ECLI:NL:RBGEL:2020:6780

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
05/880594-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 18 april 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in een uitbouw van een woning aan de Voorsterweg 17 in Brummen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door open vuur in aanraking te brengen met brandgel, gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden heeft veroorzaakt. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. van Kan, en het vonnis volgde na een openbare terechtzitting op 27 november 2020. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting, mede op basis van getuigenverklaringen en forensisch onderzoek. De verdachte had geen opzet op het veroorzaken van levensgevaar, maar de rechtbank concludeerde dat het gevaar door de brand wel degelijk voorzienbaar was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en vermoedelijk een autisme spectrum stoornis, en adviseerde een deels voorwaardelijke straf om de kans op herhaling te verminderen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, waaronder de ex-partner van de verdachte en hun kind.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/880594-20
Datum uitspraak : 11 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. M. van Kan, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
27 november 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Brummen opzettelijk brand heeft gesticht in/op/aan een uitbouw van een woning gelegen aan Voorsterweg 17
door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid brandgel, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die uitbouw, althans een gedeelte van die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die uitbouw en/of goederen in die uitbouw/die woning en/of goederen in belendelende perceel/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen in belendelende perceel/percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in belendelende perceel/percelen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gevaar voor goederen en personen, zoals ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het veroorzaken van (levens)gevaar voor anderen en heeft vrijspraak van dit bestanddeel bepleit. Voor het overige heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Er is ten aanzien van de brandstichting als zodanig sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte p. 85;
- het proces-verbaal van bevindingen p. 79;
- het proces-verbaal van verhoor getuige p. 112;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning p. 126, 127 en 129;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2020.
Bewijsoverwegingen
Over het gevaar dat door de brand is ontstaan, overweegt de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen als volgt.
Getuige [naam 1] zag rond half 3 ’s nachts vanuit zijn slaapkamer vlammen bij de woning van aangeefster, zijn achterbuurvrouw. Volgens getuige was er zoveel rook, dat hij de woning van aangeefster niet via de achterzijde binnen kon gaan. De politie - die kort daarna ter plaatse was – zag dat er aan de voor- en achterzijde uit de ramen op de eerste verdieping en uit de houten aanbouw aan de achterzijde van de tussenwoning van aangeefster veel rook kwam. Buren hadden veel last van stank, die vermoedelijk via de vliering hun richting op was getrokken. Geconfronteerd met foto’s in het dossier, onder andere foto nummer 9 van pagina 135, heeft verdachte ter zitting erkend dat hierop is te zien dat de door de brand zwart geblakerde plekken aan de achterzijde van de woning van aangeefster praktisch reiken tot het bovenraam van de buren van nummer 15 en dat op een andere foto ook roetschade is te zien dat de aanbouw van de buren. De forensische politie heeft geconcludeerd dat als de brand niet tijdig was ontdekt, niet alleen schade had kunnen ontstaan aan naburige woningen, maar dat de brand vanwege de rookgassen ook letsel en zelfs overlijden bij omwonenden had kunnen veroorzaken, zeker gezien het tijdstip. De twee honden die in de aanbouw van de woning van aangeefster aanwezig waren, zijn overleden. De woning van aangeefster is als gevolg van de brand onbewoonbaar verklaard; het opknappen en schoonmaken van de woning zal maanden duren, aldus aangeefster.
Gezien de omvang en heftigheid van de brand, zoals hierboven beschreven, het nachtelijk tijdstip -waarop mensen doorgaans liggen te slapen- alsmede de omstandigheid dat het gaat om een tussenwoning met houten verdiepingsvloeren, [2] is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat door het op meerdere plaatsen in brand steken van de houten aanbouw met een brandversnellend middel zoals verdachte heeft gedaan, niet alleen schade aan de goederen van aangeefster zou ontstaan, maar dat de brand ook gevaar voor de belendende woningen en levensgevaar voor omwonenden zou (kunnen) veroorzaken.
Het verweer van de verdediging, dat verdachte de brand direct erna heeft geblust en in de veronderstelling verkeerde dat de brand uit was, laat - wat daar ook van zij - onverlet dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Het opzet behoeft niet gericht te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen. Dat verdachte niet de intentie had om levensgevaar te veroorzaken, staat gezien de beschreven voorzienbaarheid een bewezenverklaring van dit gevolg dus niet in de weg.
Overigens is uit het forensisch onderzoek niet naar voren gekomen dat verdachte daadwerkelijk de brand heeft proberen te blussen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat hij iets heeft ondernomen om te controleren of het vuur ook echt was gedoofd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 april 2020 te Brummen opzettelijk brand heeft gesticht in/op/aan een uitbouw van een woning gelegen aan Voorsterweg 17
door open vuur in aanraking te brengen met
een hoeveelheidbrandgel,
althans met een brandbare stoften gevolge waarvan die uitbouw
, althans een gedeelte van die woninggeheel of gedeeltelijk is
/zijnverbrand,
in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor die uitbouw en
/ofgoederen in die uitbouw/die woning en
/ofgoederen in belendende
perceel/percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of
levensgevaar voor personen in belendende
perceel/percelen,
in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in belendende
perceel/percelen,
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Pro Justitia psycholoog [naam 2] heeft onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte en vastgesteld dat sprake is van een licht verstandelijke beperking en vermoedelijk een autisme spectrum stoornis. Hiervan was ook sprake tijdens het stichten van de brand. Verdachte voelde zich machteloos en boos door de wijze waarop de echtscheiding werd afgehandeld. Hij was niet in staat zijn emoties adequaat te uiten en zijn stem afdoende kenbaar te maken en heeft, ingegeven door wraakgevoelens, brand gesticht. Gezien het duidelijke verband tussen de onmogelijkheden van verdachte om adequaat te handelen, wat past bij de verstandelijke beperking, de vermoede autisme spectrum stoornis en de impulsieve, ondoordachte en door machteloosheid ingegeven agressieve brandstichting, adviseert de psycholoog om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de psycholoog over.
Nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is hij strafbaar maar in verminderde mate.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het voorarrest omdat deze straf de door verdachte ingezette positieve ontwikkelingen teniet zal doen. Daarbij heeft de raadsman erop gewezen dat uit de opgestelde Pro Justitia rapportage volgt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat het strafblad van verdachte nagenoeg blanco is en dat de kans op herhaling klein is, zeker bij oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. In het uiterste geval kan daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf worden opgelegd, aldus de raadsman. In dit licht heeft de raadsman opheffing van het geschorste bevel tot bewaring verzocht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank daarbij de persoon en de omstandigheden van verdachte betrokken.
Daarbij heeft de rechtbank onder meer gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 16 oktober 2020;
- een Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 2] , gedateerd 22 juli 2020; en
- reclasseringsadviezen, onder meer gedateerd 20 oktober 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft uit wraak en gevoelens van machteloosheid onder invloed van alcohol brand gesticht bij de woning van zijn ex-partner. Hij was boos over de echtscheiding en de financiële afwikkeling daarvan; dat hij geen compensatie kreeg voor de aanbouw waaraan hij jarenlang had gewerkt. Hij is ’s nachts naar de woning van zijn ex-partner en hun zoontje, waarvan hij aannam dat zij die nacht uit logeren waren, gefietst en is over de schutting geklommen. Met gebruikmaking van brandgel die hij al langere tijd bij zich had, heeft hij op meerdere plaatsen brand gesticht bij de aanbouw aan de achterzijde van de woning. De honden die ’s nachts altijd in de aanbouw verbleven, zijn bij de brand omgekomen. De woning is als gevolg van de brand onbewoonbaar verklaard. Daarnaast heeft de brand levensgevaar voor omwonenden veroorzaakt.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door zijn wraakgevoelens en geen oog heeft gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor anderen, met name zijn zoontje en ex-partner. Een achterbuurman, die de brand tijdig had opgemerkt, heeft direct de politie en de brandweer gealarmeerd, waardoor er geen slachtoffers zijn gevallen en de schade zich niet heeft uitgebreid naar andere woningen. De omstandigheid dat verdachte volgens zijn zeggen de brand direct na het aansteken ervan heeft geblust en meende dat deze uit was, echter zonder te controleren of de brand ook daadwerkelijk was gedoofd, maakt zijn handelen niet minder verwijtbaar. Ter zitting heeft de ex-partner van verdachte duidelijk verwoord welke impact het handelen van verdachte op haar en hun zoontje heeft gehad. Zowel zij als hun zoontje heeft psychologische hulp nodig gehad. De ex-partner is nog steeds bang dat verdachte – ondanks dat hij sinds enige tijd onder elektronisch toezicht staat – naar haar woning komt. Ook is zij angstig om in het donker naar buiten te gaan.
Gelet op de ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. Vanuit het oogpunt van vergelding kan dan ook niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (6 dagen) zoals door de verdediging bepleit.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zoals hierboven is overwogen bij ‘De strafbaarheid van de verdachte’, moet verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Uit bovenstaand psychologisch onderzoek komt verder naar voren dat de kans op herhaling wordt ingeschat als matig. Vanuit zijn verstandelijke beperking is verdachte niet in staat alles te overzien en zijn emoties met betrekking tot de echtscheiding te controleren. Hij heeft ondersteuning nodig met onder meer om het aanleren van copingvaardigheden. De psycholoog adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een individueel traject bij een forensische polikliniek.
Verdachte staat inmiddels zo’n zes maanden onder toezicht van de reclassering in het kader van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, dit met enkelband. Uit het meest recente reclasseringsadvies volgt dat verdachte openstaat voor hulp van instanties en zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, die onder meer bestaan uit een locatieverbod ten aanzien van aangeefster. Elektronisch toezicht is naar mening van de reclassering daarom niet langer nodig. Wel vindt zij van belang dat verdachte zich staande leert houden en leert omgaan met de gevoelens van somberheid en eenzaamheid. Zij adviseert om die reden om de gestarte behandeling en begeleiding bij Trajectum, die met name is gericht op agressie- en emotieregulatie en rouwverwerking, in een verplicht kader voort te zetten. Daar alcoholgebruik een rol lijkt te hebben gespeeld bij het plegen van het feit, adviseert de reclassering het alcoholgebruik van verdachte te monitoren door middel van urine- en ademonderzoek.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Om de kans op herhaling te verminderen en te stimuleren dat verdachte zijn copingvaardigheden versterkt, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel de door de deskundigen geadviseerde voorwaarden verbinden. Deze bestaan uit voortzetting van de meldplicht, de ambulante behandeling bij Trajectum en het locatieverbod alsmede de oplegging van controlemiddelen ten aanzien van het alcoholgebruik van verdachte.
Gelet op het vorenstaande wordt het opheffingsverzoek als bedoeld in artikel 69 Wetboek van Strafvordering afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte;
- zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zijn daaronder begrepen;
- zich zal laten behandelen en begeleiden door Trajectum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling/begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft;
- zal zich niet begeven of bevinden binnen een straal van 100 meter van het woon- of verblijfadres van [naam 3] , zijnde Voorsterweg 17, 6971 GL in Brummen en Wethouder Giermonstraat 3, 6971 ZR Brummen, zo lang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- zal meewerken op indicatie en aanwijzing van de reclassering aan controle van het gebruik van alcohol om dit te beheersen, zolang de reclassering dit nodig acht.
De reclassering kan urine- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. P.J.C. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 4] van de politie Landelijke Eenheid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020171214, gesloten op
2.Proces-verbaal van forensisch onderzoek woning p. 127.