ECLI:NL:RBGEL:2020:5925

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
C/05/361961 / HZ ZA 19-127
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht beroep op financieringsvoorbehoud en toewijzing vordering tot betaling contractuele boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als eisers en gedaagden. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Beekers, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Beukers, met betrekking tot een koopovereenkomst van een woning. De kern van het geschil betreft het beroep van de gedaagden op een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst, dat door de rechtbank als onvoldoende gedocumenteerd werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet aan hun inspanningsverplichting hadden voldaan om de financiering te verkrijgen, en dat hun beroep op het financieringsvoorbehoud niet rechtsgeldig was ingeroepen. Hierdoor werd de koopovereenkomst door de eisers rechtsgeldig ontbonden. De eisers vorderden vervolgens betaling van een contractuele boete van € 64.000,00, die door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in verzuim waren geraakt en dat de eisers recht hadden op de boete, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Het beroep van de gedaagden op matiging van de boete werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de boete niet buitensporig was in verhouding tot de schade die de eisers hadden geleden. De rechtbank heeft ook de beslagkosten en proceskosten toegewezen aan de eisers. In het incident dat door de gedaagden was ingesteld, werd de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/361961 / HZ ZA 19-127
Vonnis in hoofdzaak en in incident van 11 november 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2]
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J.A. Beekers te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.E. Beukers te Bussum.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen ieder afzonderlijk worden aangeduid als ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 november 2020
  • de akte houdende producties van [eisers]
  • de e-mail van de griffier aan partijen van 18 mei 2020 n.a.v. het vanwege de Coronacrisis niet doorgaan van de mondelinge behandeling op 18 maart 2020
  • de akte na mail rechtbank 18-5-2020 16:27 uur, tevens houdende 3 producties (33 t/m 35) van [eisers]
  • de antwoordakte na email van de rechtbank 18 mei 2020 16:27 uur van [gedaagde 1] c.s.
  • de brief van de griffier aan partijen van 3 augustus 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 7 oktober 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de hoofdzaak en in het incident.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eisers] als verkoper en [gedaagde 1] c.s. als koper is een overeenkomst tot stand gekomen, waarbij [eisers] aan [gedaagde 1] c.s. heeft verkocht de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) voor een koopsom van € 640.000,00. Deze koopovereenkomst is door partijen ondertekend op 12 juni 2019 respectievelijk 13 juni 2019.
2.2.
In artikel 5 van de koopovereenkomst is bepaald dat, voor zover hier van belang, koper uiterlijk op 29 juli 2019 een bankgarantie zal doen stellen - of in plaats daarvan een waarborgsom kan storten - voor een bedrag van € 64.000,00.
2.3.
Artikel 11 (“
Ingebrekestelling/ Ontbinding”) van de koopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

11.1.Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2.
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
11.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van haar recht de koopovereenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 11.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie promille (3‰) van de koopsom met een maximum van tien procent (10%) van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
Indien de wederpartij na verloop van tijd de koopovereenkomst alsnog ontbindt dan zal de nalatige partij een boete verschuldigd zijn van tien procent (10%) van de koopsom verminderd met het reeds in de vorm van een dagboete betaalde bedrag, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(...)
2.4.
Artikel 15 (“
Ontbindende voorwaarden”) van de koopovereenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

15.1.Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. op15 juli 2019koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van100% van de getaxeerde marktwaardegeen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, zulks tegen geen hogere bruto jaarlast danmarktconform geldende waardes, of een rentepercentage niet hoger danmarktconform geldende waardes, bij de volgende hypotheekvorm:één der gangbare hypotheekvormen, tegen normale voorwaarden en tarieven.
Onder bankinstelling wordt in dit artikel begrepen een bank of verzekeraar in de zin van artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht; of
(...)
15.3.
Partijen verplichten zich over en weer al het redelijk mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering en/of Nationale Hypotheek Garantie en/of toezegging(en) en/of andere zaken te verkrijgen.
De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen, uiterlijk op deeerstewerkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen.
Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 onder sub a. wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder ‘goed gedocumenteerd’ verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar dient te worden overgelegd.In aanvulling hierop(...)komen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk(ken) dient over te leggen om te voldoen aan het vereiste van ‘goed gedocumenteerd’:In het kader van een mededeling dat ontbinding wordt ingeroepen op grond van een financieringsvoorbehoud wordt onder “goed gedocumenteerd” in ieder geval verstaan dat de mededeling vergezeld moet gaan van bewijsstukken dat koper bij tenminste 1 geldverstrekkende instellingen een offerte heeft gevraagd of heeft laten vragen en dat geen van die aanvragen tot het gewenste resultaat heeft geleid. Indien de mededeling niet goed gedocumenteerd is, behoeft verkoper geen genoegen te nemen met ontbinding.(...)
2.5.
Bij e-mail van 15 juli 2019 heeft [gedaagde 1] aan de makelaar van [eisers] , met in CC [gedaagde 2] , voor zover hier van belang, het volgende bericht:

(...) hierbij wilde ik meedelen dat Tamara [gedaagde 2] en Jacob [gedaagde 1] samen niet overgaan op de koop van de [adres]
het zou kunnen dat ik het zelf kan aankopen
maar dan zal er een nieuw koopcontract moeten komen
met alleen mijn naam er op
wij krijgen nu de financiering niet rond hoe we het nu inschieten
hopende op een antwoord van u wij zullen een mail van een financier ook door mailen naar u
(...)
wij gaan er van uit dat dit voldoende is
u wist hoe het er voor stond
groetjes [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
2.6.
Diezelfde dag heeft [gedaagde 1] aan de makelaar van [eisers] doorgestuurd een e-mail van eveneens 15 juli 2019 van een Accountmanager MKB van Rabobank Randmeren gericht aan [gedaagde 1] , waarin staat vermeld, voor zover relevant:

(...) Ik heb navraag gedaan omtrent de gevraagde particuliere financiering ten behoeve van de aankoop van de [adres] . Op dit moment kunnen wij jouw helaas geen aanbod doen. (...)
2.7.
De makelaar van [eisers] heeft op 16 juli 2019 per e-mail aan [gedaagde 1] c.s. geschreven dat, voor zover hier van belang, [gedaagde 1] c.s. met de in 2.5 genoemde e-mail niet voldoet aan de verplichtingen ex artikel 15.3 (Ontbindende voorwaarden) van de koopovereenkomst, waarin onder meer staat dat ontbinding alleen kan worden ingeroepen indien deze ‘goed gedocumenteerd’ geschiedt. Daarvan is nu geen sprake, aldus de makelaar, die op grond van het vorenstaande uitspreekt dat [eisers] nog steeds onverkort uitgaat van de nakoming door [gedaagde 1] c.s. van de verplichtingen uit de koopovereenkomst.
2.8.
Daarop heeft [gedaagde 1] c.s. diezelfde dag per e-mail aan de makelaar van [eisers] gereageerd, en wel als volgt:

Wij betwisten jou uitleg
Wij hebben geen financiering en dat was het het criteria voor ons hadden jullie maar beter uit moeten leggen wat jullie daar onder verstaan mijn huisbank geeft dat aan ook heb ik al aan gegeven dat [gedaagde 2] het niet kon en jij zou contact opnemen met de verkopende partij vervolgens hebben wij niets gehoord ook heb ik gezegd dat ik het misschien zelf wil kopen ook geen reactie van u ik denk dat u in gebreken bent
U kunt mij bellen en uitleg vragen maar u Beld mij niet dus ik zie hoe het nu gaat van de koop of
(...)
2.9.
Bij brief van 20 augustus 2019 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde 1] c.s. in gebreke gesteld vanwege het niet (tijdig) afgeven/ontvangen van een bankgarantie/waarborgsom. Namens [eisers] is daarbij aan [gedaagde 1] c.s. nog één keer de kans gegeven om binnen acht dagen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen, waarna [gedaagde 1] c.s. jegens [eisers] in verzuim zal komen te verkeren en [eisers] op grond van artikel 11.3 van de koopovereenkomst nakoming zal verlangen en aanspraak zal maken op de overeengekomen boete, die kan oplopen tot € 64.000,00. In deze brief staat voorts vermeld dat [eisers] zich het recht voorbehoudt in geval van verzuim alsnog schriftelijk te ontbinden, in welk geval [gedaagde 1] c.s. een boete van € 64.000,00 verbeurt.
2.10.
[gedaagde 1] heeft bij e-mail van 29 augustus 2019 aan de advocaat van [eisers] een e-mail van diezelfde dag doorgestuurd, waarin een Financieel Adviseur Particulieren van Rabobank Randmeren aan [gedaagde 1] - voor zover hier van belang - het volgende schrijft:

(...) Op 15 juli (...) heeft u een e-mail van mijn collega (...) ontvangen waarin hij u bevestigd dat wij u geen offerte kunnen verstrekken/geen aanbod kunnen doen voor de financiering van de aankoop van de [adres] .
Dit is een reguliere afwijzing welke wij regelmatig gebruiken.
In een bevestiging tot afwijzing van een financieringsaanvraag is het voor ons niet toegestaan om de reden van afwijzing te vermelden . Dit betreft privacygevoelige informatie.
(...)
2.11.
Bij brief van 1 oktober 2019 aan [gedaagde 1] c.s. is de koopovereenkomst namens [eisers] ontbonden. Daarbij is [gedaagde 1] c.s. gesommeerd de boete van 10% van de koopsom, € 64.000,00, binnen zeven dagen te voldoen.
2.12.
Aan deze sommatie heeft [gedaagde 1] c.s. tot op heden niet voldaan.
2.13.
[eisers] heeft op 6 november, 27 november en 3 december 2019, na daartoe verkregen verlof van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ten laste van [gedaagde 1] c.s. conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank laten leggen, dat voor een bedrag van
€ 12.561,78 doel heeft getroffen.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk - des de een betalende de ander zal zijn gekweten - zal veroordelen tot betaling aan [eisers] van
I. een bedrag aan hoofdsom van € 64.000,00;
II. te vermeerderen met de wettelijke rente voor consumententransacties over de toegewezen hoofdsom vanaf de verzuimdatum (28 augustus 2019) tot de dag der algehele voldoening;
III. te vermeerderen met de gemaakte buitengerechtelijke kosten voor juridische bijstand tot aan deze procedure, bedragende volgens BIK € 1.415,00 (...), althans een in goede justitie te bepalen bedrag (...);
IV. de kosten van dit geding, de kosten van gelegde beslagen daaronder begrepen, (...) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na betekening van het vonnis tot [aan] de dag der algehele voldoening;
V. een vergoeding voor nakosten, te weten € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 14e dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Het beroep van [gedaagde 1] c.s. op het financieringsvoorbehoud is onvoldoende gedocumenteerd en [gedaagde 1] c.s. heeft niet aan zijn inspanningsverplichting voldaan. [gedaagde 1] c.s. is in gebreke gebleven de koopovereenkomst na te komen, waarna hij in verzuim is geraakt. Daarop heeft [eisers] de koopovereenkomst ontbonden. Hij maakt daarbij aanspraak op de contractueel overeengekomen boete van € 64.000,00, vermeerderd met rente, en op vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten van € 1.415,00.

4.Het verweer in de hoofdzaak

4.1.
[gedaagde 1] c.s. concludeert dat de rechtbank [primair] [eisers] in [zijn] vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans dat de rechtbank hem deze vordering zal ontzeggen, subsidiair de vordering zal toewijzen maar de gevorderde boete zal matigen en zonder dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde zal verbinden dat [eisers] zekerheid stelt tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente als [hij] niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis heeft betaald.
4.2.
Op het verweer van [gedaagde 1] c.s. wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in incident

5.1.
[gedaagde 1] c.s. vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, inhoudende opheffing van het beslag op grond van artikel 705 Rv.
5.2.
[eisers] voert verweer.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

kern

6.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag of [gedaagde 1] c.s. de ontbindende voorwaarde uit artikel 15.1 onder a van de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ingeroepen.
6.2.
De voorwaarden waaronder het financieringsvoorbehoud kon worden ingeroepen, zijn expliciet omschreven in artikel 15.3 van de koopovereenkomst. Daaruit volgt dat op [gedaagde 1] c.s. de verplichting rustte om al het redelijk mogelijke te doen teneinde de financiering te verkrijgen, dat de ontbinding tijdig moet worden ingeroepen en dat het inroepen van de ontbindende voorwaarde ‘goed gedocumenteerd’ dient te geschieden.
6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. tijdig een beroep heeft gedaan op het financieringsvoorbehoud. In discussie is of het beroep van [gedaagde 1] c.s. op het financieringsvoorbehoud ‘goed gedocumenteerd’ is en wat op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst onder goed gedocumenteerd dient te worden verstaan.
6.4.
De achtergrond van de documentatieplicht is dat de verkoper moet kunnen beoordelen of terecht een beroep op het financieringsvoorbehoud wordt gedaan en of dit beroep niet te lichtvaardig wordt gedaan. Daarbij heeft de koper ook een inspanningsverplichting om een financiering te krijgen; de koper mag niet stilzitten en moet serieus trachten een financiering te krijgen. De documentatieplicht dient ook mede om te beoordelen of aan die inspanningsverplichting is voldaan (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 februari 2017 ECLI:NL:GHARL:2017:1695, r.o. 4.5, slot).
In de koopovereenkomst is opgenomen dat onder goed gedocumenteerd wordt verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan [eisers] of zijn makelaar moet worden overgelegd. Daarnaast zijn partijen expliciet overeengekomen dat in aanvulling hierop onder ‘goed gedocumenteerd’ in ieder geval wordt verstaan dat de mededeling vergezeld moet gaan van bewijsstukken dat koper bij tenminste één geldverstrekkende instelling een offerte heeft gevraagd of heeft laten vragen en dat geen van die aanvragen tot het gewenste resultaat heeft geleid.
6.5.
Op [gedaagde 1] c.s. rusten conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die een beroep op het financieringsvoorbehoud rechtvaardigen. [gedaagde 1] c.s. dient dus te stellen en zonodig te bewijzen dat hij al het redelijk mogelijke heeft gedaan om financiering van de woning te verkrijgen en dat de mededeling die hij van zijn beroep op de ontbindende voorwaarde aan [eisers] heeft gedaan goed gedocumenteerd was.
6.6.
[gedaagde 1] c.s. heeft in dat kader gesteld dat hij zowel zakelijk als privé bij de Rabobank bankiert en dat er tussen [gedaagde 1] en de Rabobank, meer in het bijzonder met de in 2.6 genoemde Accountmanager MKB, een langdurige en goede relatie bestaat. Om die reden heeft [gedaagde 1] c.s. de financieringsaanvraag mondeling gedaan. Deze aanvraag is door de Rabobank op 15 juli 2019 afgewezen. De in 2.6 genoemde e-mail betreft een reguliere afwijzing, zoals volgt uit 2.10 opgenomen toelichting van de Rabobank. Met deze e-mail is tevens voldaan aan de verplichting om bewijsstukken te delen waaruit volgt dat een aanvraag is gedaan. De afwijzing is bovendien goed gedocumenteerd, aldus [gedaagde 1] c.s. . Een summiere afwijzing is immers voldoende. Dit volgt uit de toelichting op de koopovereenkomst voor de consument, specifiek uit de toelichting op artikel 15, waarbij staat vermeld dat “
[g]eldverstrekkers (...) tegenwoordig zodanig aan regels [zijn] gebonden door de Wet op het financieel toezicht dat er van uitgegaan mag worden dat een afwijzing van een geldverstrekker gebaseerd is op een grondige beoordeling van de financiële situatie van koper, zelfs als de afwijzing summier is geformuleerd.” Hieruit volgt tevens dat een ‘kale afwijzing’ in veel gevallen voldoende is om de koopovereenkomst te mogen ontbinden, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s.
6.7.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] c.s. hier nog aan toegevoegd dat hij de aanvraag bij de Rabobank met tussenkomst van zijn accountant heeft gedaan. Het was de wens van [gedaagde 1] c.s. om de woning privé te kopen met behulp van een financiering vanuit zijn eigen B.V. Dat bleek echter niet mogelijk, in die zin dat volgens de Rabobank nieuwe regelgeving eraan in de weg staat dat [gedaagde 1] c.s. de woning zou kopen met behulp van een lening van zijn eigen B.V. Om die reden heeft [gedaagde 1] c.s. daarop bij de Rabobank een afwijzing geregeld, want die had hij nodig, aldus zijn verklaring ter zitting.
6.8.
[gedaagde 1] c.s. heeft naar eigen zeggen tevens aan zijn inspanningsverplichting voldaan. Hij stelt een daadwerkelijke aanvraag te hebben gedaan. De Rabobank zou immers geen afwijzing sturen als er slechts sprake zou zijn geweest van een oriënterend gesprek. [gedaagde 1] c.s. heeft voor die aanvraag tijdig (voldoende) gegevens overgelegd, anders zou de Rabobank immers om aanvullende informatie hebben gevraagd in plaats van de financieringsaanvraag af te wijzen, aldus nog steeds [gedaagde 1] c.s.
6.9.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen [gedaagde 1] c.s. ter zitting heeft verklaard (zie 6.7) niet zonder meer volgt dat hij al het redelijk mogelijke heeft gedaan om de in artikel 15.1 aanhef en onder a van de koopovereenkomst bedoelde financiering (“
een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling”) te verkrijgen. Uit hetgeen namens [gedaagde 1] c.s. is gesteld kan immers niet worden afgeleid dat hij bij de Rabobank een aanvraag voor een - door de Rabobank te verstrekken - hypothecaire geldlening ter financiering van de woning heeft gedaan. [gedaagde 1] c.s. heeft slechts navraag laten doen of financiering vanuit zijn eigen B.V. mogelijk was. Dat bleek niet het geval.
6.10.
Met de door [gedaagde 1] c.s. overgelegde afwijzing van de Rabobank (de e-mail van 15 juli 2019, zie 2.6) is naar het oordeel van de rechtbank de mededeling van [gedaagde 1] c.s. dat hij zich op het financieringsvoorbehoud beroept (zie 2.5) dan ook niet voldoende gedocumenteerd in de zin van de koopovereenkomst. Die afwijzing moet, gelet op de eigen verklaring van [gedaagde 1] c.s. ter zitting, immers geacht worden te zien op de onmogelijkheid om vanuit zijn B.V. een lening te verstrekken aan hemzelf in privé ter financiering van de woning. Deze afwijzing vormt dan ook, tegen die achtergrond, geen bewijs dat [gedaagde 1] c.s. bij tenminste één geldverstrekkende instelling een offerte heeft gevraagd of heeft laten vragen en dat geen van die aanvragen tot het gewenste resultaat heeft geleid.
6.11.
Dat [gedaagde 1] c.s. aan de Rabobank, bijvoorbeeld toen bleek dat financiering vanuit zijn eigen B.V. niet mogelijk bleek, een andere, reële aanvraag ter verkrijging van een hypothecaire geldlening heeft ingediend - waarop de meermaals aangehaalde afwijzing van de Rabobank dan (mede) zou zien - is onvoldoende komen vast te staan. De enkele, algemene stellingen die [gedaagde 1] c.s. daartoe heeft ingenomen - vergelijk 6.8 - maken dat allerminst aannemelijk, te meer nu [gedaagde 1] c.s. naar eigen zeggen slechts mondeling overleg heeft gevoerd. Dat een dergelijke, reële aanvraag - zelfs bij een goede en langdurige relatie met de bank - zonder overlegging van stukken beoordeeld kan worden, is onaannemelijk. Hetgeen de Rabobank daarover in haar e-mail van 29 augustus 2019 (2.10) heeft geschreven alsmede de toelichting op de koopovereenkomst voor de consument (6.6), doen aan het voorgaande niets af.
6.12.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.9-6.11 is overwogen en beslist, is de conclusie dat [gedaagde 1] c.s. de ontbindende voorwaarde uit artikel 15.1 onder a van de koopovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ingeroepen. De koopovereenkomst is door hem dan ook niet ontbonden.
6.13.
Vervolgens heeft [eisers] [gedaagde 1] c.s. in gebreke gesteld, is laatstgenoemde in verzuim komen te verkeren en heeft [eisers] de koopovereenkomst op zijn beurt wel rechtsgeldig ontbonden op grond van het toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde 1] c.s. in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit de koopovereenkomst. Op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst verbeurt [gedaagde 1] c.s. in dat geval ten behoeve van [eisers] een boete van 10% van de koopsom, aldus een boete van € 64.000,00.
6.14.
De vordering van [eisers] tot betaling van deze boete door [gedaagde 1] c.s. zal worden toegewezen, behoudens het hierna te bespreken beroep op matiging.
beroep op matiging
6.15.
De rechtbank stelt in het kader van het beroep van [gedaagde 1] c.s. op matiging van de contractuele boete het volgende voorop. De in de bepaling van artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (Hof Arnhem-Leeuwarden 21 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:374).
6.16.
[gedaagde 1] c.s. heeft in het kader van zijn beroep op matiging aangevoerd dat een boete van € 64.000.00 [gedaagde 1] c.s. in zware financiële problemen zal brengen, terwijl de schade van [eisers] naar verwachting beperkt zal zijn.
6.17.
[eisers] heeft de stellingen van [gedaagde 1] c.s. gemotiveerd betwist. Van een discrepantie tussen de boete en de schade is in dit geval geen sprake. De woning is weliswaar voor € 20.000,00 meer verkocht dan de koopsom die bij de transactie met [gedaagde 1] c.s. gold, maar [eisers] heeft de koop van zijn beoogde nieuwe woning in Twello moeten ontbinden vanwege het feit dat [gedaagde 1] c.s. de woning niet meer wilde/kon afnemen. Die woning in Twello is inmiddels eveneens in prijs gestegen, thans niet meer te koop en bovendien is [eisers] op jaarbasis € 3.000,00 meer kwijt geweest aan energiekosten voor de woning vergeleken met de beoogde nieuwe woning in Twello. Daar komen de advocaatkosten (€ 13.682,17) en extra notariskosten (€ 423,50) nog bij. [eisers] heeft zijn schade dan ook becijferd op ruim € 15.000,00, waarbij de advocaatkosten nog steeds doorlopen.
6.18.
Hoewel [gedaagde 1] c.s. zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat aan de zijde van [eisers] zelfs sprake was van winst in plaats van schade, is namen [gedaagde 1] c.s. ter zitting - toen bleek dat [gedaagde 1] c.s. bij die berekening ten onrechte was uitgegaan van de vraagprijs in plaats van de daadwerkelijke verkoopprijs - verklaard dat de schade aan de zijde van [eisers] € 15.000,00 bedraagt.
6.19.
Van dat laatste (minimum)bedrag aan schade aan de zijde van [eisers] zal de rechtbank dan ook uitgaan. De rechtbank moet voorts vaststellen dat [gedaagde 1] c.s. zijn door [eisers] betwiste stelling dat hij, [gedaagde 1] c.s. , in zware financiële problemen komt als hij gehouden is de volledige boete te voldoen, op geen enkele manier heeft onderbouwd. Ook heeft [gedaagde 1] c.s. geen feiten en omstandigheden aangedragen met betrekking tot de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen op grond waarvan de rechtbank in dit geval van haar matigingsbevoegdheid gebruik zou moeten maken. Daar komt nog eens bij dat een boetebeding als het onderhavige volstrekt gebruikelijk is bij transacties ter zake onroerende zaken en mede is bedoeld als stevige prikkel tot nakoming. Dit in aanmerking nemende, moet worden geoordeeld dat een boete van 10% van de overeengekomen koopprijs hier niet als buitensporig kan worden aangemerkt. Het enkele mogelijkerwijs uiteenlopen van boete en schade - in dit geval met een ruime factor 4 - is niet voldoende grond voor matiging van de boete. Verder acht de rechtbank van belang dat het geheel aan [gedaagde 1] c.s. zelf te wijten is dat hij niet op de juiste wijze een beroep heeft gedaan op artikel 15 van de koopovereenkomst.
6.20.
Dat de toepassing van het boetebeding van artikel 11 van de koopovereenkomst in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, kan gelet op hetgeen over en weer is aangevoerd dan ook niet worden vastgesteld. De rechtbank zal van haar bevoegdheid tot matiging dan ook geen gebruik mag maken. Het beroep op matiging wordt verworpen.
buitengerechtelijke incassokosten
6.21.
[eisers] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eisers] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 1.415,00) komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
beslagkosten
6.22.
[eisers] vordert [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.263,10 voor verschotten (€ 966,10 aan explootkosten en € 297,00 aan griffierecht) en € 1.074,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.074,00).
proces- en nakosten
6.23.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Het griffierecht met betrekking tot deze bodemprocedure wordt gedeeltelijk geheven, nu door de voorzieningenrechter bij deze rechtbank in een eerder stadium het hiervoor genoemde griffierecht van € 297,00 is geheven met betrekking tot het verzoek om beslag te mogen leggen. Dit bedrag zal door de griffier worden teruggestort aan [eisers] De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht 617,00
- salaris advocaat
2.685,00(2,5 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.405,10.
6.24.
De gevorderde veroordeling in de nakosten, door [eisers] gesteld op
€ 100,00, is eveneens toewijsbaar.
wettelijke rente
6.25.
De wettelijke rente over de hoofdsom, alsmede over de beslag-, proces- en nakosten zal als onbetwist eveneens worden toegewezen als na te melden.
uitvoerbaarheid bij voorraad
6.26.
[eisers] vordert tot slot dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. [gedaagde 1] c.s. heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. Hij voert aan dat hij van een toewijzend vonnis zeker in hoger beroep zal komen en dat executie van een toewijzend vonnis zonder meer nadelige gevolgen voor [gedaagde 1] c.s. zal hebben.
6.27.
Op grond van artikel 233 lid 1 Rv kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Bij een beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van een (mogelijk in te stellen) rechtsmiddel dient in de regel buiten beschouwing te worden gelaten.
6.28.
[eisers] verkrijgt met dit vonnis een veroordeling tot betaling van een geldsom. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een restitutierisico bij [eisers] indien [gedaagde 1] c.s. bij een mogelijk in te stellen rechtsmiddel tegen dit vonnis in het gelijk zou worden gesteld. Uitgangspunt is dat zolang niet van het tegendeel blijkt, degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een veroordeling tot betaling van een geldsom - in dit geval [eisers] - het vereiste belang bij zodanige verklaring heeft (HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Dat belang van [eisers] bij een uitvoerbaarverklaring bij voorraad weegt in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank dan ook zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel door hem in te stellen rechtsmiddel is beslist. De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan ook toewijzen.

7.De beoordeling in het incident

7.1.
Ingevolge artikel 705 lid 2 Rv wordt een gelegd conservatoir beslag onder meer opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt.
Met de beslissing in de hoofdzaak staat vast dat de vordering van [eisers] niet ondeugdelijk is. Zo lang het vonnis niet onherroepelijk is, moet echter alsnog een belangenafweging plaatsvinden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de te maken belangenafweging niet in het voordeel van [gedaagde 1] c.s. uitvalt. Met de uitkomst in de hoofdzaak, zoals hiervoor is overwogen en beslist, staat het belang van [eisers] bij het voortduren van het beslag vast. Bovendien is door het beslag slechts een beperkt gedeelte (zie 2.13, slot) van het bedrag waartoe [gedaagde 1] c.s. zal worden veroordeeld, getroffen. Hetgeen [gedaagde 1] c.s. hier tegenover heeft gesteld - onder meer dat [gedaagde 1] in zijn bedrijfsuitvoering afhankelijk is van de financiële middelen op de getroffen bankrekeningen en dat [gedaagde 2] wenst tot aankoop van een woning over te gaan - legt onvoldoende gewicht in de schaal, te meer nu [gedaagde 1] c.s. de door hem ter zake ingenomen stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd.
7.3.
De provisionele vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
7.4.
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden door de rechtbank begroot op nihil.

8.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
8.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 65.415,00 (vijfenzestig duizendvierhonderdvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 64.000,00 met ingang van 28 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.337,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 3.405,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
8.6.
wijst het gevorderde af,
8.7.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2020.
mk/pb