ECLI:NL:RBGEL:2020:5921

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
C/05/361387
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schade door grondwaterpeilstijging na werkzaamheden gemeente; Waterwet, artikel 5:39 BW

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een woning, schadevergoeding van de gemeente Berg en Dal wegens grondwateroverlast die hij toeschrijft aan gemeentelijke werkzaamheden aan de riolering en de herinrichting van een nabijgelegen watergang. Eiser stelt dat door deze werkzaamheden het grondwaterpeil bij zijn woning aanzienlijk is gestegen, wat heeft geleid tot wateroverlast in zijn kelder. De gemeente betwist de hoogte van de grondwaterstijging en stelt dat de werkzaamheden rechtmatig zijn uitgevoerd in overeenstemming met het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat het grondwaterpeil binnen de vastgestelde normen is gebleven en de verantwoordelijkheid voor het waterdicht maken van de kelder bij eiser ligt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/361387 / HA ZA 19-138
Vonnis van 21 oktober 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.W. Kobossen te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BERG EN DAL,
zetelend te Groesbeek,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 maart 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] woont in en is eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [plaatsnaam] , gemeente [plaatsnaam] (verder: de woning). Tegenover de woning, aan de andere kant van de [straatnaam 1] , ligt een park, “’ [naam park] ” (verder: het park) met daarin een watergang, [naam watergang] .
2.2.
Met vergunning van de gemeente heeft [eiser] in 2008/2009 bij zijn woning een garage met kelder gebouwd. De kelder (verder: de kelder) met een diepte van ongeveer 2,85 meter onder het maaiveld is voorzien van ramen onder het maaiveld, ieder met een uitgebouwde bak ten behoeve van de lichttoevoer (koekoek). Bij aanleg zijn de wanden van de kelder waterdicht gemaakt. De ramen met koekoeken zijn niet waterdicht.
2.3.
In 2014 heeft de gemeente de riolering onder de [straatnaam 1] doen vervangen. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Berg en Dal 2016 t/m 2020 (productie 4 van de gemeente; verder: het GRP) staat daarover, onder het kopje “GRP [plaatsnaam] 2011-2015”: “Aan de [straatnaam 1] is een riool vervangen vanwege grote hoeveelheden instromend grondwater […].”
2.4.
In het GRP staat in het hoofdstuk “4.5. Grond- en kwelwater” voor zover hier van belang het volgende:
4.5.1.
Wettelijke zorgplicht
Vanuit de Waterwet artikel 3.6. zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige aanpak van structurele grondwateroverlast die het onmogelijk maakt om een perceel te gebruiken op de manier zoals het is bedoeld. […]
4.5.3.
Beleiduitgangspunten
De gemeente vervult altijd een regierol bij grondwaterklachten. Bij een melding van grondwateroverlast wordt samen met de melder gekeken of er sprake is van ‘structureel nadelige gevolgen’ en of er ‘doelmatige maatregelen’ mogelijk zijn om de overlast te verminderen. Perceel eigenaren hebben de wettelijke verplichting om in eerst instantie zelf maatregelen te treffen. […]
Als richtlijn voor de ontwateringsdiepte houdt de gemeente 0,7 meter beneden maaiveld aan. Bij een overschrijding van deze diepte die langer dan twee aaneengesloten maanden duurt is sprake van een structureel te hoge grondwaterstand. […]
2.5.
In dezelfde periode als die waarin de riolering is vervangen is in opdracht van de gemeente het park en de watergang van [naam watergang] heringericht. De herinrichting van de watergang en het park is het resultaat van het deelproject “ [het deelproject] ” (verder: het deelproject) dat deel uitmaakt van “Waterplan [plaatsnaam] 2008” (verder: het waterplan). Bij de herinrichting zijn in het park keerwanden geplaatst en is [naam watergang] meanderend gemaakt. Ter hoogte van de woning is in het park een stuw, aangeduid als “stuw 2”, aangelegd.
2.6.
Begin 2015 hebben de bewoners van de [adres 1] en [adres 2] problemen gemeld met de grondwaterstand. Op 1 mei 2015 is in de tuin van de [adres 2] een peilbuis aangebracht.
2.7.
Op 21 februari 2016 heeft [eiser] geconstateerd dat er water vanaf de ramen de kelder in liep. Ondanks dat het de dagen na 21 februari 2016 niet regende bleef er water binnen stromen. [eiser] heeft daarop acrylplaten voor de ramen gekit.
2.8.
Bij brief van 1 juni 2016 heeft [eiser] de gemeente aansprakelijk gesteld voor schade die hij stelt te hebben geleden door de stijging van het grondwater. De gemeente heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.9.
In opdracht van de gemeente heeft Fugro Geoservices B.V (verder: Fugro) een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de oorzaak van de grondwateroverlast aan de [straatnaam 1] e.o. te [plaatsnaam] . Het onderzoek en de resultaten daarvan zijn weergegeven in een rapport van 30 november 2017 (productie 3 van [eiser] ; verder: het Fugro-rapport). Daarin zijn als mogelijke oorzaken van de hoge grondwaterstanden benoemd:
• Vervanging riolering;
• Herinrichting van de watergang [naam watergang] .
• Realisatie retentiebassin: beschoeiing.
• Realisatie retentiebassin: stuwen;
In het Fugro-rapport staat als conclusie:

6.CONCLUSIE

De aanleiding van het onderzoek betrof mogelijk verhoogde grondwaterstanden waardoor kelders nat werden. Bij het onderzoek hebben we niet kunnen achterhalen welke grondwaterstanden er in het verleden optraden en wat het huidige grondwaterregime is. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen adviseren wij om gedurende een langere periode de grondwaterstand te blijven meten.
Uit de woninginspecties is gebleken dat een aantal bewoners last hebben van grondwater in de kelder (en warmtewisselaar). Op basis van de uitgevoerde metingen beperkt het gebied met overlast zich tot de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] . Volgens deze bewoners is het grondwaterpeil de laatste jaren sterk gestegen. De metingen bevestigen dat de ontwatering hier beperkt is tot 0,8 à 1,0 m. De metingen laten zien dat grondwateroverlast buiten dit kleine gebied niet te verwachten is.
In de laatste jaren is zijn er een aantal werken uitgevoerd die de ontwatering van de wijk beïnvloed hebben:
• Vervanging riolering;
• Herinrichting van de watergang [naam watergang] ;
• Realisatie retentiebassin: beschoeiing;
• Realisatie retentiebassin: aanleg stuwen.
De meest waarschijnlijke oorzaak voor de grondwaterproblemen is de aanleg van de stuw nr. 2 in de beek. Deze stuw zorgt ervoor dat het grondwater in de directe omgeving wordt opgestuwd tot ca. NAP ÷26,15 m, zo blijkt uit de metingen. Hoe hoog het grondwater kan stijgen in langdurige natte periodes is niet op te maken uit de metingen. Evenmin is vast te stellen hoeveel de grondwaterstanden gestegen zijn als gevolg van de aanleg van de stuw. Het vervangen van de riolering en de veranderde loop van de beek kunnen ook een grondwaterstand verhogend effect hebben gehad, maar als dat al het geval is geweest, dan is de grootte daarvan waarschijnlijk beperkt (ca. 0,1 m).
Wel is duidelijk dat de ontwateringstoestand aan de [straatnaam 1] heeft geleid tot de problemen. Strikt genomen hoeft de gemeente, volgens de regels uit het Gemeentelijk Rioleringsplan, geen stappen te ondernemen. Het is niet aangetoond dat grondwaterstand gedurende 2 maanden of meer hoger is dan straatpeil -0,7 m.
In de eerste plaats dienen de woningeigenaars bouwkundige maatregelen te nemen om de overlast te beperken. Aanvullend kan de gemeente Berg en Dal er voor kiezen om in het wegcunet een drainage aan te brengen op 1,0 à 1,2 m diepte die loost op beek, bij voorkeur aan de stroomafwaartse kant van de stuw. Zie figuur 6-1. De bouwkundige maatregelen in combinatie met de drainage in het wegcunet zullen waarschijnlijk afdoende zijn om de overlast te voorkomen. Indien na verloop van tijd zou blijken dat de grondwaterstand onvoldoende wordt beheerst, dan kan ook op perceelsniveau drainage worden aangebracht die wordt aangesloten op de drainage in openbaar terrein.
2.10.
In opdracht van (de advocaat van) de gemeente heeft Onderzoeksbureau HKV (verder HKV) een nader onderzoek ingesteld naar de mogelijke oorzaken voor de grondwaterstijging ter plaatse van de [straatnaam 1] nummer [x] t/m [y] in [plaatsnaam] . De bevindingen zijn weergegeven in een rapport van 21 januari 2019 (productie 1 van de gemeente; verder:”het HKV-rapport). In dat rapport staat in paragraaf 3.3. het volgende:
3.3.
Hoogteligging
[…]
- Het perceel ter hoogte van [straatnaam 1] nr [x] ligt op een hoogte van circa 27m+NAP, oftewel 1 meter hoger dan het park.
- Fugro heeft inde periode maart tot en met juni 2017 ter hoogte van [straatnaam 1] nr [x] een vrijwel stationaire grondwaterstand van 26m+ NAP gemeten (Furgro rapport figuur 3-3). Dat houdt in dat de ontwateringsdiepte ter plaatse van Mariëndaalseweg nr 42 circa 1 meter was.
HKV beantwoord de haar gestelde onderzoeksvragen als volgt:

8Definitieve beantwoording van de onderzoeksvragen

Onderzoeksvraag 1: Kunnen wij de conclusie van Fugro onderschrijven dat de heringerichte beek de meest waarschijnlijke oorzaak is voor de ontstane grondwaterstijging.
Antwoord: Nee, wij onderschrijven die conclusie niet, om de volgende redenen:
• De conclusie van Fugro dat de vervanging van de riolering niet de oorzaak kan zijn van de ontstane grondwaterstijging is ons inziens ongegrond, doordat deze conclusie gebaseerd is op grondwaterstandsmetingen in een peilbuis op circa 250m afstand waarvan wij de betrouwbaarheid en representatief zodanig in twijfel trekken dat we deze niet bruikbaar achten voor de analyse. Er is door Fugro geen analyse gemaakt van de diepteligging van het oude (lekke) riool en wat het effect van vervanging daarvan op de lokale grondwaterstanden zou kunnen zijn.
• Uit de meetgegevens van Fugro blijkt dat ook onder hele normale omstandigheden de grondwaterstand fors hoger is dan voorheen. Wij stellen vast dat de bijdrage van de gerealiseerde stuw in watergang [naam watergang] daar hooguit 30cm aan kan bijdragen. Dat is fors minder dan de gerapporteerde stijging van de grondwaterstand. De stuw is daarmee niet de oorzaak van de gerapporteerde stijging van de grondwaterstand van circa 1,5 m. Ook het verruimen van het doorstroom/bergingsprofiel van [naam watergang] kan daarvoor geen reden zijn, deze geeft onder normale omstandigheden geen stijging van de waterstanden.
Onderzoeksvraag 2: Zo niet, wat is ons inziens de meest waarschijnlijke oorzaak, zulks kwantitatief te onderbouwen als de beschikbare gegevens dat mogelijk maken.
Antwoord: vanwege
• de hoogteligging van de oude rioolbuis, op ongeveer dezelfde hoogte als de grondwaterstand voor vervanging van het riool,
• het uitsluiten van de andere mogelijke oorzaken voor de ontstane grondwaterstijging
is het zeer waarschijnlijk dat het oude riool inderdaad lek was, zoals aangegeven door de gemeente, waarbij de gemeente zich ook baseert op informatie van het waterschap over de afvoer van grondwater via het riool naar de rioolzuivering. Door het vervangen van het lekke riool door een waterdicht riool vervalt de drainerende werking van het riool en wordt de drainagebasis vanaf dat moment bepaald door de waterstanden in watergang [naam watergang] en zullen de grondwaterstanden vanaf dat moment dus oplopen tot eenzelfde orde hoogte als de waterstanden in de watergang [naam watergang] . De grondwaterstand herstelt zich door vervanging van het riool weer tot het oorspronkelijke niveau doordat deze niet meer kunstmatig wordt verlaagd.
We concluderen de vervanging van het riool de meest waarschijnlijke oorzaak is voor de ontstane
grondwaterstandsverhoging.
Onderzoeksvraag 3: Als blijkt dat op grond van de thans beschikbare gegevens geen sluitend oordeel kan worden geveld, welke aanvullende gegevens zijn dan nodig om wel de meest waarschijnlijke oorzaak voor de grondwaterstijging vast te stellen. Daarbij dient dan ook aangegeven te worden of deze gegevens eenvoudig beschikbaar kunnen worden gemaakt door de gemeente, of dat een aanvullende meetcampagne nodig zou zijn.
Antwoord: Wij sluiten de door ons geanalyseerde mogelijke oorzaken voor de ontstane grond waterstijging, anders dan het vervangen van het riool, uit. Om beschreven redenen is het zeer aannemelijk dat het oude riool lek was en de vervanging daarvan de grondwaterstand heeft doen laten stijgen tot het oorspronkelijke niveau. Er is geen andere informatie benodigd om de beschreven analyse nog te verbeteren en daarmee de conclusies nog beter te staven: Voor ons staat vast dat de vervanging van het riool de waarschijnlijke oorzaak is voor de ontstane grondwaterstijging
2.11.
Fugro heeft in opdracht van de gemeente de grondwaterstanden aan de [straatnaam 1] gemeten en de uitkomsten van die metingen neergelegd in een “Briefrapport Monitoring grondwaterstand [straatnaam 1] te [plaatsnaam]” van 9 mei 2019. (productie 6 van de gemeente; verder het Fugro briefrapport)
In dat Fugro briefrapport staat, voor zover hier van belang het volgende.
Doel
Om de fluctuaties in het grondwater vast te kunnen stellen en om te kunnen beoordelen of gedurende een langere periode de ontwateringseisen niet worden overschreden zijn in opdracht van de Gemeente gedurende een langere periode de grondwaterstanden gemeten. Daarom zijn vanaf 4 januari 2018 t/m 1 mei 2019 de grondwaterstanden met behulp van telemetrische dataloggers gemonitord in 4 peilbuizen. Daarnaast is de waterstand in de bergingsvoorziening van de “ [naam watergang] ” gemonitord. De peilbuizen zijn gesitueerd rondom de huizen waar grondwaterproblemen zijn opgetreden […]. De resultaten van de grondwaterstandmetingen zijn hieronder gepresenteerd en toegelicht.
Resultaten grondwaterstandmetingen
[…]
Uit de metingen blijkt dat de waterpeil veranderingen in de peilbuizen gelijkmatig verlopen. Ook is zichtbaar dat de grondwaterstand licht toeneemt na intensieve neerslag. De variatie in elke peilbuis in de meetperiode is klein.
Toetsing grondwaterstanden.
Hieronder zijn de grondwatermetingen getoetst aan de ontwateringseisen van de gemeente. Het beleid van de gemeente Berg en Dal ten aanzien van grondwater is vastgelegd in paragraaf 4.5 van het Gemeentelijke Rioleringsplan. […]
Het maaiveldniveau ter plaatste van de peilbuizen komt nagenoeg overeen met het straatpeil niveau. De grondwaterstanden van de peilbuizen kunnen zodoende gebruikt worden voor de toetsing van de maximaal toelaatbare grondwaterstand. Uit de resultaten kan geconcludeerd worden dat de
grondwaterstand over een langere periode (16 maanden) niet boven de 0,7 meter beneden het staatpeil uitkomt. De grondwaterstand komt de gehele periode niet boven de – 1,0 m uit, wat betekent dat de marge tot de maximale grondwaterstand altijd meer dan 0,3 meter is.
Geconcludeerd kan worden dat het grondwaterniveau voldoet aan de ontwateringseisen uit de regels van het Gemeentelijk Riolplan. Wel moet de kanttekning geplaatst worden dat de zomer en het najaar van 2018 relatief droog was waardoor de grondwaterstanden relatief laag waren. Echter zijn de grondwaterstanden ook voor de zomer van 2018 gemeten. Daarnaast is de beschikbare marge tot de maximaal toegestane grondwaterstand zo ruim (meer dan 0,3) dat de verwachting is dat bij meer neerslag dit niveau niet (snel) overschreden zal worden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert ­ samengevat ­ dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat de gemeente jegens [eiser] de gemeentelijke zorgplicht voortvloeiende uit de Waterwet heeft geschonden, dan wel in strijd met artikel 5:39 BW heeft gehandeld, door geen of onvoldoende maatregelen te treffen om de structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven woonbestemming van [eiser] zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, zodat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor lijdt of heeft geleden,
II. de gemeente veroordeelt tot betaling van de door [eiser] geleden schade, tot de dagvaarding begroot op € 57.865,81 en voorts nader op de maken bij staat en
III. de gemeente veroordeelt om een zodanige voorziening te treffen met betrekking tot de hoogte van de grondwaterstand bij [eiser] dat daardoor geen schade meer kan worden toegebracht aan diens perceel/pand
met veroordeling van de gemeente in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt dat als gevolg van werkzaamheden van de gemeente aan het riool en/of aan de watergang van [naam watergang] , waarvan hij de laatste mogelijkheid het waarschijnlijkst acht, het grondwaterpeil bij zijn woning anderhalve meter, althans aanzienlijk is gestegen. Hij stelt dat hij daardoor wateroverlast heeft ondervonden in de kelder, doordat er water binnenstroomde via de koekoeken en kieren bij de ramen, en dat hij daardoor schade heeft geleden. De gemeente heeft, aldus [eiser] , met het uitvoeren van voornoemde werken onrechtmatig gehandeld, omdat zij in strijd heeft gehandeld met de gemeentelijke zorgplicht voortvloeiende uit de waterwet en met het bepaalde in artikel 5:39 BW. Het was, aldus [eiser] onrechtmatig om het grondwaterpeil zo te wijzigen dat [eiser] daardoor schade ondervond. De gemeente had voorts van te voren een impactanalyse moeten uitvoeren en maatregelen moeten nemen om de nadelige gevolgen voor [eiser] zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gemeente dient de schade te vergoeden, die, aldus [eiser] , tot dusverre kan worden begroot op € 57.865,81, waaronder € 30.365,81 aan, kort gezegd, herstelkosten, beredderingskosten in eigen beheer, schade aan de inboedel, opslagkosten en droogkosten, € 17.500,00 aan waardevermindering van het huis en € 10.000,00 aan immateriële schade vanwege stress en angststoornissen.
3.3.
De gemeente voert verweer. Zij betwist dat het grondwaterpeil (in de gestelde) mate is gestegen. Voor zover er sprake is van een grondwaterstijging betwist de gemeente dat dit is veroorzaakt door het werk aan de watergang van [naam watergang] . De werkzaamheden aan het riool zijn, aldus de gemeente, in overeenstemming met het GRP en rechtmatig uitgevoerd. De aanpassing van de watergang maakt onderdeel uit van het Waterplan, uitgewerkt in het deelproject, waarop voldoende inspraak is geweest. De daarvoor geldende normen zijn in acht genomen en het grondwaterpeil is ook onder de daarvoor in het GRP gestelde grens gebleven. Van schending van de zorgplicht of van onrechtmatigheid in de zin van artikel 5:39 BW jo 6:162 BW is geen sprake. Er is dus sprake van een rechtmatige overheidsdaad. Indien daardoor schade is veroorzaakt bestaat de mogelijkheid tot het indienen van een verzoek tot vergoeding daarvan ingevolge artikel 7:14 Waterwet, waarna een afwijzend besluit eventueel bij de bestuursrechter kan worden aangevochten. Een verzoek bij de civiele rechter is dan ook, aldus de gemeente, niet ontvankelijk. De gemeente betwist voorts (de hoogte van) de gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid.

4.1.
De stelling van de gemeente dat de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk is, omdat, kort gezegd, voor een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van een rechtmatige overheidsdaad in dit geval de in de Waterwet genoemde bestuursrechtelijke weg en (uiteindelijk) een beroepsprocedure bij de bestuursrechter had moeten worden gevolgd, wordt verworpen. De gemeente gaat daarbij immers uit van een verkeerd uitgangspunt: [eiser] baseert zijn vordering niet op schade op grond van een rechtmatige overheidsdaad maar op de stelling dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De vraag of daarvan sprake is, is de vraag die hier bij de civiele rechter voorligt en waarvoor de door de gemeente genoemde bestuursrechtelijke weg van artikel 7:14 Waterwet niet openstaat.
De mate van de grondwaterpeilstijging
4.2.
[eiser] stelt dat vanaf de werkzaamheden van de gemeente aan het riool en het park in 2014 sprake was van een aanzienlijke grondwaterstijging, van wel 2,5 meter. De gemeente betwist niet dat mogelijk sprake is geweest van (enige) grondwaterpeilstijging, maar wel dat dit is gebeurd in de mate die [eiser] noemt. Zij betwist in ieder geval dat het grondwaterpeil ter plaatse van de woning tot boven 1 meter onder het maaiveld is gestegen. Ze verwijst daarbij naar de hiervoor respectievelijk in r.o. 2.10 en 2.11 weergegeven delen van hoofdstuk 3.3. van het HKV-rapport en het Fugro briefrapport. [eiser] heeft daar niets tegen in gebracht en van een eventuele grondwaterpeilstijging tot boven de 1 meter onder het maaiveld geen onderbouwging gegeven. Er wordt daarom verder vanuit gegaan dat het waterpeil niet hoger is komen te staan dan tot 1 meter onder het maaiveld. Op basis van de thans aanwezige stukken is niet vast tet stellen wat het grondwaterpeil was vóór de werkzaamheden van de gemeente in 2014 en dus hoeveel het peil daarna is gestegen. In het Fugro-rapport wordt vermeld dat dat zonder nader onderzoek niet duidelijk is en ook het HKV-rapport geeft daarover geen uitsluitsel. Daarvoor is dan ook mogelijk nader (deskundigen-)onderzoek noodzakelijk. Er wordt, nu dat niet gemotiveerd is betwist, wel van uitgegaan dat wel sprake was van een stijging van het grondwaterpeil vanaf 2014. In welke mate het grondwaterpeil is gestegen laat de rechtbank vooralsnog in het midden.
De oorzaak van de grondwaterpeilstijging
4.3.
Partijen verschillen voorts van mening over de oorzaak van de gestelde grondwaterstijging. Waar [eiser] , met verwijzing naar het Fugro-rapport de plaatsing van stuw 2 in [naam watergang] de meest waarschijnlijke oorzaak aanwijst, wordt dit door de gemeente betwist, die, met verwijzing naar het HKV-rapport, de vervanging van de oude, lekke riool als oorzaak aanwijst. De rechtbank is van oordeel dat, nu dat verder niet gemotiveerd is betwist, vast staat dat de grondwaterpeilstijging het gevolg is van de gemeentelijke werkzaamheden in 2014 aan de riolering en/of in het park. Op basis van de thans aanwezige stukken kan echter niet kan worden vastgesteld wat de precieze oorzaak is van de grondwaterstijging. Daarvoor is het inwinnen van een deskundigenbericht nodig. Nu echter [eiser] stelt, dat óók indien uitgegaan wordt van een (voornamelijk) door het vervangen van het riool ontstane grondwaterstandstijging sprake is van onrechtmatig handelen door de gemeente en anderzijds de gemeente betwist dat van onrechtmatig handelen sprake is, ook als wordt uitgegaan door een grondwaterpeilstijging door de aanleg van de stuw, zal de rechtbank eerst beoordelen in hoeverre in
beidesituaties sprake is van onrechtmatigheid en of het dan nog noodzakelijk is vast te stellen welk gemeentelijk ingrijpen daarvan de oorzaak is.
De gronden voor de gestelde onrechtmatigheid
4.4.
De door [eiser] gestelde onrechtmatigheid van het handelen door de gemeente bestaat uit twee verwijten: ten eerste dat zij haar zorgplicht op grond van de waterwet niet is nagekomen en ten tweede dat haar handelen in strijd is met het bepaalde in artikel 5:39 BW.
Zorgplicht
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat een gemeente als waterbeheerder ten aanzien van het waterbeheer een zekere beleidsvrijheid toekomt. Niet betwist is de stelling van de gemeente dat zowel de vernieuwing van het riool als de aanleg van stuw 2 en de herinrichting van het park het gevolg is van gemeentelijke besluitvorming en dat die besluitvorming tot stand is gekomen na een procedure waarbij een belangenafweging heeft plaatsgevonden en waarbij ook aan de omwonenden, waaronder [eiser] , de gelegenheid is geboden tot inspraak. Getoetst dient te worden of de gemeente, zoals [eiser] stelt en de gemeente betwist, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden en de verschillende betrokken belangen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Daarbij is van belang dat de gemeente in het kader van de in artikel 3.6. van de Waterwet in het openbaar gemeentelijke gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de beheerder of de provincie behoort. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van deze bepaling (Kamerstukken II 2005/06, 30 578, nr. 3) staat daarover het volgende.
Elementen zorgplicht
De nieuwe zorgplicht richt zich op het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Eén en ander voor zover het
treffen van die maatregelen doelmatig is en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort. De essentiële elementen uit de zorgplicht, bepalend voor de reikwijdte, worden hieronder nader toegelicht.
Maatregelen in het openbaar gemeentelijk gebied
De zorgplicht is van toepassing op de openbare ruimte, dus vanaf de particuliere-perceelsgrens. Met maatregelen op of in het openbaar terrein kunnen problemen op particuliere percelen zijn verholpen. Er zijn echter ook situaties waarin dergelijke maatregelen niet afdoende of niet doelmatig zijn om dergelijke problemen te verhelpen en afvoer van grondwater noodzakelijk is. […] Gelet op de verantwoordelijkheden van particulieren zoals al eerder aangeduid, strekt de zorgplicht niet zover dat gemeenten ook gehouden zijn maatregelen te nemen op percelen die in particulier eigendom zijn. Eigenaren dienen zelf te zorgen voor een goede staat van de bij hen in eigendom zijnde percelen en gebouwen. Zij dienen in dat kader zelf waterhuishoudkundige en/of bouwkundige maatregelen te treffen.
Alleen structurele problemen
De gemeente dient maatregelen te treffen om de structurele beperking van de gebruiksfunctie van de grond als gevolg van grondwaterproblemen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Er is sprake van aantasting van de gebruiksfunctie wanneer het normale gebruik wordt belemmerd. Gedoeld wordt hier op de bovengrondse gebruiksfuncties (zoals wonen, werken en infrastructuur). Hoewel ook parkeergarages, tunnels en andere (grotendeels) ondergrondse bouwwerken kunnen lijden onder de gevolgen van grondwateroverlast, ziet het wetsvoorstel hier niet op. Overlast in geval van ondergrondse bouwwerken vraagt vooral om bouwkundige oplossingen, het realiseren van een voor dergelijke constructies geschikte ontwateringsdiepte is feitelijk geen optie, dat zou namelijk betekenen dat in dergelijke gevallen een ontwateringsdiepte van enkele meters gerealiseerd zou moeten worden.
Bewust is er bij de formulering van de zorgplicht vanuit gegaan dat de nadelige gevolgen van de grondwaterstand structureel moeten zijn. […] Hiermee wordt een zeker (normaal maatschappelijk) risico bij de perceelseigenaar gelaten: incidentele gevallen van overlast blijven voor zijn of haar rekening. Incidenteel zal de perceelseigenaar een zekere mate van wateroverlast moeten accepteren c.q. daartegen zelf maatregelen dienen te treffen. […]
De bestemming van gronden
De aan de grond gegeven bestemming (zoals deze blijkt uit het bestemmingsplan) speelt een belangrijke rol bij de concretisering van de zorgplicht.
[…]
Inspanningsplicht
Evenals ten aanzien van het hemelwater is gebeurd, is ook hier gekozen voor een taak in de vorm van een zorgplicht. Daarbij spelen dezelfde factoren een rol: de taak heeft het karakter van een inspanningsverplichting, waarbij gemeenten bij de uitvoering van hun taak de nodige beleidsvrijheid hebben de aanpak te kiezen die gelet op de lokale omstandigheden doelmatig is. […]
Doelmatigheid van maatregelen
Evenals bij de zorg voor het vuilwater en het hemelwater het geval is geeft ook hier de term «doelmatig» in de zorgplicht duidelijk aan dat de gemeenten bij de concrete invulling en uitoefening van hun zorgplicht beleidsvrijheid hebben. […] En daar waar wel overlast is geconstateerd, is de doelmatigheidsvraag eveneens aan de orde. Daarbij dienen de financiële implicaties, de omvang en de duur van de problemen in de afweging te worden betrokken, alsmede de verschillende mogelijke oplossingen om grondwateroverlast tegen te gaan. Zo is het, gelet op het streven naar deregulering en naar ruimte voor vasthouden van water, niet wenselijk in het bebouwde gebied een uiterst kostbare regulering van grondwaterstanden voor te schrijven.
Bij het benaderen van het grondwatervraagstuk dient derhalve per situatie te worden bezien welke maatregelen het meest doelmatig zijn. Bij deze afweging komt betekenis toe aan de aard, de omvang, de schaal en de duur van te verwachten of ontstane problemen. Hierbij moet erop worden gewezen dat de hier bedoelde zorgplicht zich beperkt tot waterhuishoudkundige maatregelen op en in het openbare terrein. Bouwkundige oplossingen zijn voor rekening van de perceelseigenaren. […]
§ 7. Het «verbrede» gemeentelijke rioleringsplan
Op grond van het voorgestelde artikel 4.22 Wm dienen gemeenten in hun GRP naast de reeds bestaande planverplichting voor de riolering ook expliciet aandacht te besteden aan hun nieuwe zorgplichten voor grond- en hemelwater. […] Het GRP zal ten minste een overzicht bevatten van […] en de voorgenomen maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen van de grondwaterstand. […] In het plan moet ook tot uitdrukking worden gebracht welk afwegingskader wordt gebruikt bij de uitvoering van de diverse zorgplichten. Gemeenten hebben hierbij een zekere beleidsvrijheid, zij het dat duidelijk moet worden wat wel en wat niet van de gemeente kan worden verwacht waar het de concretisering van de zorgplichten betreft. Uit het «verbrede GRP» en daarop gebaseerde nota’s en uitvoeringsplannen moet, waar het de grondwaterstandsproblematiek betreft, ook kunnen worden opgemaakt wanneer kan worden gesproken van structurele grondwaterstandsproblemen, zodat particulieren kunnen weten in welke situaties zij van de gemeente maatregelen mogen verwachten (althans voor zo ver maatregelen doelmatig te treffen zijn). Daarbij kunnen factoren als de omvang en de duur van de overlast een rol spelen, het aantal getroffen percelen, evenals de functie en de hydrologische toestand van het betrokken gebied. Daarnaast verdient het aanbeveling inzicht te geven in de gewenste ontwateringsdiepte die in een gebied wordt beoogd. Hiermee wordt niet bedoeld dat er een te garanderen vaste grondwaterstand wordt bepaald. Deze varieert immers sterk in tijd en in ruimte in het stedelijk gebied en is als zodanig niet volledig te beheersen. […].
Ten aanzien de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaren staat in de memorie van toelichting nog:
De verantwoordelijkheid van particulieren vloeit allereerst voort uit het burgerlijk recht. Een eigenaar dan wel erfpachter is verantwoordelijk voor de staat waarin de bij hem in eigendom zijnde gebouwen verkeren, inclusief de fundering en het – indien gewenst – waterdicht zijn van kelders en kruipruimtes, en voor de toestand waarin zijn percelen verkeren. Van hem mag worden verwacht dat hij, indien nodig of gewenst, de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om problemen als gevolg van een bepaalde grondwaterstand te voorkomen of te bestrijden, voorzover deze niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander, particulier of overheid. Of daarvan sprake is wordt per geval bezien volgens de daarvoor geldende regels van het aansprakelijkheidsrecht (zie artikel 6:162 en artikel 5:39 van het Burgerlijk Wetboek). Concrete maatregelen betreffen bijvoorbeeld de ontwatering van het eigen perceel, dan wel het zelf waterdicht maken van het bouwwerk. Eén en ander volgt met name ook uit jurisprudentie. […] Daarnaast vloeien ook uit het publiekrecht verplichtingen voort voor particulieren. Zij dienen immers te voldoen aan de bouwvoorschriften uit de Woningwet en de daarop gebaseerde regelgeving (het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening). […] Waar het de grondwaterstand betreft, verplicht de bouwregelgeving (het Bouwbesluit en/of de gemeentelijke bouwverordening) niet tot het waterdicht maken van ruimtes beneden de begane grondvloer, tenzij deze ruimtes als een zogenoemd verblijfsgebied wordt gebruikt, dat wil zeggen een ruimte waar mensen regelmatig verblijven. Van de particulier wordt dan ook op dit punt verwacht dat hij, behalve dat hij ervoor zorgt dat zijn onroerende zaak voldoet aan de eisen op grond van de bouwregelgeving, ook zelf ervoor zorgt dat het voldoet aan wensen die hij zelf daar bovenop heeft ten aanzien van het object, middels bouwkundige en/of waterhuishoudkundige maatregelen en voorzieningen.
4.6.
Uit deze parlementaire geschiedenis volgt dat van de gemeente in zijn algemeenheid niet kan worden verwacht dat zij het peil van het grondwater zo laag houdt dat er geen grondwaterlast kan ontstaan in ondergrondse verblijfruimtes, wat zou betekenen dat zij het ontwateringspeil enkele meters onder het maaiveld zou dienen te houden. [eiser] heeft ook niet weersproken dat de verantwoordelijk van het beperken van het risico op wateroverlast in dergelijke ruimtes in beginsel steeds bij de eigenaar ligt, die er voor dient te zorgen dat de buitenwanden van zo’n ruimte waterdicht zijn, wat onder meer volgt uit de, ook op het moment van de aanleg van de kelder van toepassing zijnde, bouwregelgeving, waaronder het Bouwbesluit. [eiser] betwist niet dat de kelder een ondergrondse verblijfsruimte is en stelt ook dat hij muren van de kelder waterdicht heeft gemaakt. Voor zover [eiser] met de opmerking tijdens de mondelinge behandeling dat de ramen van de kelder overeenkomstig het bouwbesluit waterdicht waren, maar dat er dan nog lekkage kan ontstaan ‘als er constant water opgezet wordt’ bedoelt te stellen dat weliswaar vereist is dat ondergrondse buitenmuren van verblijfsruimten “waterdicht” moeten zijn maar niet tegen bestand tegen blootstelling aan grondwater, wordt deze stelling verworpen. De in de regelgeving genoemde waterdichtheid van de buitenwanden van ondergrondse verblijfsruimten ziet, in zijn algemeenheid, mede op grondwater.
4.7.
De gemeente heeft aan haar verplichtingen als bedoeld in de waterwet onder meer uitvoering gegeven door het opstellen van het GRP, waarin als richtlijn voor de ontwateringsdiepte 0,7 meter onder het maaiveld wordt aangehouden en waarin is opgenomen dat pas bij een overschrijding van deze diepte die langer dan twee aaneengesloten maanden duurt, sprake is van een structureel te hoge grondwaterstand. Niet betwist is dat deze normen ook golden in 2014, toen “GRP Groesbeek 2011-2015” nog gelding had.
4.8.
Dat het GRP en de voornoemde, daarin neergelegde en ook eerder geldende, normen rechtmatig en na consultatie van belanghebbenden en na afweging van verschillende belangen tot stand zijn gekomen, is niet betwist. Ook overigens is niet onderbouwd gesteld dat daaraan gebreken kleven, dat het GRP niet voldoet aan de bedoeling van de Waterwet of dat de norm van 0,7 meter, ongebruikelijk, onredelijk of anderszins niet in overeenstemming is met wat in dat opzicht van een goed waterbeheerder mag worden verwacht. Bijzondere omstandigheden waarom de gemeente die norm in dit geval niet mocht toepassen heeft [eiser] evenmin gemotiveerd gesteld. Uit het overwogene in r.o. 4.2. volgt voorts dat het grondwaterpeil binnen die norm is gebleven. In die zin is er dus geen sprake van het niet voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.
4.9.
[eiser] heeft aangevoerd dat de schending van de zorgplicht er uit zou hebben bestaan dat de gemeente bij haar besluitvorming met betrekking tot de aanleg van de stuw en/of het vervangen van de riolering een impactanalyse had moeten uitvoeren en maatregelen had moeten nemen om de nadelige gevolgen voor [eiser] zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken, terwijl zij dit heeft nagelaten. Voor zover [eiser] stelt dat de gemeente onvoldoende heeft onderzocht of de maatregelen er toe zouden leiden dat het grondwaterpeil binnen de in r.o. 4.6. genoemde normen zou blijven, wordt dit door de gemeente betwist en is dit door [eiser] ook niet onderbouwd. Zoals overwogen is ook niet gebleken dat die normen zijn overschreden.
4.10.
De rechtbank begrijpt dat [eiser] stelt dat de gemeente had moeten onderzoeken of door de door haar voorgenomen maatregelen, hoewel de grondwaterstand daarmee binnen de in de GRP vastgestelde normen bleef, toch schade zouden kunnen veroorzaken aan ondergrondse bouwwerken van een grotere diepte, zoals de kelder van [eiser] en, als dat het geval zou zijn, daartegen maatregelen had moeten nemen. De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid niet kan worden aangenomen dat dit van een goed waterbeheerder mag worden verwacht, temeer niet nu, zoals overwogen, het in beginsel de verantwoordelijkheid is van de eigenaar van een diepere ondergrondse verblijfsruimte op particulier terrein om, desgewenst bouwkundige maatregelen te treffen om het binnendringen van grondwater te voorkomen, zodat een waterbeheerder daar in beginsel van mag uitgaan. Dit zou anders kunnen zijn indien er omstandigheden aanwezig waren op grond waarvan de gemeente er in dit geval op bedacht had moeten zijn dat de voorgenomen werkzaamheden een grote impact op het grondwaterpeil zouden hebben (in het midden gelaten of achterafgezien sprake is geweest van een grote grondwaterstandwijziging, wat zoals overwogen niet vast staat). Dergelijke omstandigheden zijn niet aangevoerd. Ook overigens zijn geen omstandigheden aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat van een goed waterbeheerder had mogen worden verlangd dat in dit geval, waarbij het grondwaterpeil binnen de gemeentelijke norm is gebleven, een dergelijk onderzoek had moeten plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat [eiser] destijds voor de aanleg van de kelder een bouwvergunning is gegeven, creëert die verplichting niet. Deze enkele vergunningverlening, zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gesteld, ontheft [eiser] niet van zijn eigen verantwoordelijkheid de ondergrondse verblijfsruimte op zijn eigen perceel waterdicht te maken, betekent niet dat hij er op mocht vertrouwen dat het grondwaterpeil beneden de diepte van de kelder zou blijven en levert voor de gemeente ten aanzien van de waterstand ook geen extra zorg- of onderzoeksverplichting op. Dat bij die vergunningverlening bijzondere aandacht is besteed aan het grondwaterpeil en/of wateroverlast is niet gesteld. [eiser] heeft ook niet gesteld dat hij destijds bij de aanleg van de kelder zelf onderzoek heeft gedaan naar de hoogte en of fluctuatie van de grondwaterstand, of dat er andere omstandigheden zijn op grond waarvan hij er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de grondwaterstand steeds (aanzienlijk) lager zou zijn dan de door de gemeente gehanteerde norm van 0,7 meter onder het maaiveld, waardoor bijvoorbeeld de noodzaak tot het grondwaterdicht maken van de kelder zou zijn vervallen.
4.11.
Ook de omstandigheid dat [eiser] , naar eigen zeggen, door de renovatie van de riolering en het plaatsen van de stuw onevenredig hard is getroffen maakt dit niet anders. Dit maakt het handelen van de gemeente evenmin onrechtmatig, in strijd met wat een goed waterbeheerder betaamd of strijdig met de Waterwet. Immers, zoals ook door de gemeente is aangevoerd, de Waterwet (artikel 7:14) voorziet juist in de mogelijkheid om aan degene die als gevolg van de op zich rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid van de gemeente in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden een vergoeding toe te kennen, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. [eiser] kon daartoe binnen de in dat artikel gestelde termijn van 5 jaar na openbaring van de schade bij de gemeente een verzoek indienen en zo nodig de verdere bestuursrechtelijke weg volgen. Het niet ook nog buiten die regeling om zorgen voor compensatie levert geen onzorgvuldigheid op.
4.12.
De conclusie is dat onvoldoende gesteld is om de conclusie te rechtvaardigen dat de gemeente, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden en de verschillende betrokken belangen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven, ongeacht of er een grondwaterstijging heeft plaatsgevonden door de renovatie van de riolering of dat dit (mede) is veroorzaakt door de aanleg van de stuw.
Artikel 5:39 BW
4.13.
De gemeente heeft primair aangevoerd dat artikel 5:39 BW niet toepasselijk is. Zij betwist dat sprake was van het brengen van een wijziging in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van het grondwater in de zin van die bepaling omdat, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de gemeente, er juist sprake was van een terugbrengen in de oorspronkelijk toestand, door het herstel van de lekke riolering, waarmee het onbedoelde en ongewenste drainerend effect daarvan werd opgeheven. De rechtbank overweegt dat de enkele gestelde omstandigheid dat sprake is van terugbrengen in een “oorspronkelijke” toestand niet uitsluit dat sprake is van een (al dan niet onrechtmatige) wijziging van de grondwaterstand in de zin van artikel 5:39 BW. Of daarvan sprake is hangt ook van andere omstandigheden af, waaronder de tijd die is verlopen sinds die oorspronkelijke toestand in eerste instantie dan zou zijn gewijzigd, wat in dit geval volgens [eiser] dan heel lang geleden moet zijn gebeurd. Concrete gegevens daarover ontbreken hier en daarvoor is opnieuw nader onderzoek vereist. Bovendien staat, zoals overwogen, niet vast of de grondwaterpeilwijziging het gevolg is van het herstel van de riolering.
4.14.
De rechtbank is echter van oordeel dat, ook als er van wordt uitgegaan dat wel sprake was van een wijziging van de grondwaterstand in de zin van artikel 5:39 BW door de gemeente, en daarbij in het midden gelaten of die wijziging dan is veroorzaakt door het herstel van het riool of door de aanleg van de stuw, [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de gemeente [eiser] daardoor hinder heeft toegebracht in een mate en op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is. Daarbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat een handeling heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan iemand schade lijdt, nog niet meebrengt dat een op onrechtmatige daad gegronde aanspraak op vergoeding daarvan bestaat. Dit is niet anders indien dat handelen zou moeten worden aangemerkt als een inbreuk op zijn subjectief recht, zoals hier het eigendomsrecht van [eiser] : ook dan is immers voor het ontstaan van een verplichting tot schadevergoeding ten minste mede vereist dat die inbreuk aan de ander, hier de gemeente, kan worden toegerekend in de zin van art. 6:162 BW (vgl: HR 27-05-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1376, NJ 1994/590 (Lambregts/IHM). Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (HR 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235 NJ 1991, 476 (overwaaiende onkruidzaden); HR 18-09-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2704, NJ 1999,69 m.nt. A.R. Bloembergen (Bijenspat II, Luykx/Bastiaansen)).
4.15.
In dat verband overweegt de rechtbank dat de gestelde hinder er feitelijk uit bestond dat er water via de koekoeken door de kelderramen de kelder in stroomde. Zoals overwogen is niet betwist dat de kelder een ondergrondse verblijfsruimte is en dat het in beginsel de verantwoordelijkheid is van de eigenaar van een dergelijke ruimte om er voor te zorgen dat de buitenwanden van zo’n kelder grondwaterdicht zijn en dat dit onder meer volgt uit de, ook op het moment van de aanleg van de kelder van toepassing zijnde, bouwregelgeving, waaronder het Bouwbesluit. [eiser] stelt ook dat hij de muren van de kelder om die reden waterdicht heeft gemaakt maar dat het water desondanks door de ramen kwam. Dat en waarom de verantwoordelijkheid ten aanzien van het waterdicht maken van een ondergrondse verblijfsruimte niet zou gelden voor, kennelijk dieper dan 0,7 meter onder het maaiveld, ondergronds liggende ramen, al dan niet in combinatie met de koekoeken, heeft [eiser] echter niet onderbouwd. Zoals overwogen heeft [eiser] niet gesteld dat hij bij de aanleg van de kelder onderzoek heeft gedaan naar het grondwaterpeil en de mogelijke fluctuatie daarvan. Zoals overwogen is het grondwaterpeil, nu er van wordt uitgegaan dat dit niet boven de 1 meter onder het maaiveld is gekomen, ruim binnen de daarvoor in het GRP 2016 neergelegde en ook daarvoor geldende norm van 0,7 meter onder het maaiveld gebleven. In deze omstandigheden kan van het door de gemeente veroorzaken van een grondwaterstijging in zijn algemeenheid niet gesteld worden dat daarmee is gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of met wat in het maatschappelijke verkeer betaamt en evenmin dat sprake is van een aan de gemeente toe te rekenen inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . Omstandigheden die maken dat daarvan hier wel sprake was, zijn niet gesteld. Dat [eiser] destijds voor de aanleg van de kelder een bouwvergunning is gegeven maakt de grondwaterpeilstijging als gevolg van handelen van de gemeente evenmin onrechtmatig. De conclusie is dat niet gebleken is van een wijziging van de grondwaterstand in een mate of op een wijze die op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig is.
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat, in het midden gelaten hoe groot de wijziging van grondwaterpeil precies is geweest en waardoor dit is veroorzaakt, niet gebleken is van onrechtmatig handelen door de gemeente in strijd met het bepaalde in artikel 5:39 BW of met hetgeen van een goed waterbeheerder verwacht mag worden. De vorderingen van [eiser] zullen daarom worden afgewezen. Verder onderzoek naar de mate van de waterstijging en de oorzaak daarvan kunnen dan achterwege blijven.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht 1.992,00
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 4.140,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 4.140,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.