ECLI:NL:RBGEL:2020:6592

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
05/107280-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 april 2019 in Kerk Avezaath. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met een trekker met oplegger en heeft een fietser, een 73-jarige man, ernstig verwond door deze te snijden tijdens een inhaalmanoeuvre. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot het ongeval en het zware letsel van het slachtoffer, waaronder meerdere ribfracturen en twee klaplongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, gezien zijn ervaring als beroepschauffeur, meer voorzichtigheid had moeten betrachten en dat hij had moeten inzien dat de verkeerssituatie het niet toeliet om de fietser in te halen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner, en de gevolgen van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor zijn werk.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/107280-20
Datum uitspraak : 8 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1955 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Kerk Avezaath in de gemeente Tiel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting van de Daver en/of gaande in de richting van de Molenstraat, daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het uitzicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd beperkt en/of hij, verdachte ter plaatse bekend was en/of een voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser had waargenomen en/of terwijl een op die weg (de Parallelweg) rijdend en uit tegenovergestelde richting komend ander motorrijtuig (personenauto) hem, verdachte dicht genaderd was die voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser is gaan inhalen, waarbij hij naar links heeft gestuurd en/of (vervolgens) naar rechts heeft gestuurd, waarbij hij, verdachte die fietser, -bij het weer naar rechts gaan-, heeft gesneden en/of met de oplegger van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), tegen die fiets en/of de bestuurder van die fiets is gebotst en/of aangereden, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte gevaarlijk heeft ingehaald;
(artikel 6 WVW 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Kerk Avezaath in de gemeente Tiel, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting van de Daver en/of gaande in de richting van de Molenstraat, daarmee heeft gereden op de weg, de Parallelweg en een voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser had waargenomen en/of terwijl een op die weg (de Parallelweg) rijdend en uit tegenovergestelde richting komend ander motorrijtuig (personenauto) hem, verdachte dicht genaderd was die voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser is gaan inhalen, waarbij hij naar links heeft gestuurd en/of (vervolgens) naar rechts heeft gestuurd, waarbij hij, verdachte die fietser, -bij het weer naar rechts gaan-, heeft gesneden en/of met de oplegger van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), tegen die fiets en/of de bestuurder van die fiets is gebotst en/of aangereden, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
(artikel 5 WVW 1994)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 15 april 2019 heeft een ongeval plaatsgevonden op de Parallelweg in Kerk Avezaath. Verdachte was bij dit ongeval betrokken als bestuurder van een motorvoertuig, namelijk een trekker met oplegger. Hij kwam uit de richting van de Daver en reed in de richting van de Molenstraat. Verdachte zag dat een auto hem tegemoet kwam rijden en dat er een fietser aan de rechterkant van de weg voor hem uit reed. Verdachte heeft deze fietser ingehaald door eerst naar links en vervolgens weer naar rechts te sturen. Kort na het afronden van deze inhaalmanoeuvre constateerde verdachte dat er achter hem een persoon op de weg lag en is hij gestopt. [2] Gebleken is dat het ging om de 73-jarige man [slachtoffer] . [slachtoffer] is overgebracht naar het ziekenhuis in Tiel en daar is geconstateerd dat hij meerdere ribfracturen (links 3-11 en rechts 4-8) en twee randpneus (de rechtbank begrijpt: klaplongen) had. Het slachtoffer is hierna enige tijd opgenomen op de intensive care van het ziekenhuis. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat hij niets heeft gemerkt van een aanrijding met de fietser. Hij stelt dat het ook mogelijk is dat het slachtoffer door eigen toedoen ten val is gekomen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij had ingeschat dat de inhaalmanoeuvre zonder problemen gemaakt kon worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW), is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor het ontstane ongeval aan zijn schuld te wijten is. De rechtbank overweegt dat de Parallelweg op de plek van het ongeval vrij smal is. Verdachte heeft dat zelf verklaard en de door hem aan de rechtbank overhandigde foto’s van de weg bevestigen dit. De weg bestaat uit één rijstrook met aan weerszijden suggestiestroken voor fietsers. Verder is al vastgesteld dat verdachte ter plaatse werd geconfronteerd met – vanuit hem bezien – een hem aan de linkerzijde tegemoet rijdende auto en een rechts voor hem uit rijdende fietser. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte een grote, zware vrachtauto bestuurde (in de tenlastelegging wordt uitgaande van de termen uit de WVW gesproken over een trekker met oplegger, in de volksmond is dit een vrachtauto/vrachtwagen). De rechtbank is van oordeel dat het in een dergelijke verkeerssituatie als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden beschouwd om te besluiten de fietser in te halen. Ook acht de rechtbank het aanmerkelijk onvoorzichtig dat verdachte – nadat hij besloten had om de fietser in te halen – deze manoeuvre niet vroegtijdig heeft afgebroken door te remmen toen de hem tegemoetkomende auto hem dichter naderde en weer achter de fietser is gaan rijden.
De rechtbank hecht daarbij belang aan de verklaringen van de getuige [getuige 1] en [getuige 2] .
Getuige [getuige 1] (de bestuurder van de voor verdachte tegemoetkomende auto) heeft het volgende verklaard:
‘Ik zag een man mij tegemoet fietsen. (…) Ik zag dat achter de fietser een vrachtwagen reed. (…) Ik zag dat de vrachtwagen plotseling de fietser in ging halen. Ik moest hiervoor flink hard afremmen en helemaal stil gaan staan om een frontale aanrijding met de vrachtwagen te voorkomen. [4]
Getuige [getuige 2] (die achter verdachte reed) heeft het volgende verklaard:
‘Ik zag dat voor mij een vrachtwagen met een witte oplegger reed. (…) Ik zag aan de vrachtwagen dat deze in wilde gaan halen. Ik wist en zag toen al wel dat dit niet ging. De tussenafstand was te kort. [5]
In deze verklaringen vindt de rechtbank steun voor het oordeel dat het inzetten van de inhaalmanoeuvre en het niet vroegtijdig afbreken daarvan, in dit geval, als aanmerkelijk onvoorzichtig moeten worden beoordeeld.
Getuige [getuige 2] verklaart ook over wat hij vervolgens zag gebeuren:
‘(…) Ik zag dat de vrachtwagen de fietser afsneed en ik zag dat de fietser geraakt werd door de achterkant van de trailer. Ik zag dat de achterkant van de trailer het stuur van de fietser weg sloeg. Ik zag dat de fietser hierdoor hard ten val kwam.’ [6]
De rechtbank overweegt dat [getuige 2] op dat moment goed zicht had op zowel de vrachtauto van verdachte als op de fietser. Hij verklaart dat de vrachtwagen de fietser heeft gesneden en dat de fietser werd geraakt, waarna hij ten val kwam. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat het slachtoffer door eigen toedoen ten val zou zijn gekomen. De rechtbank zal er dan ook uitgaan dat de val het gevolg is van het snijden van de fietser en het botsen tegen diens fiets.
De rechtbank acht deze opeenvolgende onvoorzichtige gedragingen van verdachte ook verwijtbaar. Daarbij speelt een belangrijke rol dat verdachte al geruime tijd werkzaam is als beroepschauffeur. Van iemand met een dergelijke kennis en ervaring mag verwacht worden dat hij zich realiseert welk potentieel gevaar uitgaat van een onvoorzichtige inhaalmanoeuvre met een grote vrachtauto. Hij had moeten zien dat de verkeerssituatie ter plekke het niet toeliet om de fietser in te halen. Desondanks heeft hij besloten om de inhaalmanoeuvre te starten, niet af te breken, waarbij - bij het terugsturen naar rechts – de fietser is afgesneden.
Verdachte heeft met deze verkeersfout zwaar lichamelijk letsel aan de fietser toegebracht.
Hij heeft namelijk meerdere botbreuken en twee klaplongen opgelopen. Dit letsel was zodanig ernstig dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat het slachtoffer enige tijd op de intensive care heeft moeten verblijven.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, waardoor een verkeersongeval is ontstaan dat aan zijn schuld te wijten was. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het primair ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 april 2019 te Kerk Avezaath
in de gemeente Tiel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), komende uit de richting van de Daver en
/ofgaande in de richting van de Molenstraat, daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg,
zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig
, onoplettend en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het uitzicht voor hem, verdachte op geen enkele wijze werd beperkt en
/ofhij
, verdachte ter plaatse bekend was en/ofeen voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser had waargenomen en
/ofterwijl een op die weg (de Parallelweg) rijdend en uit tegenovergestelde richting komend ander motorrijtuig (personenauto) hem, verdachte dicht genaderd was die voor hem, verdachte uit op die weg (de Parallelweg) rijdende fietser is gaan inhalen, waarbij hij naar links heeft gestuurd en
/of(vervolgens) naar rechts heeft gestuurd, waarbij hij, verdachte die fietser, -bij het weer naar rechts gaan-, heeft gesneden en
/ofmet de oplegger van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger), tegen die fiets en/of de bestuurder van die fiets is gebotst
en/of aangereden, ten gevolge waarvan die bestuurder van die fiets ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel
, of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaanen
/ofwelk feit is veroorzaakt
of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte gevaarlijk heeft ingehaald.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 WVW 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft kenbaar gemaakt dat een ontzegging van de rijbevoegdheid zou betekenen dat hij als kostwinner van een gezin zijn inkomen al dan niet tijdelijk verliest, omdat hij dan niet zijn werk als beroepschauffeur kan uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft met een onvoorzichtige inhaalmanoeuvre een ongeval veroorzaakt, waardoor een 76-jarige fietser ten val is gekomen. Als gevolg van deze val heeft het slachtoffer twee klaplongen en meerdere ribbreuken opgelopen. De rechtbank stelt voorop dat verdachte dit ongeval natuurlijk nooit heeft gewild en dat ook hij de gevolgen ervan betreurt. Hij had echter als beroepschauffeur en als bestuurder van een zeer zware vrachtauto meer voorzichtigheid moeten betrachten. Een bestuurder met zijn ervaring had moeten inschatten dat een inhaalmanoeuvre gegeven de verkeerssituatie ter plaatse niet verantwoord was. Gelet op straffen in vergelijkbare zaken zou in beginsel een forse werkstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gerechtvaardigd zijn. De rechtbank vindt dat in dit geval niet passend.
Verdachte is nooit eerder veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Hij rijdt al jarenlang als beroepschauffeur vele duizenden kilometers per jaar, kennelijk is dat in het verleden (en ook in de periode na het ongeluk) altijd goed gegaan. Ook heeft verdachte na het ongeval meerdere keren geprobeerd contact te zoeken met het slachtoffer. Dat dit contact uiteindelijk niet tot stand is gekomen, is niet aan verdachte te wijten. Ook ter terechtzitting heeft verdachte duidelijk laten blijken dat hij het ongeval en de gevolgen daarvan betreurt. Ten slotte houdt de rechtbank ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid rekening met de omstandigheid dat verdachte beroepschauffeur is en dat een onvoorwaardelijke ontzegging verregaande consequenties zou hebben voor zijn werk en inkomen.
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 80 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden opleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot op een
taakstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt dat deze
ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. R. Raat en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Elbersen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [naam 1] en [naam 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-201916393, gesloten op [datum sluiting] en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 4-5; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020.
3.Geneeskundige verklaring, p. 21-23.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 11.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 13.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 13.