2.3Omdat de geconstateerde overtredingen niet zijn beëindigd heeft verweerder op 19 februari 2020 [derde partij] en [derde partij] een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast:
1. de overtreding van artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder e. sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voorschrift 2.2.4. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 4 mei 2010 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kunt u doen door niet meer dan 10 ton aan blusschuim/schuimwater binnen de inrichting op te slaan en het meerdere dan 10 ton opgeslagen blusschuim/schuimwater uit de inrichting te verwijderen naar een daartoe erkende afvalinzamelaar.
Voor 20 maart 2020 moet aan deze last worden voldaan.
2) de overtreding van voorschrift 1. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31juli 2012 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kunt u doen door afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt alsnog in een geschikte verpakking en op een deugdelijke wijze te verpakken. U kunt de overtreding ook beëindigen door de betreffende verpakte afvalstoffen uit de inrichting te verwijderen naar een erkende inzamelaar.
Voor 20 maart 2020 moet aan deze last worden voldaan.
Verweerder heeft in deze last onder bestuursdwang opgenomen dat hij na het verstrijken van de begunstigingstermijn overgaat tot het treffen van maatregelen:
“Last 1.
Verweerder zal een bedrijf inschakelen dat het teveel aan aanwezige opslag van blusschuim/schuimwater op het terrein gaat verwerken. De opslag van blusschuim/schuimwater binnen de inrichting aan de [locatie] te [woonplaats] wordt hierbij door het ingeschakelde bedrijf teruggebracht tot de maximaal vergunde hoeveelheid van 10 ton. Hiertoe wordt het blusschuim/schuimwater vanuit de IBC’s overgepompt in grote containers op het terrein waarna de vloeistoffen worden gefilterd. De vervuilde filters
worden afgevoerd naar een erkende verwerker en het resterende water zal ter plekke worden geloosd op de riolering.
Last 2.
Van de aanwezige opslag worden de goede IBC’s geselecteerd tot de vergunde opslag van 10 ton. De overige IBC’s worden geleegd in de grote container, daarna gereinigd en vervolgens op het perceel aan de [locatie] opgeslagen.”
3. In de volledige heroverweging van de primaire besluiten naar aanleiding van het bezwaar van [derde partij] heeft verweerder in bestreden besluiten 1 en 2 de lasten aangepast. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat filtering van de inhoud van de IBC’s en vervolgens afvoer via riolering niet mogelijk is. Omdat de veroorzaakte bodem- en grondwaterverontreiniging toeneemt, is het van belang dat stabilisatie op korte termijn plaatsvindt, om verdere milieuschade te voorkomen. Veel IBC’s zijn immers in slechte staat
en er zijn lekkages en verontreiniging van de bodem aangetroffen. Dit maakt ingrijpen op korte termijn noodzakelijk, aldus verweerder. Daarom heeft verweerder er in bezwaar voor gekozen de bestuursdwang in fasen op te leggen en eerst te gelasten dat de lekkages en verdere verontreiniging van het milieu worden gestopt door de inhoud van IBC’s over te pompen in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het perceel. Zo ontstaat in de bassins een homogeen mengsel, wat de kans op kostenefficiënte verwerking verhoogt: het vergemakkelijkt de monstername en door de homogeniteit kan het gehele mengsel op dezelfde manier verwerkt worden. Door het overpompen in bassins ontstaat bovendien een stabiele situatie, van waaruit het blusschuim/schuimwater op een kostenefficiënte manier verwijderd kan worden.
Om ervoor te zorgen dat op korte termijn een aanvang met het beëindigen van de overtreding wordt gemaakt heeft verweerder een last toegevoegd.
De lasten die in bezwaar zijn opgelegd luiden:
1. de overtreding van artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder e. sub 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en voorschrift 2.2.4. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 4 mei 2010 te beëindigen en beëindigd te houden.
Dit kan door niet meer dan 10 ton aan blusschuim/schuimwater binnen de inrichting op te slaan en het meerdere dan 10 ton opgeslagen blusschuim/schuimwater uit de inrichting te verwijderen naar een daartoe erkende afvalinzamelaar.
Binnen zes maanden na de dag van het verzenden van het besluit moet aan deze last worden voldaan.
2) de overtreding van voorschrift 1. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31 juli 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan door afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt over te pompen in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het terrein.
Binnen tien weken na de dag van het verzenden van de beslissing moet aan deze last worden voldaan.
3) Aangevangen moet worden met de beëindiging van de overtreding van voorschrift 1. van de omgevingsvergunning (onderdeel milieu) van 31 juli 2012.
Dit kan door aan te vangen met het overpompen van afvalstoffen die niet in een geschikte verpakking en/of op een deugdelijke wijze zijn verpakt, in grote bassins op een vloeistofdichte opstelplaats op het perceel.
Binnen zes weken na de dag van het verzenden van de beslissing moet aan deze last worden voldaan.
4. Verweerder heeft aangegeven sinds donderdag 10 december met de feitelijke uitvoering van besluiten 1 en 2 begonnen te zijn door het aanleggen van een vloeistofdichte vloer voor het plaatsen van de silo’s. Verweerder verwacht dat dit nog voor de jaarwisseling klaar is en dat dan met het overpompen uit de IBC’s kan worden gestart. Begin februari moeten de IBC’s dan leeg zijn, waarna [derde partij] nog tot 21 april 2021 heeft om zelf voor afvoer van de vloeistof zorg te dragen. Intussen zal verweerder zelf ook starten met monstername van de homogene stoffen in de silo’s en voorbereidingen treffen om zo snel mogelijk om zo snel mogelijk na 21 april 2021 zelf uitvoering te geven aan de last, als dit niet door [derde partij] gebeurt.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Het is aan de verzoekers om aan te tonen dat hiervan sprake is.