ECLI:NL:RBGEL:2020:6568

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
05/881855-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en ontucht wegens gebrek aan bewijs van dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die zouden zijn verricht onder dwang, waarbij de verdachte als rijinstructeur een overwicht zou hebben gehad op de benadeelde, die op dat moment 21 jaar oud was. De officier van justitie stelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie en dat de benadeelde gedwongen was tot het ondergaan van seksuele handelingen. De verdediging pleitte echter voor een integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor opzet of dwang.

De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde en de verdachte zorgvuldig gewogen. Het oordeel van de rechtbank was dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de seksuele handelingen onder dwang hadden plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van geweld of bedreiging, en dat de verdachte niet opzettelijk een bedreigende situatie had gecreëerd. De rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen niet bewezen konden worden als zijnde onder dwang, en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde.

Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring was gekomen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van vermeende seksuele misdrijven, waar de bewijslast zwaar weegt op de aanklager.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/881855-18
Datum uitspraak : 11 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Vermeulen, advocaat in Culemborg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 27 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 13 september 2018, te Wijchen, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( telkens) gebruik te maken van het leeftijdsverschil en verschil in ontwikkeling en het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als rijinstructeur van nader te noemen [benadeelde ] ,
- meermalen, althans eenmaal, gebruik te maken van de beperkte bewegingsvrijheid die die [benadeelde ] had als bestuurder van een rijdende en/of afgesloten auto en/of
- meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde ] te laten rijden naar een afgelegen weg en daar te laten parkeren waarbij verdachte (telkens) voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [benadeelde ] ,
[benadeelde ] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde ] , te weten
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [benadeelde ] ;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 13 september 2018, te Wijchen, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- ( telkens) gebruik te maken van het leeftijdsverschil en verschil in ontwikkeling en het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als rijinstructeur van die (nader te noemen) [benadeelde ] ,
- meermalen, althans eenmaal, gebruik te maken van de beperkte bewegingsvrijheid die die [benadeelde ] had als bestuurder van een rijdende en/of afgesloten auto,
- meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde ] te laten rijden naar een afgelegen weg en daar te laten parkeren en/of
- meermalen, althans eenmaal, de hand van die [benadeelde ] naar zijn, verdachtes, penis te brengen, waarbij verdachte (telkens) voorbij is gegaan aan het verbale en/of non-verbale verzet van die [benadeelde ] ,
[benadeelde ] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het betasten van de vagina van die [benadeelde ] ,
- het betasten van de borsten van die [benadeelde ] en/of
- het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis door die [benadeelde ] .

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er was sprake van een seksuele en geen affectieve relatie. Aangeefster was op dat moment een kwetsbare vrouw en verdachte moet dat hebben geweten. Hij heeft op meerdere manieren misbruik gemaakt van zijn overwicht: als rijinstructeur, in leeftijd en op intellectueel niveau. Hiermee heeft hij aangeefster gedwongen tot het plegen of dulden van seksuele handelingen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De verdediging heeft een integrale vrijspraak bepleit nu zowel het opzet als de dwang niet kan worden bewezen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen die in de tenlastelegging zijn beschreven, daadwerkelijk tussen hem en aangeefster hebben plaatsgevonden.
Vaststaat dat aangeefster bij aanvang van de seksuele handelingen 21 jaar oud was.
Tenlastegelegd is dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van die seksuele handelingen. De vraag die de rechtbank dus moet beantwoorden is of deze handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Ingevolge de artikelen 242 (verkrachting) en 246 (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) van het Wetboek van Strafrecht moet bij dwang sprake zijn van geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld tegen aangeefster. De vraag die nog voorligt is of sprake is geweest van een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging daarmee.
Voor een bewezenverklaring van dwang door een andere feitelijkheid zal vast moeten komen te staan dat verdachte opzettelijk, door die andere feitelijkheid, heeft bereikt dat het slachtoffer die handelingen heeft verricht of geduld. Volgens vaste jurisprudentie kan uit leeftijdsverschil en bijvoorbeeld de relatie instructeur/leerling voortvloeiend feitelijk overwicht, niet zonder meer volgen dat het slachtoffer tot het ondergaan van de seksuele handelingen werd gedwongen. Vastgesteld moet kunnen worden dat verdachte misbruik heeft gemaakt van dit overwicht doordat zijn gedragingen voor het slachtoffer een psychische druk opleverden waaraan het slachtoffer geen weerstand kon bieden en zich gedwongen voelde tot de handelingen. Vereist is een door de verdachte bewust opgeroepen bedreigende situatie.
Op basis van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten van de licht verstandelijke beperking van aangeefster en dat hij gebruik heeft gemaakt van het verschil in ontwikkeling. De verklaringen van de pleegouders bevatten hiervoor te weinig concrete en specifieke informatie. Uit hun verklaringen volgt in ieder geval dat zij hem niet over haar achtergrond, waaronder haar licht verstandelijke beperking, hebben verteld tijdens de kennismaking bij het opstarten van de rijlessen. In het dossier bevinden zich verder geen stukken met betrekking tot de door verdachte aangevraagde speciale theorie-examens, zodat niet vastgesteld kan worden wat verdachte daarop heeft ingevuld en wat hij dus eventueel wel wist van aangeefsters persoonlijke omstandigheden en haar kwetsbaarheid.
Van belang is verder dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte stopte met de seksuele handelingen als aangeefster durfde te zeggen dat zij niet wilde. De rechtbank stelt verder vast dat uit de beschikbare WhatsApp gesprekken tussen verdachte en aangeefster op zichzelf niet kan worden afgeleid dat door uitlatingen of gedragingen van verdachte sprake was van psychische druk waardoor zij geen weerstand kon bieden aan verdachte en zich gedwongen voelde tot de handelingen. Ook anderszins is niet gebleken van een door verdachte bewust doen ontstaan van een bedreigende sfeer. Dat de seksuele handelingen plaatsvonden in de (les)auto en op een relatief afgelegen locatie, maakt dit niet anders.
De rechtbank is daarom van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk door ‘een andere feitelijkheid’ aangeefster heeft gedwongen tot de seksuele handelingen.
Wat men in moreel opzicht ook kan vinden van het verrichten van seksuele handelingen rondom rijlessen met een (meerderjarige) rijschool-leerling door een veel oudere rijschoolhouder en hoezeer het op de aangifte gevolgde politieonderzoek in verontrustende zin heeft opgeleverd dat verdachte overigens contact met seksuele bedoelingen heeft gezocht met een kennelijk 12-jarig maar onbekend gebleven meisje, aan de rechtbank is in deze zaak slechts de vraag voorgelegd of er sprake is van dwang in juridische zin jegens aangeefster. De tenlastelegging omvat niet het verwijt van een andere strafbaarstelling van ontucht zodat de rechtbank zich daar evenmin over kan uitlaten.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat niet bewezen is dat de seksuele handelingen in strafrechtelijke zin onder dwang hebben plaatsgevonden en spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde ] heeft in verband met feit 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.959,87 aan materiële schade en € 8.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde ] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2020.