In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die zouden zijn verricht onder dwang, waarbij de verdachte als rijinstructeur een overwicht zou hebben gehad op de benadeelde, die op dat moment 21 jaar oud was. De officier van justitie stelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie en dat de benadeelde gedwongen was tot het ondergaan van seksuele handelingen. De verdediging pleitte echter voor een integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor opzet of dwang.
De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank was dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de seksuele handelingen onder dwang hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van geweld of bedreiging, en dat de verdachte niet opzettelijk een bedreigende situatie had gecreëerd. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet bewezen konden worden als zijnde onder dwang, en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring was gekomen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van vermeende seksuele misdrijven, waar de bewijslast zwaar weegt op de aanklager.