ECLI:NL:RBGEL:2020:5100

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
29 september 2020
Zaaknummer
C/05/366825 / FA RK 20-526
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en zorgtoeslag in relatie tot WSF-norm

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 september 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.J.R.M. Boersma, heeft verzocht om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun meerderjarige dochter vast te stellen op € 471,14 per maand, met een aanvullende bijdrage voor incidentele kosten. De man, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Seventer, heeft verzocht om de alimentatie te verlagen naar € 396 per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 25 februari 2020, de datum van indiening van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft de behoefte van de dochter aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 758 per maand, met een aanpassing voor de periode na haar achttiende verjaardag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgtoeslag niet in mindering mag worden gebracht op de behoefte, omdat deze al is verwerkt in de normbedragen. De man is verplicht om € 410 per maand te betalen voor de periode van 25 februari 2020 tot de achttiende verjaardag van de dochter, en € 406 per maand vanaf die datum. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om bijdrage in incidentele kosten en om wettelijke indexeringen afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/366825 / FA RK 20-526
Datum uitspraak: 22 september 2020
beschikking alimentatie
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.J.R.M. Boersma te Wadenoijen, gemeente Tiel,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.C. van Seventer te Rotterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties, ingekomen op 25 februari 2020;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, met producties, ingekomen op 22 april 2020;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, met producties, ingekomen op 11 mei 2020;
  • het F9-formulier, met producties, van de zijde van man van 27 augustus 2020;
  • het F9-formulier, met een productie, van de zijde van de vrouw van 7 september 2020.
1.2.
[De meerderjarige dochter] heeft aan de vrouw en aan mr. Boersma een volmacht verleend om voor en namens haar in rechte op te treden.
1.3.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 7 september 2020. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is geboren de thans meerderjarige dochter van partijen [naam dochter] , geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van [datum] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is vervolgens bepaald dat de inhoud van het convenant met ouderschapsplan, gedateerd [datum] respectievelijk [datum] deel uitmaakt van de beschikking.
2.3.
In het ouderschapsplan zijn partijen (onder meer) het volgende overeengekomen:
“Artikel 6.1 – Alimentatie
Zolang [naam dochter] minderjarig is en bij de moeder woont, betaalt de vader aan de moeder een maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] , met indexering. Met ingang van datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand betaalt de vader aan de moeder in het kader van een tijdelijke financiële regeling een bedrag van ad € 257,- per maand. De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] voldoet de vader vóór de eerste van de betreffende maand aan moeder.
Wanneer de echtelijke woning verkocht zal zijn, dan wel anderszins de omstandigheden gewijzigd zijn, zal een nieuwe vaststelling van de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] plaatsvinden. Partijen zullen in onderling overleg de hoogte van de bijdrage vaststellen.
Artikel 6.2 – Alimentatie jong meerderjarige
Vanaf het tijdstip waarop [naam dochter] meerderjarig wordt, betaalt de vader de bijdrage aan [naam dochter] zelf (…), tenzij [naam dochter] op dat moment nog bij de moeder woont. In dat geval wordt de bijdrage van vader voldaan aan moeder, tenzij door de ouders en het kind in onderling overleg anders wordt bepaald. De wettelijke indexeringsregeling blijft van toepassing totdat het kind de 21-jarige leeftijd heeft bereikt.”
2.4.
Het huwelijk van partijen is ontbonden op [datum] 2010 door inschrijving van voormelde echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .
2.5.
Nadat de echtelijke woning is verkocht hebben partijen in onderling overleg een herberekening gemaakt en zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van april 2012 met een bedrag van € 415 per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw heeft verzocht, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] met ingang van 1 januari 2020 vast te stellen op € 471,14 per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
te bepalen dat de man dient bij te dragen in de incidentele kosten van [naam dochter] met een bedrag van € 130 per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen, per datum indiening van dit verzoekschrift zolang [naam dochter] met redelijke resultaten een opleiding en/of studie volgt;
althans te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van studie en levensonderhoud van [naam dochter] met een bedrag van € 601,14 per maand nadat [naam dochter] de leeftijd van 18 jaar zal hebben bereikt tot het moment dat zij met redelijke resultaten een studie en/of opleiding volgt;
vast te stellen dat de man verschuldigd is en dient te betalen de wettelijke indexeringen met ingang van 1 januari 2013, uitgaande van de overeengekomen kinderalimentatie in 2012 van € 415 per maand, met aanhechting van productie 9 aan deze beschikking onder de bepaling dat deze productie van de ten deze af te geven beschikking deel uit maakt en daarmee een geheel vormt;
althans een zodanige beschikking af te geven met ingang van zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Daarnaast heeft de vrouw verzocht een beslissing te nemen over de kosten van deze procedure.
3.2.
De man heeft verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Bij zelfstandig tegenverzoek heeft de man verzocht de beschikking van 8 september 2010 te wijzigen en te bepalen dat hij een bedrag van € 396 per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] .
Bij brief van 27 augustus 2020 heeft de man aangegeven dat hij van mening is dat hij tot [geboortedag] 2020 een draagkracht heeft van € 396 per maand en vanaf die datum een draagkracht van € 325 per maand.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheid
4.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de door de man te betalen kinderalimentatie rechtvaardigt. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun verzoeken.
De ingangsdatum
4.3.
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage dan wel wijziging van een geldende bijdrage over een periode in het verleden behoedzaam gebruik te maken. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om 25 februari 2020 als ingangsdatum te hanteren, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank is van oordeel dat de man vanaf dat moment rekening had kunnen en moeten houden met een eventuele wijziging van de alimentatie. Indien de vrouw per een eerder gelegen datum een wijziging in de onderhoudsbijdrage had willen bewerkstelligen, had het op haar weg gelegen daartoe in een eerder stadium een verzoek te richten aan de rechtbank. Dat zij dat heeft nagelaten, komt voor haar rekening.
De inhoudelijke beoordeling
4.4.
Voor de beoordeling van de behoefte en de draagkracht wordt het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep alimentatienormen tot uitgangspunt genomen. De bedragen zullen worden afgerond op hele getallen.
4.5.
Gelet op de hierboven bepaalde ingangsdatum zal de rechtbank een zogenoemde ‘knip’ maken in haar berekening en daarbij uitgaan van de periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020 (de datum dat [naam dochter] achttien jaar is geworden) en de periode vanaf [geboortedag] 2020.
De behoefte van [naam dochter]
De periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, zoals vervat in het Rapport Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige is de leeftijd van de minderjarige en het voormalig netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn over het netto besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van hun echtscheiding van. Beide partijen gaan uit van een inkomen van de vrouw van € 18.965 bruto per jaar (zijnde € 1.433 netto per maand) en van de man van € 49.588 bruto per jaar (zijnde € 2.812 netto per maand) in 2010.
4.8.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus
€ 4.251 per maand (€ 2.812 + € 1.439).
4.9.
Op basis van de in de bijlage bij voornoemd rapport opgenomen tabel voor het eigen aandeel van de ouders in de kosten van kinderen en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van [naam dochter] aan een bijdrage van haar ouders op € 653 per maand in 2010. De rechtbank stelt na wettelijke indexering de behoefte van [naam dochter] in 2020 vast op € 758 per maand.
De periode vanaf [geboortedag] 2020
4.10.
De rechtbank stelt vast dat [naam dochter] op [geboortedag] 2020 de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, waardoor - conform het verzoek van de man - haar behoefte aan de hand van de WSF-norm voor een thuiswonende student opnieuw moet worden vastgesteld voor de periode na haar achttiende verjaardag. De rechtbank stelt vast dat de man onbetwist heeft gesteld dat de WSF-norm voor een thuiswonende MBO student € 622,05 per maand bedraagt, te vermeerderen met het lesgeld van € 1.202 per jaar voor een MBO opleiding. In mindering op deze behoefte strekt de basisbeurs (€ 85,13 per maand).
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de man heeft aangevoerd dat eveneens de zorgtoeslag van € 104 per maand in mindering strekt op de behoefte van [naam dochter] . De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.12.
In het huidige Rapport Alimentatienormen staat opgenomen dat in de normbedragen die genoemd worden in de WSF 2000 de premie voor de ziektekostenverzekering is inbegrepen en dat een ontvangen zorgtoeslag daarom als behoefteverlagend werkt. Deze aanbeveling werd (ook door de Expertgroep Alimentatie) zo uitgelegd dat de zorgtoeslag nog apart werd meegenomen bij de bepaling van de behoefte. Anders gezegd, de behoefte van de jongmeerderjarige viel dan lager uit dan het normbedrag, omdat hier al voor een deel in tegemoet werd gekomen door de zorgtoeslag. Dat blijkt echter niet juist te zijn. Uit nader onderzoek is namelijk gebleken dat de zorgtoeslag al verwerkt is in het normbedrag. Door de zorgtoeslag nog afzonderlijk toe te passen, wordt daardoor in feite tweemaal rekening gehouden met die zorgtoeslag. Het is dus niet juist om de zorgtoeslag in mindering te brengen op de behoefte van de jongmeerderjarige, als voor de bepaling van die behoefte is uitgegaan van de normbedragen in de WSF 2000. De rechtbank heeft begrepen dat het Rapport Alimentatienormen zal hierop worden aangepast.
4.13.
Vooruitlopend op de voornoemde wijziging in het Rapport Alimentatienormen zal de rechtbank de zorgtoeslag niet in mindering brengen op de behoefte van [naam dochter] .
4.14.
De rechtbank stelt de behoefte van [naam dochter] na haar achttiende verjaardag dan ook vast op € 637 per maand.
De draagkracht van partijen
4.15.
Partijen dienen naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de kinderen te voorzien. De draagkracht wordt volgens het Rapport Alimentatienormen berekend aan de hand van een tabel waaraan (in 2020) de volgende formule ten grondslag ligt: 70% x [NBI-(0,3 x NBI + 975)].
De draagkracht van de man
4.16.
De man is werkzaam voor [werkgever] . Zijn loon volgens de jaaropgave 2019 bedraagt € 48.259 bruto per jaar. Rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing met de fiscale tarieven 2020-2. Zijn netto besteedbare inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 2.867 per maand.
4.17.
Op basis van de formule 70% x [€ 2.867 - (0,3 x € 2.867 + € 975)] stelt de rechtbank de draagkracht van de man vast op afgerond € 722 per maand.
De draagkracht van de vrouw
4.18.
De rechtbank zal voor de draagkracht van de vrouw eveneens een knip maken en daarbij uitgaan van de periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020 en de periode vanaf [geboortedag] 2020, nu de vrouw vanaf [geboortedag] 2020 geen aanspraak meer kan maken op het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
De periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020
4.19.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij per 1 juni 2020 haar baan heeft verloren. Zij was werkzaam als ondersteunend onderwijspersoneel met een bruto maandinkomen van
€ 2.442,60, exclusief vakantiegeld. Zij heeft een ontslagvergoeding van € 12.550 bruto ontvangen. Op de mondelinge mondeling heeft de vrouw aangegeven dat ze thans een WW-uitkering ontvangt.
4.20.
De man heeft in zijn berekening geen rekening gehouden met het ontslag van de vrouw. Hij is van mening dat zij met haar ontslagvergoeding gedurende 17 maanden haar inkomen uit uitkering kan aanvullen tot het niveau van haar laatst verdiende loon.
4.21.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vrouw bij haar werkgever een bruto maandinkomen van € 2.442,60, exclusief vakantiegeld, had. De rechtbank houdt rekening met de ingehouden premies van in totaal € 137 per maand. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing met de fiscale tarieven 2020-2. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de vrouw voor [naam dochter] een kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop ontvangt (van in totaal € 4.230 per jaar). Haar netto besteedbare inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 2.413 per maand.
4.22.
De rechtbank stelt voorts vast dat de arbeidsovereenkomst van de vrouw op 1 juni 2020 is beëindigd en dat zij thans een WW-uitkering ontvangt. De rechtbank heeft geen uitkeringsspecificatie van de vrouw ontvangen. De rechtbank zal voor haar berekening dan ook uitgaan van de berekening die door Pardon Salaris is gemaakt in het kader van de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst en daarbij uitgaan van de periode vanaf 1 augustus 2020. Blijkens deze berekening zal zij een WW-uitkering van afgerond € 2.079 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag) ontvangen. Rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting en de inkomensheffing met de fiscale tarieven 2020-2. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de vrouw voor [naam dochter] een kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop ontvangt (van in totaal € 4.572 per jaar). Haar netto besteedbare inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 1.889 per maand.
4.23.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw een inkomensdaling heeft door de beëindiging van haar dienstverband van € 524 netto per maand (€ 2.413 –
€ 1.889). Vast staat echter dat zij een ontslagvergoeding van € 12.550 bruto heeft ontvangen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij na de fiscale heffingen een bedrag van € 7.358 netto heeft overgehouden van haar ontslagvergoeding. De rechtbank zal hiervan uitgaan, nu de man dit bedrag niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw deze vergoeding dient aan te wenden ter aanvulling van haar salaris tot haar laatst verdiende loon. Zij kan aldus een ruime veertien maanden haar salaris op het niveau van haar laatstverdiende loon behouden. De rechtbank zal voor de draagkracht van de vrouw dan ook uitgaan van een netto besteedbaar inkomen van € 2.413 per maand.
4.24.
Op basis van de formule 70% x [€ 2.413 - (0,3 x € 2.413 + € 975)] stelt de rechtbank de draagkracht van de vrouw vast op € 500 per maand.
De periode vanaf [geboortedag] 2020
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat ook vanaf [geboortedag] 2020 gerekend dient te worden met het laatst verdiende loon van de vrouw. De vrouw is immers blijkens artikel 1a. van de vaststellingsovereenkomst al met ingang van 1 maart 2020 vrijgesteld van haar werkzaamheden tegen 100% doorbetaling van haar salaris. Van de vrouw mag worden verwacht dat zij zich inspant om haar verdiencapaciteit volledig te benutten. Zij heeft haar inspanningen om ander werk vinden op geen enkele wijze onderbouwd. Dit dient voor haar rekening en risico te komen. De rechtbank acht verder van belang dat de vrouw haar ontslagvergoeding kan aanwenden voor het behouden van haar laatst verdiende salaris tot in ieder geval 1 september 2021. De rechtbank gaat dan ook uit van een inkomen uit loondienst van € 2.442,60, exclusief vakantiegeld. De rechtbank houdt rekening met de ingehouden premies van in totaal € 137 per maand. Verder wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing met de fiscale tarieven 2020-2. Geen rekening wordt gehouden met een kindgebonden budget en de alleenstaande ouder kop.
Haar netto besteedbare inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 2.060 per maand.
4.26.
Op basis van de formule 70% x [€ 2.060 - (0,3 x € 2.060 + € 975)] stelt de rechtbank de draagkracht van de vrouw vast op € 327 per maand.
De draagkrachtvergelijking
4.27.
Partijen dienen in de behoefte van [naam dochter] bij te dragen volgens de formule “eigen draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [naam dochter] ”.
De periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020
4.28.
De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.222 per maand (€ 722 en € 500). De behoefte van [naam dochter] is vastgesteld op € 758 per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
  • het aandeel van de man (€ 722 / € 1.222 x € 758) € 448 per maand;
  • het aandeel van de vrouw (€ 500 / € 1.222 x € 758) € 310 per maand.
De periode vanaf [geboortedag] 2020
4.29.
De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.049 per maand (€ 722 en € 327). De behoefte van [naam dochter] is vastgesteld op € 637 per maand. Op grond van het voorgaande bedraagt:
  • het aandeel van de man (€ 722 / € 1.049 x € 637) € 438 per maand;
  • het aandeel van de vrouw (€ 327 / € 1.049 x € 637) € 199 per maand.
De zorgkorting
De periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020
4.30.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de man aanspraak maakt op toepassing van een zorgkorting van 5% op de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] . Aangezien de behoefte
€ 758 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van (afgerond) € 38 per maand. De rechtbank zal in haar berekening dan ook uitgaan van voornoemd bedrag.
4.31.
De eerder afgeleide bijdrage van € 448 per maand, wordt verminderd met de zorgkorting van € 38 per maand, zodat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van in totaal € 410 per maand.
De periode vanaf [geboortedag] 2020
4.32.
Aangezien de behoefte van [naam dochter] vanaf [geboortedag] 2020 € 637 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van (afgerond) € 32 per maand. De rechtbank zal in haar berekening dan ook uitgaan van voornoemd bedrag.
4.33.
De eerder afgeleide bijdrage van € 438 per maand, wordt verminderd met de zorgkorting van € 32 per maand, zodat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van in totaal € 406 per maand.
De conclusie
De periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020
4.34.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 410 per maand.
De periode vanaf [geboortedag] 2020
4.35.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam dochter] aan de vrouw dient te betalen een bedrag van afgerond € 406 per maand.
Incidentele kosten
4.36.
De vrouw heeft verzocht dat de man bijdraagt aan de incidentele kosten van [naam dochter] met een bedrag van 130 per maand. Zij is van mening dat de man dient mee te betalen aan het schoolgeld, de boeken, de schoolreis/excursies en de contactlenzen van [naam dochter] .
4.37.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat deze kosten al zijn opgenomen in de behoefte van [naam dochter] .
4.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het bepalen van de behoefte van kinderen wordt aangesloten bij de Nibud-tabellen die zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen dan wel bij de WSF-norm. In de tabelbedragen zijn alle normale kosten zoals die voor voeding en kleding begrepen. Bepaalde extra kosten zijn echter zo uitzonderlijk dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. In welke gevallen de tabelbedragen (naar boven toe) moeten worden bijgesteld, kan slechts in globale termen worden aangegeven omdat allerlei kosten/activiteiten uitwisselbaar zijn. Voorts blijkt in de praktijk dat hogere uitgaven aan de ene kostenpost samengaan met lagere uitgaven aan een andere post. Gebleken is dat men zich hiervoor dan bezuinigingen getroost op een andere post. Correctieposten betreffen dus kosten die niet of onvoldoende in de gehanteerde kosten van kinderen zijn verdisconteerd en welke bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten. Kosten die in aanmerking komen voor correctie zijn bijvoorbeeld de kosten van een gehandicapt kind, kosten van topsport, privélessen en extra hoge schoolgelden.
4.39.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de door de vrouw genoemde kosten onder de bijzondere kosten vallen zoals hiervoor omschreven. [naam dochter] gaat immers naar een reguliere MBO opleiding en niet is gebleken van bijzondere studiekosten. Evenmin is gebleken dat eventuele extra kosten niet zijn te compenseren met andere uitgavenposten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.
Betaling indexering
4.40.
De vrouw heeft verzocht vast te stellen dat de man verschuldigd is en dient te betalen de wettelijke indexeringen met ingang van 1 januari 2013, uitgaande van de overeengekomen kinderalimentatie in 2012 van € 415 per maand, met aanhechting van productie 9 aan deze beschikking onder de bepaling dat deze productie van de ten deze af te geven beschikking deel uit maakt en daarmee een geheel vormt.
4.41.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat partijen in 2018 nieuwe afspraken hebben gemaakt. Omdat hij gedurende enkele jaren te veel alimentatie had betaald heeft de vrouw afstand gedaan van de indexering tot 1 januari 2019.
4.42.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de e-mailcorrespondentie van 12 september 2018 en 24 september 2018 tussen partijen hebben partijen afspraken gemaakt. De man heeft in het e-mailbericht van 12 september 2018 voorgesteld dat hij per september 2018 een bedrag betaalt van € 426 per maand en dat dit bedrag vanaf januari 2019 wordt geïndexeerd. De vrouw is hiermee akkoord gegaan blijkens de e-mail van 24 september 2018.
4.43.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat partijen in overleg hebben afgezien van de jaarlijkse indexering. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
De proceskosten
4.44.
Nu deze procedure voortvloeit uit de verbroken relatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd.
Ten slotte
4.45.
De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte berekeningen als bijlagen toe aan deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt het op [datum] respectievelijk [datum] door partijen ondertekende convenant met ouderschapsplan (gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Arnhem van [datum] ) en de nadien tussen partijen gemaakte afspraak in die zin, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel de kosten van studie en levensonderhoud van de thans meerderjarige dochter van partijen [naam dochter] , geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] , over
  • de periode van 25 februari 2020 tot en met [geboortedag] 2020 nader wordt vastgesteld op € 410 per maand;
  • vanaf [geboortedag] 2020 nader wordt vastgesteld op € 406 per maand, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Huberts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2020
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Bijlagenoverzicht
  • berekening NBI man 2010
  • berekening NBI vrouw 2010
  • berekening NBI man 2020
  • berekening NBI vrouw met KGB en AOK
  • berekening NBI vrouw zonder KGB en AOK