ECLI:NL:RBGEL:2020:5342

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
C/05/365865 / ES RK 20-50
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en kinderalimentatie in het geval van een samengesteld gezin

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die samen twee minderjarige kinderen hebben. De man verzocht om de echtscheiding en stelde een zorgregeling voor, terwijl de vrouw ook om de echtscheiding vroeg maar de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar wilde vaststellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is bij de vrouw bepaald, met een zorgregeling waarbij de kinderen ook tijd bij de man doorbrengen. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de draagkracht van beide ouders is beoordeeld. De man is onderhoudsplichtig voor drie kinderen, waaronder de twee uit het huwelijk met de vrouw. De rechtbank heeft bepaald dat de man € 107,00 per kind per maand moet betalen aan de vrouw, met ingang van de datum van de beschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen geregeld en een notaris benoemd voor de uitvoering daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
locatie Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/365865 / ES RK 20-50
Beschikking van 12 oktober 2020 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Wolfs, gevestigd te Nijmegen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B. Molenaar, gevestigd te Wijchen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 4 februari 2020;
- het verweerschrift van de vrouw tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 14 april 2020,
- het verweerschrift van de man op het zelfstandig verzoek, tevens houdend gewijzigd verzoek van de vrouw, ingekomen op 6 mei 2020;
- het F9-formulier met productie 6 namens de vrouw, ingekomen op 5 juni 2020;
- het F9-formulier met productie 26 namens de man, ingekomen op 1 juli 2020;
- de brief namens de vrouw van 7 juli 2020;
- de brief namens de man van 10 juli 2020.
1.2.
Aan partijen is, in verband met de uitbraak van het coronavirus, de mogelijkheid geboden om de zaak schriftelijk voort te zetten en af te doen. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Dat betekent dat de rechtbank de zaak op de stukken af zal doen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op [datum] te [plaats 1] . Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
-
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] te [plaats 2] en
-
[kind 2] ,geboren op [geboortedatum 2] te [plaats 3] .
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.4.
De man heeft uit zijn relatie met mevrouw [naam] nog een kind:
[kind 3] ,geboren op [geboortedatum 3] te [plaats 2] .
2.5.
Bij beschikking van 16 januari 2020 zijn voorlopige voorzieningen getroffen, kortgezegd, inhoudende dat:
  • de kinderen aan de vrouw zijn toevertrouwd,
  • een regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld inhoudende dat de kinderen bij de man verblijven: in de even weken van maandag 09:00 uur tot woensdag 14:00 uur en op zaterdag vanaf 09:00 uur en zondag en in de oneven weken op maandag tot dinsdag 18:30 uur;
  • een verdeling van de vakanties en feestdagen is vastgesteld;
  • de man met € 206,00 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van de kinderen,
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot gebruik van de echtelijke woning.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken,
  • een zorgregeling vast te stellen conform sub 13 en 17 van zijn verzoekschrift,
  • te bepalen dat [kind 2] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft en [kind 1] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw,
  • de verdeling van de kosten van de kinderen vast te stellen conform sub 23 van zijn verzoekschrift.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt:
  • de echtscheiding uit te spreken,
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen,
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de man verblijven de ene week van vrijdag 16.00 uur (na school) tot zondag na de lunch en de andere week op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen,
  • de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen vast te stellen aan de hand van de tremarichtlijnen, rekening houdend met de draagkracht van beide partijen en een zorgkorting van 25%,
  • het uitsluitende bewoningsrecht van de voormalig echtelijke woning aan de [adres] plus de zich daarin bevindende inboedelgoederen tot aan de verkoop van de woning aan derden aan de vrouw toe te wijzen,
  • partijen te bevelen over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederen gemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige personen.
3.3.
De man heeft vervolgens verzocht:
  • de verzoeken van de vrouw over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie af te wijzen,
  • het verzoek ten aanzien van de verdeling toe te wijzen,
  • het verzoek over het gebruik van de woning toe te wijzen met uitzondering van het gebruik van de inboedel.
De man heeft zijn aanvankelijke verzoek dat zag op het storten van een kinderbijdrage op een kindrekening ingetrokken.

4.De beoordeling

Scheiding
4.1.
Beide partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
4.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
4.3.
Partijen hebben voldoende onderbouwd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen daarom ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding en op andere wijze voorzien in de voorzieningen die zien op de kinderen, namelijk door een beslissing te geven over de nevenverzoeken van partijen.
4.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
4.5.
De man verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij hem zal zijn en dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vrouw zal zijn. De vrouw voert verweer en verzoekt de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar te bepalen.
4.6.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Het is duidelijk dat er tussen partijen veel discussie is over de (financiële) verzorging van de kinderen. De rechtbank vindt het wenselijk om het aantal discussiepunten tussen partijen zo klein mogelijk te houden, te meer omdat partijen niet zijn gestart met een ouderschapstraject om hun communicatie te verbeteren. Wanneer één kind bij de ene ouder en het andere kind bij de andere ouder ingeschreven zou staan, zou er onduidelijkheid kunnen bestaan over wie welke kosten voor welk kind moet dragen. Wanneer beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, is duidelijk dat zij degene is die verantwoordelijk is voor de verblijfsoverstijgende kosten en de man middels kinderalimentatie een bijdrage levert in de kosten van de kinderen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
4.7.
Beide partijen verzoeken een zorgregeling vast te stellen. De man verzoekt een regeling waarbij de kinderen de even weken van maandag 9.00 uur tot woensdag 14.00 uur en op zaterdag vanaf 9.00 uur en zondag bij de man verblijven en in de oneven weken op maandag tot dinsdag 18.30 uur. De man doet daarnaast een concreet voorstel voor een verdeling van de vakanties en feestdagen. De vrouw verzoekt een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen bij de man verblijven de ene week van vrijdag 16.00 uur (na school) tot zondag na de lunch en de andere week op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
4.8.
De man verzoekt eenzelfde regeling zoals bij voorlopige voorzieningen als tijdelijke regeling is vastgelegd. De vrouw vindt deze regeling te uitgebreid en te belastend voor de kinderen. Volgens haar is de nieuwe gezinssituatie van de man verwarrend voor de kinderen. Hij woont samen met zijn vriendin en wordt opnieuw vader. Bovendien staat volgens de vrouw het gebrek aan constructief overleg tussen partijen een uitgebreide regeling in de weg.
4.9.
De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen. De door hem verzochte regeling heeft tot de uitbraak van het coronavirus ook feitelijk zo gelopen. Beide partijen hadden tijdens het huwelijk zorgtaken voor de kinderen. Het is belangrijk dat de kinderen ook na de scheiding voldoende tijd met hun beide ouders kunnen doorbrengen. De rechtbank begrijpt de zorgen van de vrouw over de verandering waar de kinderen mee geconfronteerd worden bij de man. Hij woont samen en wordt is recent opnieuw vader geworden. Dit zijn inderdaad grote veranderingen, maar ook bij een kleinere zorgregeling worden de kinderen met deze veranderingen geconfronteerd. Het zijn zorgen die partijen met elkaar zullen moeten bespreken binnen een ouderschapstraject. Beide partijen hebben zich bij het Sociaal Wijkteam gemeld en zijn doorverwezen naar Entréa. De rechtbank verwacht van de ouders dat zij zich zullen inspannen voor dit traject, zodat zij leren om samen hun ouderschap opnieuw vorm te geven nu zij niet meer samen zijn en kunnen zorgen dat de overgang naar deze nieuwe situatie voor de kinderen zo rustig mogelijk verloopt.
4.10.
Beide partijen verzoeken een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte. De man heeft hiervoor een concreet verzoek gedaan. De vrouw verzoekt te bepalen dat partijen de dagen in onderlinge overleg verdelen. Gelet op de communicatieproblemen tussen partijen, zal de rechtbank de door de man verzochte regeling vastleggen zodat er duidelijkheid is voor de kinderen.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning
4.11.
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de woning en de inboedel tot aan de verkoop van de woning aan derden. De man heeft daartegen geen verweer gevoerd, maar meent wel dat de inboedel eerder moet kunnen worden verdeeld als daar aanleiding voor is.
4.12.
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toewijzen, alsmede het gebruik van de daarin behorende zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de inboedel eerder verdeeld zou moeten kunnen worden.
Kinderalimentatie
4.13.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de hoogte van kinderbijdrage en zij hebben de rechtbank verzocht om een bijdrage vast te stellen. De man is inmiddels onderhoudsplichtig voor drie kinderen. Dat betekent dat de rechtbank bij de berekening van de kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2] ook aandacht zal besteden aan de behoefte van de nieuwe baby en de draagkracht van de nieuwe partner van de man.
Ingangsdatum
4.14.
De rechtbank zal de ingangsdatum van de kinderbijdrage bepalen op de datum van deze beschikking.
De behoefte van [kind 1] en [kind 2]
4.15.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De man verzoekt de behoefte vast te stellen aan de hand van de jaaropgaves van partijen over 2018. De vrouw is het daarmee eens, maar verzoekt daarbij ook nog haar inkomen uit politieke werkzaamheden mee te rekenen. De man betwist dat deze inkomsten moeten worden meegenomen, omdat de vrouw slechts enkele maanden dubbele inkomsten heeft genoten. Rekenen met dubbele inkomsten geeft volgens hem daarom geen bestendig beeld van het netto besteedbaar inkomen van partijen tijdens de relatie.
4.16.
De rechtbank zal uitgaan van de jaaropgaves van partijen over 2018 en geen rekening houden met de extra inkomsten van de vrouw uit haar politieke werkzaamheden. De vrouw heeft slechts enkele maanden uit twee bronnen inkomsten genoten en voor beide partijen was duidelijk dat dit een tijdelijke situatie betrof. Zij hadden namelijk afgesproken dat de vrouw haar baan zou opzeggen om zich op haar politieke werkzaamheden te gaan richten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen hun uitgavenpatroon niet hebben aangepast aan de tijdelijke dubbele inkomsten, zodat dit geen noemenswaardige invloed heeft op de behoefte van de kinderen.
4.17.
Uit de jaaropgave van de man volgt een bruto jaarinkomen van € 41.552,00. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting is zijn netto besteedbaar inkomen € 2.529,00 per maand. Uit de jaaropgave van de vrouw volgt een bruto jaarinkomen van € 23.206,00. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting is haar netto besteedbaar inkomen € 1.873,00 per maand. Partijen hadden geen recht op kindgebonden budget zodat de rechtbank daar geen rekening mee zal houden. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen is € 4.402,00. Gelet op de behoeftetabel gaat de rechtbank uit van 8 kinderbijslagpunten en is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen € 990,00 per maand, of te wel € 495,00 per kind per maand.
De behoefte van [kind 3]
4.18.
De man heeft onweersproken gesteld dat de behoefte van [kind 3] vastgesteld dient te worden op € 680,00 per maand. De man gaat daarbij uit van een netto besteedbaar inkomen aan zijn kant van € 2.692,00 per maand en aan de kant van zijn partner, mevrouw [naam] van € 2.399,00 per maand. De rechtbank zal bij deze gegevens aansluiten, omdat dit door de vrouw niet is betwist.
De draagkracht van de vrouw
4.19.
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de vrouw. De vrouw stelt dat zij naast de vergoeding voor haar politieke werkzaamheden (blijkens de specificatie van februari 2020 zijnde € 1.234,57 bruto per maand) geen andere inkomsten heeft en zij deze ook niet kan verwerven. De scheiding heeft een enorme impact op haar, zodat niet van haar gevergd kan worden haar inkomen uit te breiden. De man is het hier niet mee eens en meent dat nergens uit blijkt dat de vrouw geen werkzaamheden in loondienst kan verrichten. De vrouw heeft voor het uiteengaan van partijen haar baan opgezegd, omdat ze daar veel spanningen ervaarde. Daarmee is niet gezegd dat partijen ook hebben afgesproken dat de vrouw daarna niet meer hoefde te werken. De vrouw besteedt veel tijd aan haar politieke werkzaamheden. Deze tijd kan ook ingevuld worden met een dienstverband.
4.20.
De rechtbank zal bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 18.000,00. De vrouw verdiende voorheen in loondienst ruim € 23.000,00 per jaar. Met de vergoeding voor haar politieke werkzaamheden komt haar inkomen op ruim € 13.000,00 per jaar. Van beide partijen mag verwacht worden dat zij zich inspannen om in de kosten van hun kinderen te voorzien. De rechtbank begrijpt dat de scheiding impact op de vrouw heeft. De rechtbank stelt de verdiencapaciteit van de vrouw dan ook niet op haar oude inkomen, maar op een gemiddelde van dit oude inkomen en haar huidige vergoeding. De rechtbank acht de vrouw in staat om een dergelijk inkomen te verwerven.
4.21.
Uitgaande van een (fictief) bruto jaarinkomen van € 18.000,00, een aanspraak op kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.948,00 per maand.
4.22.
Gelet op de draagkrachtformule 70% x [1.948-(0,3 x 1.948 + 975)] is haar draagkracht
dan € 272,00 per maand.
De draagkracht van de man
4.23.
Voor het inkomen van de man gaat de rechtbank uit van zijn cumulatieve inkomen
van € 44.135,00 zoals dat blijkt uit zijn salarisspecificatie van december 2019. De rechtbank
houdt rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting van de tarieven 2020-2
zodat het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.692,00 per maand is.
4.24.
Gelet op de draagkrachtformule 70% x [2.692-(0,3 x 2.692 + 975)] is de draagkracht
van de man € 636,00 per maand.
De draagkrachtverdeling van de man
4.25.
De man is onderhoudsplichtig voor alle drie zijn kinderen. Zijn draagkracht dient naar rato van behoefte te worden verdeeld over alle drie de kinderen:
Kind Behoefte Verdeling naar rato van behoefte beschikbaar per kind
[kind 1] € 495,00 € 495 / € 1.670 = 0,30 x € 636 € 191,00
[kind 2] € 495,00 € 495 / € 1.670 = 0,30 x € 636 € 191,00
[kind 3] € 680,00 + € 680 / € 1.670 = 0,40 x € 636 € 254,00 +
Totaal € 1.670,00 1,00 € 636,00
De draagkracht van mevrouw [naam]
4.26.
De man stelt dat mevrouw [naam] een netto besteedbaar inkomen heeft van
€ 2.399,00 per maand. Gelet op de draagkrachtformule 70% x [2.399-(0,3 x 2.399 + 975)] is haar draagkracht € 493,00 per maand. De vrouw heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank van deze gegevens uit zal gaan.
De draagkrachtvergelijking tussen de man en mevrouw [naam]
4.27.
De beschikbare draagkracht van de man voor [kind 3] is € 254,00 per maand en die van mevrouw [naam] is € 493,00 per maand. Hun gezamenlijke draagkracht is dan ook € 747,00 per maand. Dat is voldoende om te voorzien is de behoefte van [kind 3] van € 680,00 per maand.
4.28.
De man en zijn partner dienen na rato bij te dragen in de kosten van hun kind. De draagkrachtvergelijking tussen hen ziet er als volgt uit:
aandeel man: € 254,00 / € 747,00 = 0,34 x € 680 = € 231,00
aandeel partner: € 493,00 / € 747,00 = 0,66 x € 680 = € 449,00
Gelet op het voorgaande wordt een bedrag van (€ 254,00 minus € 231,00) € 23,00 per maand door de man ‘niet benut’ van zijn beschikbare draagkracht voor de kosten van [kind 3] . Dat bedrag is als het ware over.
De draagkrachtvergelijking tussen de man en de vrouw
4.29.
De vrouw heeft een draagkracht van € 272,00 per maand. De draagkracht van de man voor [kind 1] en [kind 2] is € 382,00 per maand. Hun gezamenlijke draagkracht komt daarmee op € 654,00 per maand. Dit is niet genoeg om te voorzien in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] van € 990,00 per maand.
Overhevelen
4.30.
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt in de behoefte van [kind 3] volledig voorzien door de man en zijn partner. De man houdt aan die zijde draagkracht over, namelijk een bedrag van € 23,00 per maand. De man is onderhoudsplichtig voor alle drie de kinderen en zijn draagkracht dient zoveel mogelijk te worden benut. Nu de beschikbare draagkracht van de man en de vrouw niet toereikend is om de volledige behoefte van [kind 1] en [kind 2] te dekken, bestaat er in deze zaak aanleiding om het bedrag dat de man niet benut ten behoeve van [kind 3] , over te hevelen naar [kind 1] en [kind 2] . Als gevolg hiervan wordt het aandeel van de man in de kosten van [kind 1] en [kind 2] € 405,00 per maand:
oorspronkelijk beschikbare draagkracht man [kind 1] € 191,00
oorspronkelijk beschikbare draagkracht man [kind 2] € 191,00
overhevelen draagkracht + € 23,00 +
totale draagkracht man voor [kind 1] en [kind 2] € 405,00
4.31.
De gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw voor [kind 1] en [kind 2] komt daarmee op (405+272) € 677,00 per maand. Zij komen daarmee nog steeds te kort om in de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te voorzien. Zij zullen ieder hun volledige draagkracht moeten gebruiken, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
De zorgkorting
4.32.
Tot slot krijgt normaal gesproken de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
4.33.
Gelet op de zorgregeling kan de man in beginsel aanspraak maken op een zorgkorting van 35% van de behoefte, zijnde € 346,50. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor de kinderen in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. De vrouw moet tenslotte ook kosten voor [kind 1] en [kind 2] maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. Het tekort aan gezamenlijke draagkracht is € 313,00 per maand (990-677). De rechtbank vindt het in zo’n geval redelijk dat ieder de helft van het tekort draagt, dus afgerond een bedrag van € 156,00 per maand. Dit betekent dat de man van de zorgkorting maar een bedrag van (346,50-156 =) € 190,50 per maand in mindering mag brengen op zijn draagkracht. Zijn draagkracht voor [kind 1] en [kind 2] bedraagt € 405,00 per maand. Minus de te verzilveren zorgkorting komt zijn bijdrage op € 214,50 per maand. Dat komt neer op afgerond € 107,00 per kind per maand.
Verdeling
4.34.
De vrouw verzoekt de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen. De man heeft ingestemd met dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.35.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing gelijk in gaat, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats 1] op [datum] ;
5.2.
bepaalt dat de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn. De kinderen verblijven bij de man:
  • in de even weken van maandag 9.00 uur tot woensdag 14.00 uur en op zaterdag vanaf 9.00 uur en op zondag;
  • in de oneven weken op maandag tot dinsdag 18.30 uur;
5.4.
stelt de volgende regeling voor de vakanties en feestdagen vast:
- gedurende de zomervakantie heeft de man in de oneven jaren de eerste keus. Deze
dient hij uiterlijk 15 oktober in het voorgaande jaar aan de vrouw te communiceren.
In de even jaren heeft de vrouw de eerste keus. Deze dient zij uiterlijk 15 oktober
in het voorgaande jaar aan de man te communiceren;
- - - gedurende de herfstvakantie in de even jaren bij de man, gedurende de oneven
jaren bij de vrouw;
- gedurende de kerstvakantie in de even jaren tijdens de kerstdagen en de eerste
week vakantie en in de oneven jaren oud- en nieuwjaarsdag en de tweede vakantieweek bij de man. Gedurende de oneven jaren tijdens de kerstdagen en eerste week
vakantie en in de even jaren oud- en nieuwjaarsdag en de tweede vakantie week
bij de vrouw;
- gedurende de voorjaarsvakantie in de oneven jaren bij de man en in de even jaren
bij de vrouw;
- gedurende de meivakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij
de vrouw;
- gedurende Iraans nieuwjaar bij de vrouw;
- gedurende goede vrijdag en Pasen in de even jaren bij de man en in de oneven
jaren bij de vrouw;
- gedurende Hemelvaartsdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij
de vrouw;
- gedurende Pinksteren in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de
vrouw;
- gedurende Koningsdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de
vrouw;
- gedurende Sinterklaas in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de
vrouw;
- gedurende de verjaardagen van de kinderen in de even jaren bij de man en in de
oneven jaren bij de vrouw;
5.5.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
5.6.
bepaalt dat de man € 107,00 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] , met ingang van 12 oktober 2020, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.7.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris;
5.8.
benoemt, voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, mr. R.P.K.J. van Gerven, notaris te Nijmegen of diens waarnemer of opvolger;
5.9.
bepaalt dat wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling mr. Y.L.L. van Zutphen, advocaat te Nijmegen, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
5.10.
bepaalt dat wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling mr. M.M.P. Gerrits, advocaat te Wijchen, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
5.11.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Cox-Weber op 12 oktober 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..