ECLI:NL:RBGEL:2020:6529

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
8368081
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering in contractuele geschil tussen partijen over de rol van de gedaagde als vertegenwoordiger of privé-opdrachtgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de vordering van de eiser afgewezen. De eiser, een besloten vennootschap, had een geschil met de gedaagde over de vraag of de gedaagde als contractspartij optrad of als vertegenwoordiger van een andere entiteit. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 mei 2020, waarin reeds enkele processtukken waren besproken. De eiser stelde dat de gedaagde de contractuele wederpartij was bij de aankoop en reparatie van een lijkwagen, terwijl de gedaagde betoogde dat hij handelde als directeur van zijn vennootschap en niet in privé. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet in eigen naam had gehandeld, maar als vertegenwoordiger van zijn vennootschap. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde niet gehouden was aan de betalingsverplichting die voortvloeide uit de vermeende overeenkomst. De kantonrechter wees ook op de onrechtmatigheid van de gedaagde's handelen na de liquidatie van zijn vennootschap, maar deze grondslag werd buiten beschouwing gelaten omdat deze te laat in de procedure was ingediend. Ondanks de afwijzing van de vordering, werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, omdat de eiser door de gedaagde op het verkeerde been was gezet over de contractspartij. De kantonrechter stelde de proceskosten vast op een totaal van € 1.739,83, inclusief griffierecht en salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8368081 \ CV EXPL 20-712 \ 25115 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [plaats]
eisende partij
gemachtigde mr. J.R.J.J. Somers
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. H.C.J. Oomen
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 mei 2020 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van de zijde van [eiser] van 17 juli 2020 met producties;
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde] van 14 augustus 2020 met twee producties;
- de akte uitlating producties van de zijde van [eiser] van 11 september 2020.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 22 mei 2020.
2.2.
[eiser] heeft op de volgende wijze (nader) onderbouwd dat [gedaagde] zijn contractuele wederpartij is en niet [gedaagde] [eiser] en [gedaagde] deden al tientallen jaren zaken. [gedaagde] gaf, als hij opdrachten voor de aankoop van auto’s of voor de reparatie van auto’s plaatste, deze opdrachten mondeling. Achteraf maakte [gedaagde] dan bekend namens wie hij de opdracht had verstrekt en op welke naam de factuur gesteld moest worden. [gedaagde] handelde de ene keer namens zichzelf en een andere keer namens een van zijn vele vennootschappen. In dit geval had [eiser] zelf aangenomen dat [gedaagde] opdracht had gegeven voor de aankoop van de lijkwagen en reparatie daarvan, omdat de laatste tijd de facturen telkens op deze naam moesten worden gezet. Toen de voormalige gemachtigde van [gedaagde] beargumenteerd aangaf dat deze keer [gedaagde] in privé opdrachtgever was geweest, heeft [eiser] dat aangenomen. Dat [gedaagde] nadat de dagvaarding was uitgebracht afstand heeft genomen van wat zijn voormalige gemachtigde in de brief van 19 september 2019 aan [eiser] heeft vermeld, doet daar niet aan af, aldus [eiser].
2.3.
[gedaagde] heeft erkend dat hij regelmatig contact had met [eiser], maar altijd als directeur van [gedaagde]., aldus [gedaagde]. Volgens hem is [gedaagde] dan ook de partij geweest met wie [eiser] heeft gecommuniceerd over de lijkwagen en heeft [eiser] dit vanaf het begin geweten, omdat [eiser] de facturen uit eigen beweging op naam van [gedaagde] heeft gesteld.
2.4.
Zoals al in het tussenvonnis van 22 mei 2020 is overwogen hangt de beantwoording van de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam en dus als contractspartij heeft opgetreden of als vertegenwoordiger van een ander, waarbij die ander dus als contractspartij moet worden aangemerkt, af van hetgeen de betrokken partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. In dit concrete geval betekent dit dat gekeken moet worden naar wat partijen destijds (in 2016 en dus niet in 2019 na de uitlatingen van de voormalige gemachtigde van [gedaagde]) verklaard hebben en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
2.5.
De kantonrechter constateert dat partijen daarover niet van mening verschillen. Destijds, in 2016, handelden partijen vaker met elkaar, waarbij [gedaagde] in ieder geval op het laatst steeds optrad in hoedanigheid van directeur van zijn B.V. [eiser] is het immers met [gedaagde] eens dat, in ieder geval “de laatste tijd” (in 2016) facturen telkens op naam van [gedaagde] moesten worden gezet. [eiser] mocht er onder gelijkblijvende omstandigheden redelijkerwijs niet vanuit gaan dat daarin verandering was gekomen en dat [gedaagde] dit keer in eigen naam optrad. Overigens stelt [eiser] ook zelf dat zij destijds dacht dat [gedaagde] optrad namens [gedaagde] Dit strookt ook met de aard van het product, aangezien [gedaagde] een uitvaartonderneming dreef en partijen communiceerden over de aanschaf en reparatie van een lijkwagen. Dat [gedaagde] in het verdere verleden namens vele entiteiten handelde, zoals [eiser] heeft gesteld, overigens zonder dit nader te onderbouwen, doet, voor zover het juist zou zijn, daar onvoldoende aan af. Dit betekent dat moet worden geoordeeld dat [gedaagde] in zijn contacten met [eiser] over de lijkwagen niet in eigen naam is opgetreden maar als vertegenwoordiger van [gedaagde] Daargelaten of daarbij al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen, is [gedaagde] niet gehouden om een eventueel daaruit voortvloeiende betalingsverplichting na te komen. Daarmee komt de grondslag aan de vordering te ontvallen, zodat die moet worden afgewezen.
2.6.
In haar akte uitlating producties heeft [eiser], zonder nadere onderbouwing, nog betoogd dat voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat [eiser] niet met [gedaagde] privé heeft gehandeld, zij zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door namens de B.V. opdrachten te verstrekken, vervolgens de B.V. in 2018 te liquideren en te ontbinden, wetende dat er nog een betalingsverplichting aanwezig is in de B.V. [gedaagde] wordt, aldus [eiser], als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden en die schade is gelijk aan de bij dagvaarding gevorderde bedragen.
2.7.
Deze wijziging van de grondslag van de eis van [eiser] wordt buiten beschouwing gelaten, omdat het een geheel ander verwijt betreft en in een zodanig laat stadium van de procedure aan de orde is gesteld dat dat in strijd komt met de goede procesorde. [gedaagde] heeft zich er ook niet over kunnen uitlaten. Weliswaar mag een grondslagwijziging worden ingediend zolang nog geen eindvonnis is gewezen, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [eiser] deze grondslag niet in haar dagvaarding of in haar eerste akte had kunnen benoemen en uitwerken.
2.8.
Hoewel [eiser] in het ongelijk gesteld wordt, zal [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. Het is door toedoen van (de toenmalige gemachtigde van) [gedaagde] dat [eiser] op het verkeerde been is gezet voor wat betreft haar (eventuele) contractspartij. [gedaagde] heeft na 19 september 2019 (de datum van de betreffende e-mail) ook niets recht gezet, maar enkel aan [eiser] laten weten dat de gemachtigde hem niet langer vertegenwoordigde. Pas na dagvaarding heeft [gedaagde] afstand genomen van het door zijn voormalige gemachtigde verwoorde standpunt dat [gedaagde] in privé handelde en niet namens [gedaagde] Hierdoor zijn de onderhavige proceskosten nodeloos veroorzaakt, reden waarom de proceskosten voor rekening van [gedaagde] moeten komen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 83,83 aan dagvaardingskosten, € 996,00 aan griffierecht, € 540,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 120,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
3.3.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op