Overwegingen
1. Eiser woont in Nederland en was in 2014 werkzaam als piloot.
2. Hij werd voor zijn werkzaamheden ingehuurd door [vliegmaatschappij], middels [naam 2] (de contractor). De beloningen worden betaald aan [naam Ltd] (de service company) in Ierland.
3. Tussen [naam 2] en [naam Ltd] is op 10 maart 2014 een overeenkomst gesloten. De diensten voor [naam 2] moeten uitsluitend worden uitgevoerd door eiser. Eiser moet vliegtuigen van [vliegmaatschappij] besturen (toestel 737-800 aircraft). De overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaren.
4. Van juli 2014 tot en met oktober 2014 was eiser gestationeerd op het vliegveld van Charleroi in België. In de maanden november en december was eiser gestationeerd op het vliegveld Weeze (Duitsland).
5. De geschilpunten ter zake van het vaststellen van de hoogte van het inkomen zijn door middel van mediation opgelost. Thans is uitsluitend nog in geschil de hoogte van de door verweerder aan eiser te betalen (proces)kostenvergoeding. Eiser heeft verzocht om integrale vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder is van mening dat bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding dient te worden uitgegaan van het forfaitaire puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Beoordeling van het geschil
Vooraf
6. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat voor de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (de voorkomingsbreuk) voor het onderhavige jaar 2014 zal worden uitgegaan van hetzelfde percentage als het percentage dat uiteindelijk voor het jaar 2015 zal worden vastgesteld.
7. Het verzamelinkomen voor onderhavig jaar 2014 zal als volgt worden vastgesteld:
Loon Nederland: [naam 3]
€ 11.633
Loon buitenland: [naam Ltd] , Ierland
€ 12.749
Af: restant pga (€ 9.835 toegedeeld aan fiscale partner)
€ 0
Af: scholingsuitgaven (€ 28.250 toegedeeld aan fiscale partner)
€ 0
Box 1-inkomen/Verzamelinkomen
€ 24.382
8. De aangifte IB/PVV 2014 is in januari 2017 in behandeling genomen. Dit gaf voor verweerder aanleiding tot het stellen van vragen door middel van diverse verzoeken om informatie. Eiser heeft daarop de gevraagde informatie verstrekt.
9. In juni 2017 heeft de laatste correspondentie plaatsgevonden, waarna verweerder vervolgens tot november 2018 niets met het dossier heeft gedaan. Daarop wordt het voornemen tot afwijking van de aangifte aan eiser toegezonden. Gelet op het verlopen van de aanslagtermijn is daarna vrij snel de aanslag IB/PVV opgelegd conform het voornemen tot afwijking. Er heeft in dat kader geen overleg met eiser meer plaatsgevonden.
10. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV en er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, waarin, naar de gemachtigde – ter zitting onweersproken – heeft verklaard, een toelichting is gegeven op alle in de aanslagfase overgelegde stukken en informatie. Uiteindelijk is daarmee niets gedaan en is uitspraak op bezwaar gedaan conform de aanslagregeling (afgezien van de persoonsgebonden aftrek).
11. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. In het verweerschrift heeft verweerder aan de hand van bijlage 3 van het beroepschrift een buitenlands loon berekend dat aanmerkelijk lager ligt dan in de aanslag IB/PVV en in de uitspraak op bezwaar is opgenomen.
12. Niet in geschil is dat de informatie in de overgelegde bijlage 3 bij het beroepschrift al in de aanslagfase was overgelegd en in de bezwaarfase andermaal is toegelicht. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in de aanslag- en bezwaarfase onvoldoende is doorgevraagd. Had hij dat wel gedaan, dan was een beroepsprocedure niet nodig geweest, aldus verweerder.
13. Dat in de bezwaarfase onvoldoende overleg is gevoerd, wijt verweerder aan het feit dat hij door eiser in gebreke is gesteld en zodoende druk had ervaren, zodat een goed overleg niet meer mogelijk was.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.
15. De gang van zaken bij de aanslagregeling is weliswaar onzorgvuldig, maar naar het oordeel van de rechtbank niet dermate onzorgvuldig dat de bezwaarfase voorkomen had kunnen worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bezwaarfase is bedoeld om eventuele onvolkomenheden in de aanslagregeling te helen.
16. Met betrekking tot de bezwaarfase is de rechtbank van oordeel dat verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Alle noodzakelijke informatie om tot een concrete vaststelling van het verzamelinkomen te komen was al bij verweerder voorhanden. Bovendien is tijdens de hoorzitting hierop een toelichting gegeven. Onder meer is gesproken over de omstandigheid dat eiser geen recht had op een ‘out-of-base-allowance’ en dat verweerder hiermee in de aanslag ten onrechte rekening had gehouden. Hiermee heeft verweerder niets gedaan en heeft uitspraak op bezwaar gedaan conform de aanslag. De stelling van verweerder dat hij druk ervaarde vanwege de ingebrekestelling, maakt dat niet anders. Bovendien is in de bezwaarfase door gemachtigde nog met verweerder afgestemd dat de behandeling van het bezwaarschrift voortvarend zou worden opgepakt. Dat verweerder zich onder druk gezet voelde door de ingebrekestelling is volkomen aan hemzelf te wijten.
17. Gelet op het voorgaande zou een beroepsprocedure niet nodig zijn geweest als verweerder het bezwaar met normale zorgvuldigheid zou hebben behandeld. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten, gemaakt ter zake van de beroepsfase integraal te vergoeden. Eiser heeft onweersproken gesteld dat deze kosten € 11.848,22 (€ 6.203 + € 4.093,09 + € 840,68 + € 332,75 + € 378,70) bedragen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van deze kosten.
17. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
17. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in de bezwaarfase niet over is gegaan tot het vergoeden van de kosten volgens het forfaitaire puntensysteem van het Bpb. De rechtbank zal hier alsnog toe overgaan.
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 562 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten in de bezwaarfase is de rechtbank niet gebleken.
21. De totale proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase bedraagt aldus € 12.410,22 (€ 11.848,22 + € 562).