Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Verzonden d.d.
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
“(…) U kunt per 2 oktober 2019 geen WIA-uitkering krijgen. Uit het oordeel van arts en arbeidsdeskundige blijkt dat u meer dan 65% kunt verdienen van het loon dat u verdiende voordat u ziek werd. U bent 0% arbeidsongeschikt. Dat is minder dan 35%. U kunt daarom geen WIA-uitkering krijgen.(…)”.[verzoekster] heeft tegen dit oordeel geen bezwaar gemaakt.
“(…)
3.Het verzoek
a. te verklaren voor recht dat de Staat in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door het ontslagverzoek van [verzoekster] te accepteren en op 26 mei 2020 te weigeren de arbeidsovereenkomst ook na 30 juni 2020 voort te zetten,
b. de Staat te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juli 2020,
c. de Staat te veroordelen in de proceskosten.
4.De beoordeling
- onderzoeken of [verzoekster] zich bewust is van alle gevolgen van haar ontslagname op het gebied van haar financiën, uitkeringsrechten en pensioen,
- het zelf verstrekken van alle rechtspositionele informatie
- het zorgen voor adequate juridische ondersteuning.
Daarnaast is aan [verzoekster] geen bedenktijd geboden.
Als tweede grond stelt [verzoekster] dat de Staat haar ontslagname niet had mogen inwilligen, omdat zij niet in staat was haar wil goed te bepalen. Het ontslag is in een emotionele, chaotische toestand gevraagd. De Staat had daarom moeten ingaan op haar verzoek om het dienstverband te herstellen en haar met terugwerkende kracht ziek te melden, aldus [verzoekster].
Uit de onweersproken weergave van de gang van zaken, zoals door de Staat gesteld en opgenomen in het besluit van 26 mei 2020, blijkt dat aan het indienen van het ontslagverzoek op 9 december 2019 tenminste drie gesprekken vooraf zijn gegaan, namelijk op 5, 19 en 25 november 2019. Ook is er op
9 december 2019 een gesprek geweest, voorafgaand aan het indienen van het ontslagverzoek.
Tussendoor heeft [verzoekster], in een e-mailbericht van 14 november 2019, onder andere geschreven ‘
Ik heb bij het ABP de mogelijkheden om eerder met pensioen te gaan uitgezocht, maar dat is helaas voor mij geen realistisch verhaal. Is het mogelijk dat ik ontslagen wordt met een ontslag vergoeding (andere naam) ?’
Ook is er door haar op 25 november 2019 geschreven: ‘
Op dit moment ben ik aan het overwegen wat mijn mogelijkheden zijn als ik kies voor optie 2. Ik bespreek dit ook nog met de vakbond, want ik wil weten of zij nog tips of belangrijke info hierover hebben. Voor ik een beslissing neem is het van belang om te weten hoe lang ik in dat geval nog bij de BD in dienst zal zijn. Over hoeveel maanden hebben we het dan en wanneer gaat dat dan in? (…)’.
Evenmin heeft zij uiteen gezet welke informatie de Staat niet heeft verstrekt en wel had moeten verstrekken. Dat er niet volstaan had mogen worden met het aanbieden van twee opties, maar er ook een derde optie geboden had moeten worden, kan niet worden gevolgd. Op basis van de beslissing van het UWV van 11 september 2019 mocht de Staat ervan uitgaan dat [verzoekster] niet arbeidsongeschikt was, zodat zij in staat kon worden geacht haar functie zonder beperkingen uit te voeren. De conclusie moet dan zijn, dat de eerste grond niet slaagt.
Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.’Zoals hiervoor overwogen, mocht de Staat uit het gedrag en de (schriftelijke) verklaringen van [verzoekster] afleiden dat zij geïnformeerd en geadviseerd was over de gevolgen van haar ontslagname, en een weloverwogen besluit daartoe had genomen.