Uitspraak
afschrift aan: Hakron
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Olsthoorn,
gedaagde partij,
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 30 april 2020,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 17 juni 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
De mondelinge behandeling is gehouden op 21 september 2020. Daarvan zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
Hierna is vonnis bepaald.
2.De feiten2.1. [eiser] is op 7 januari 2019 in dienst getreden bij Hakron als vrachtwagenchauffeur, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van elf maanden.
4 oktober 2019 een gesprek gevoerd. Bij brief van 8 oktober 2019 heeft Hakron aan [eiser] geschreven:
“(…) Naar aanleiding van het gesprek van 4 oktober 2019 dat [naam 2], Logistiek Manager, en [naam 3], Meewerkend Voorman, met jou hadden, bevestigen wij hiermee hetgeen is besproken.
“(…) Naar aanleiding van jouw gesprek met jouw leidinggevende bevestigen wij hiermee dat jouw huidige, tijdelijke arbeidsovereenkomst die op 6 december 2019 eindigt, per 7 december 2019 zal worden verlengd tot en met 6 september 2020. (…)”
“(…) Naar aanleiding van jouw gesprek met jouw leidinggevende en de Technisch Directeur bevestigen wij je hiermee dat, in tegenstelling tot onze brief van 14 oktober 2019, wij jouw huidige tijdelijke arbeidsovereenkomst niet zullen verlengen. Dit houdt in dat jij met ingang van 7 december 2019 niet meer in dienst bent.De reden hiervoor is dat jij er woensdag 4 december 2019 wederom voor gekozen hebt je niet te houden aan de gedragsregels van Hakron. Ondanks dat jou een planning en route was doorgegeven die jij verplicht was uit te voeren, heb jij op eigen initiatief en zonder overleg een eigen werkwijze toegepast. Dit heeft dan ook nadelige gevolgen gehad voor de planning bij zowel Hakron als bij de klanten.Meerdere malen ben jij erop gewezen dat het schenden van de gedragsregels van Hakron ernstig verwijtbaar is en dat bij herhaling disciplinaire maatregelen zouden worden getroffen. Ondanks de herhaalde waarschuwingen die jou gegeven zijn, zowel mondeling als schriftelijke per de brieven van 1 juli 2019 en 8 oktober 2019, heb jij ervoor gekozen je niet te houden aan de gedragsregels en jouw verwijtbare gedrag niet te willen verbeteren. Voor Hakron is dit onacceptabel. Wij zijn dan ook genoodzaakt jouw dienstverband bij Hakron te beëindigen. (…)”.
3.Het geschil
I. tot betaling van:
a. het netto-equivalent van € 6.932,00 bruto aan achterstallig loon,
b. het netto-equivalent van € 553,86 bruto aan vakantiebijslag,
c. het netto-equivalent van € 1.064,52 bruto voor openstaande, maar niet genoten vakantiedagen,
d. € 184,95 netto in verband met niet ingeleverde bedrijfskleding,
e. de wettelijke verhoging van 50% over de bedragen onder a. b en c,
f. de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot de dag van volledige voldoening over de bedragen onder a, b, c en e,
II. tot het verstrekken van een deugdelijke loonspecificatie over de onder 1b tot en met 1f genoemde bedragen, uiterlijk vijf werkdagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III. in de proceskosten en de nakosten.
14 oktober 2019 de arbeidsovereenkomst onvoorwaardelijk verlengd, zodat deze ook na
7 december 2019 is doorgelopen. De arbeidsovereenkomst is pas geëindigd per 1 maart 2020, door de opzegging door [eiser]. Hakron heeft er voor gekozen [eiser] geen arbeid te laten verrichten na 7 december 2019, terwijl [eiser] zich daarvoor wel beschikbaar heeft gehouden. Hij heeft dus recht op doorbetaling van het loon tot 1 maart 2020. Bij het einde van de arbeidsovereenkomst moeten ook de vakantiebijslag en de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen uitgekeerd worden. Hakron heeft dit ten onrechte niet (volledig) gedaan en heeft ook ten onrechte een bedrag van € 184,95 op het laatst betaalde loon ingehouden voor niet ingeleverde bedrijfskleding, althans dit bedrag verrekend met een schadebedrag. [eiser] heeft echter de kleding op 25 februari 2020 ingeleverd en hij betwist dat er een voor zijn rekening komende schade te verrekenen was.
4.4. De beoordeling
6 december 2019. Dat is ook in de brief van 8 oktober 2019 aan [eiser] meegedeeld. Niet afgesproken is echter, tot welk moment die voorwaarde gold of wanneer Hakron het besluit over al dan niet verlenging van de arbeidsovereenkomst zal nemen.
Feitelijk heeft Hakron, zoals zij ook ter zitting heeft verteld, al op 14 oktober 2019 besloten om tot verlening over te gaan. Dit ook in verband met de naderende datum voor het aanzeggen van een eventuele niet-verlenging in verband met de mogelijke verplichting tot betaling van een aanzegvergoeding. Daarbij heeft tevens een rol gespeeld dat Hakron op dat moment moeilijk aan personeel kon komen en dat de verwachting was – mede door het gesprek van 4 oktober 2019 – dat [eiser] zich inderdaad aan de voorwaarde zou houden.
Dit beroep is terecht, alleen al omdat het niet duidelijk als ontslag op staande voet aan [eiser] is meegedeeld en het ontslag niet met onmiddellijke ingang is verleend. Indien voor een werkgever een dringende reden bestaat om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, dan dient dat immers ‘onverwijld’ te gebeuren, onder ‘onverwijlde’ mededeling aan de werknemer. De bewoordingen uit de brief zijn onvoldoende duidelijk om daaruit te moeten begrijpen dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang werd beëindigd, nu er is geschreven dat [eiser] ‘met ingang van 7 december 2019’ niet meer in dienst zal zijn.
Hakron heeft evenmin betwist dat nog een afrekening dient plaats te vinden van de niet-genoten vakantiedagen, zodat ook dat onderdeel van de vorderingen toegewezen kan worden. Ook de gevorderde vergoeding voor ingeleverde bedrijfskleding is toewijsbaar. Voor zover er een tegenvordering zou hebben bestaan, waarmee verrekenend zou zijn, heeft Hakron deze niet in de procedure naar voren gebracht en kan er dus niet van uit worden gegaan dat inderdaad een te verrekenen vordering op [eiser] bestond. De wettelijke verhoging wordt beperkt tot 10 %, gelet op de omstandigheden van het geval. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar. Voor wat betreft de gevorderde salarisspecificaties bestaat er geen reden om aan het verstrekken daarvan een dwangsom te verbinden, nu er geen aanleiding is om te veronderstellen dat Hakron niet aan de veroordeling zal voldoen.
€ 100,89 explootkosten, € 499,00 vast recht en € 720,00 aan salaris van de gemachtigde. Het nasalaris wordt begroot op € 120,00, te vermeerderen met explootkosten als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
5.De beslissing
a. het netto-equivalent van € 6.932,00 bruto aan achterstallig loon,
b. het netto-equivalent van € 553,86 bruto aan vakantiebijslag,
c. het netto-equivalent van € 1.064,52 bruto voor openstaande, maar niet genoten vakantiedagen,
d. € 184,95 netto in verband met niet ingeleverde bedrijfskleding,
e. de wettelijke verhoging van 10% over de bedragen onder a. b en c,
f. de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot de dag van volledige voldoening over de bedragen onder a, b, c en e,
14 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.