de burgemeester van de gemeente Nunspeet, verweerder.

(gemachtigde: mr. L. Janszen)

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 heeft de burgemeester verzoekster gelast de woning aan de [locatie] in [woonplaats] voor de duur van drie maanden te sluiten, ingaande 3 januari 2020 tot en met 3 april 2020. Tevens heeft de burgemeester bepaald dat een algemene bekendmaking van het sluitingsbevel geschiedt door het aanbrengen van een (verkort) afschrift van het besluit tot sluiting aan de toegangsdeur van de woning en door het schriftelijk meedelen aan de omwonenden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 januari 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door de gemachtigde. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter het besluit geschorst voor de duur van twee weken.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter of hij de als ordemaatregel uitgesproken schorsing van het sluitingsbevel van de woning van verzoekster handhaaft. De voorzieningenrechter beoordeelt voor de vraag of hij de schorsing handhaaft of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarbij beantwoordt hij aan de hand van de aangevoerde gronden de vraag of de burgemeester gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd is om sluiting van de woning te gelasten en zo ja, of hij bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van de woning mag overgaan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is de aanleiding voor de sluiting?
2. Uit de door de burgemeester ingediende bestuurlijke rapportage van de politie, blijkt dat in de woning van verzoekster op 26 september 2019 de volgende hoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen:
- 50 gram brokken pure cocaïne;
- een boterhamzakje met circa 25 gevulde ponypacks cocaïne;
- 63 gripzakjes met hennep (voorverpakt met 1 gram verpakking);
- 95 gram aan brokken hasj;
- 7 gripzakjes met voorverpakte hasj (voorverpakt 1 gram verpakking);
15 gram MDMA.
De burgemeester ziet hierin aanleiding verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet te gelasten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, ingaande 3 januari 2020.
Waarom is verzoekster het niet eens met de woningsluiting?
3. Verzoekster betoogt dat zij slachtoffer is geworden van haar ex-vriend. Hij had een sleutel van haar woning en heeft de drugs hier bewaard. Zij was hiervan niet op de hoogte. Haar woning is ook niet gebruikt voor drugshandel, van overlast voor de omgeving is dan ook geen sprake geweest. Het sluiten van de woning is disproportioneel. Verzoekster heeft geen alternatieve woonruimte voor haarzelf en haar twee katten. Bovendien ervaart ze nu zoveel stress dat haar werk er onder lijdt.
Bestaat er een bevoegdheid tot sluiting van de woning?
4. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.1.
Verzoekster erkent dat een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen in haar woning. De burgemeester is daarom op grond van de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen bevoegd de woning te sluiten. Want bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
Past de sluiting van de woning in het beleid van de burgemeester?
5. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter in een (eventueel) bodemgeding om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
5.1.
De burgemeester heeft samen met andere burgemeesters in Veluwe-Noord beleidsregels vastgesteld. [2] Volgens dit beleid wordt indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van harddrugs met een handelsvoorraad van meer dan 0,5 gram bij een eerste constatering een sluiting van drie maanden bevolen. In dit beleid wordt onder drugshandel ook verstaan de aanwezigheid daartoe van een drugs in een pand. Dit beleid past binnen de grenzen in dit kader waarbij volgens vaste rechtspraak het beleid niet onredelijk wordt geacht. Sluiting voor de duur van drie maanden bij deze hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen is in overeenstemming met dit beleid.
Had de burgemeester reden moeten zien om van dit beleid af te wijken?
6. De woningsluiting past dus binnen het beleid. De burgemeester moet vervolgens alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. [3] Dat staat in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning - die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in haar uitspraak van 28 augustus 2019 [5] nader ingegaan op het toetsingskader dat zij hanteert om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze bevoegdheid te gebruiken. De voorzieningenrechter hanteert hier dit toetsingskader.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
6.1.
In de eerste plaats wordt aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In dit geval is daar onvoldoende aanwijzing voor. Wel is vast komen te staan dat verzoekster éénmaal drugs heeft doorverkocht, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Van een ‘loop’ naar de woning is dus slechts in geringe mate sprake. Bovendien is geen sprake van meldingen uit de buurt over verkoop en overlast vanuit de woning. Daarom is de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot.
Is sluiting van de woning evenredig?
6.2.
Niet alleen moet sluiting van de woning noodzakelijk zijn, de sluiting moet ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is hier van belang of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Verzoekster heeft op de zitting verklaard dat zij niet wist dat de drugs in de woning aanwezig waren. Zij is door de politie in de gelegenheid gesteld om eerst zelf te zoeken. Pas op dat moment is zij er achter gekomen dat op twee plekken harddrugs in de woning aanwezig was. Die verklaring is niet in strijd met de bestuurlijke rapportage. Dat verzoekster wist dat haar ex-vriend in drugs handelde, maakt nog niet dat zij wist dat hij drugs in de woning verborg. Dit leidt ertoe dat de aanwezigheid van de drugs verzoekster maar in beperkte mate verweten kan worden.
6.3.
Verder is van belang wat de gevolgen van de sluiting zijn. Elke sluiting van een woning leidt ertoe dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is daarom op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. De medische omstandigheden die zich keren tegen de sluiting van de woningen zijn tot op nu te beperkt onderbouwd. Dit kan in bezwaar nog verder onderbouwd worden. Wel is gebleken dat verzoekster niet kan terugkeren in de woning na de sluiting omdat door de sluiting de huur wordt opgezegd. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding.
6.4.
De omstandigheden in 6.1, 6.2 en 6.3, te weten de slechts geringe ‘loop’ naar de woning, de beperkte verwijtbaarheid van de aanwezigheid van de harddrugs en het gevolg dat verzoekster niet in de woning kan terugkeren na de sluiting, maken in onderlinge samenhang bezien dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zowel de noodzaak als de verwijtbaarheid zijn gering en de consequenties voor verzoekster zijn groot. Dat betekent dat de omstandigheden van dit geval maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Wat betekent dit voor de kans van slagen van het bezwaar?
7. Op grond van het in 6.4 overwogene maakt het bezwaar tegen de sluiting van de woning een redelijke kans van slagen. Dit betekent dat het verzoek om schorsing van het besluit waarin gelast wordt de woning te sluiten wordt toegewezen en daarom de schorsing wordt gehandhaafd.
7.1.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De burgemeester moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft twee proceshandelingen verricht: het indienen van het verzoekschrift en de behandeling op de zitting. Deze proceshandeling leveren twee punten op met een waarde van € 525,-. Toegekend wordt € 1.050,-. De burgemeester moet ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 174,- aan haar vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • handhaaft de schorsing van het besluit van 3 december 2019 tot zes weken na het door verweerder te nemen besluit op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 1.050,-;
  • gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 174,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362
2.Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet gemeenten basisteam Veluwe-Noord
3.Vergelijk ABRvS 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840. Artikel 4:84 van de Awb luidt: het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die beleidsregel te dienen doelen
4.Zie ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362.
5.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.