In deze zaak gaat het om een deelgeschil dat is ontstaan na een verkeersongeval op 1 mei 2007, waarbij de verzoeker, een (race)fietser, betrokken was. De verzoeker is in botsing gekomen met een andere fietser, [naam], nadat een onbekende bestuurder met een witte bestelbus hem geen voorrang verleende en doorreed na het ongeval. De verzoeker heeft ASR Schadeverzekeringen aansprakelijk gesteld voor de schade, maar ASR heeft de aansprakelijkheid afgewezen, stellende dat hun verzekerde als schuldloze derde moet worden aangemerkt. Het Waarborgfonds Motorvoertuigen heeft de aansprakelijkheid erkend en een schadevergoeding van € 200.000,00 aan de verzoeker betaald, maar er is geen finale kwijting verleend.
De verzoeker heeft de rechtbank verzocht om te verklaren dat er geen sprake is van overmacht aan de zijde van [naam] en om ASR te veroordelen in de kosten van het geding. ASR heeft verweer gevoerd en betoogd dat het verzoek niet voor behandeling in deelgeschil leent, omdat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen. De rechtbank heeft overwogen dat de deelgeschilprocedure bedoeld is om een snelle en eenvoudige toegang tot de rechter te bieden, maar dat in dit geval het verzoek niet zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat ASR niet gehouden is om met de verzoeker in onderhandeling te treden over de schade, aangezien het Waarborgfonds als regelend verzekeraar is opgetreden. De kosten van de procedure zijn begroot op € 6.050,00, vermeerderd met griffierecht, maar er is geen veroordeling tot betaling uitgesproken omdat de aansprakelijkheid niet vast is komen te staan.