ECLI:NL:RBGEL:2020:7012

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
05-950642-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen, veroordeling voor valsheid in geschrift

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 61-jarige man uit Laren, die werd beschuldigd van witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank sprak de man vrij van het witwassen van grote contante bedragen die hij had ontvangen als aflossingen op verstrekte leningen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de man over de herkomst van deze bedragen niet ongeloofwaardig waren en dat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd dat de man wist of had moeten vermoeden dat de ontvangen bedragen mogelijk van illegale herkomst waren. De man had zijn administratie overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen, en het Openbaar Ministerie had hier niet inhoudelijk op gereageerd.

Echter, de rechtbank vond de man wel schuldig aan het opstellen van een valse vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst was bedoeld om de vrouw van de medeverdachte gerust te stellen en was voorzien van een onjuiste datum. De rechtbank oordeelde dat de man wist dat de overeenkomst bedoeld was om als echt en onvervalst te worden gebruikt. Voor deze valsheid in geschrift werd de man veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren. De rechtbank hield rekening met het grote tijdsverloop in de zaak en de omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 06/950642-12
Datum uitspraak : 15 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Raadsman: mr. I.A. van Straalen, advocaat te 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2018, 5 december 2019, 29 januari 2020, 16 en 17 november 2020 en 1 december 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente Laren en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder
geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.201.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4]
en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] en/of [medeverdachte 4] in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente Laren en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of verdachte's mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.210.250 Euro,
althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (ongeveer) (in totaal) 1.201.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente Laren en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meest subsidiair
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [bedrijf 6] en/of [medeverdachte 4] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 14 mei 2012, in de gemeente Laren en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro,
althans 1.176.000 Euro, in ieder geval (telkens) een hoeveelheid geld, (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) van de geld is en/of heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (in totaal) (ongeveer) 1.210.250 Euro, althans 1.176.000 Euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2. hij in of omstreeks de periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012, te Laren, gemeente Laren en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] en/of een of meer vaststellingsovereenkomst(en) tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte 1] , - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk -zakelijk weergegeven- in die overeenkomst(en) vermeld dat [medeverdachte 1] als gevolg van diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer in staat is de lening terug te betalen en/of dat de geldgever er onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [medeverdachte 1] (tijdelijk) buiten invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren tot dat het onroerend goed door geldnemer is verkocht en/of die overeenkomst te ondertekenen en daarbij als datum te vermelden 14 januari 2014 en/of op 25 februari 2012, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
In een strafrechtelijk onderzoek naar witwasactiviteiten door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) zijn onder meer tien door [medeverdachte 1] afgesloten leningen onderzocht. Deze leningen zouden grotendeels met contante bedragen zijn afgelost, welke bedragen afkomstig zouden zijn uit enig misdrijf. Volgens de officier van justitie was verdachte bij het verstrekken van deze leningen betrokken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door leningen te verstrekken aan [medeverdachte 1] en door contante aflossingen in ontvangst te nemen. Verdachte moet hebben geweten van de criminele herkomst van deze contante aflossingen. Er is sprake van meerdere witwastypologieën en de door verdachte gegeven verklaringen over de leningen zijn niet aannemelijk. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door het opstellen van valse vaststellingsovereenkomsten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van al het verdachte tenlastegelegde. Verdachte was niet bij alle leningen betrokken. Voorts hoefde het voor verdachte niet kenbaar te zijn dat door hem ontvangen contante aflossingen van enig misdrijf afkomstig zouden zijn. Verdachte heeft bij deze en andere door hem verstrekte leningen als zakenman gehandeld en heeft de leningen voorzien van de nodige zekerheden. Contante betalingen waren in de handel van [medeverdachte 1] niet ongebruikelijk en de ontvangen bedragen zijn door verdachte zichtbaar in zijn administratie verwerkt. Voor de hem verweten gedragingen, dan wel opmerkelijkheden in het dossier, heeft verdachte in voldoende mate verifieerbare en aannemelijke verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn niet door het openbaar ministerie weerlegd, aldus de verdediging.
Met betrekking tot feit 2 is aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk had om de vaststellingsovereenkomst, onjuist gedateerd op 14 januari 2014, te gebruiken als echt en onvervalst. Afgevraagd kan worden of de materiële wederrechtelijkheid in deze niet ontbreekt, aldus de verdediging. Bij de overige vaststellingsovereenkomsten heeft verdachte betrokkenheid ontkend.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Het dossier bevat aanknopingspunten voor het oordeel dat [medeverdachte 1] beschikte over contant geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Voor een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde moet (ook) vastgesteld worden dat verdachte wist (opzet) of had behoren te weten (schuld) dat de van [medeverdachte 1] afkomstige contante bedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
Contante aflossingen van leningen
In dat verband is eerstens van belang hoeveel verdachte aan contant geld van [medeverdachte 1] voorhanden heeft gehad.
Lening 1
Dit betrof een lening van € 170.000,00 door [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ) verstrekt aan [medeverdachte 1] . Verdachte heeft verklaard en uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] in het kader van deze lening in totaal € 178.300,00 in contanten aan verdachte heeft betaald. Verdachte heeft deze aflossingen in de boekhouding van [bedrijf 1] verwerkt. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Leningen 2, 3 en 7
Het dossier bevat drie leningen verstrekt door [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) aan [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen (direct dan wel indirect) bewijs bevat waaruit blijkt van (contante) aflossing van deze leningen aan verdachte. Voor zover de officier van justitie in dit verband heeft gewezen op verklaringen van [medeverdachte 1] afgelegd ter terechtzitting in zijn eigen strafzaak met als strekking dat hij leningen van [bedrijf 5] wel heeft terugbetaald, stelt de rechtbank vast dat deze verklaringen geen deel uitmaken van het strafdossier. De rechtbank draagt dus geen kennis van die verklaringen als zodanig. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] na zijn veroordeling in de zaak tegen verdachte als getuige is gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft toen verklaard dat hij de leningen die door [bedrijf 5] zijn verstrekt niet heeft afgelost.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat verdachte (contante) geldbedragen ter aflossing van deze leningen voorhanden heeft gehad. Met deze vaststelling kan in het midden blijven of en in hoeverre verdachte bij het verstrekken van de leningen door [bedrijf 5] import N.V. betrokken is geweest.
Lening 4
Dit betrof een lening van [bedrijf 3] aan [medeverdachte 1] van € 52.000,00. Verdachte heeft verklaard dat deze lening volledig contant is terugbetaald en dat hij de door hem ontvangen contante bedragen op de bank stortte. Bewezen kan worden dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 5
Dit betrof een lening van [bedrijf 2] aan [medeverdachte 1] van € 49.000,00. Niet in geschil is dat deze lening voor een deel giraal en voor een deel groot € 25.466,00 contant aan verdachte is afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 6
Dit betrof een lening van mevrouw [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 1] van € 48.000,00. Verdachte heeft verklaard dat mevrouw [medeverdachte 4] niets van deze lening wist, dat hij deze lening heeft geregeld en dat ten behoeve van deze lening een bedrag van € 13.500,00 is afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte genoemd bedrag van € 13.500,00 voorhanden heeft gehad.
Lening 8
Dit betrof een lening van [bedrijf 6] aan [medeverdachte 1] van € 81.250,00. Uit de door verdachte overgelegde administratie kan volgen dat [medeverdachte 1] in totaal € 30.450,00 contant heeft afbetaald. Bewezen kan worden dat verdachte laatstgenoemd bedrag voorhanden heeft gehad.
Lening 9
Dit betrof een lening van [bedrijf 2] aan [bedrijf 7] van € 61.500,00. [medeverdachte 1] heeft namens [bedrijf 7] de leningsovereenkomst ondertekend. Uit grootboekkaarten van [bedrijf 2] blijkt dat in twee keer in totaal € 15.900,00 is afgelost. Verdachte heeft verklaard dat hij € 8.400,00 contant heeft gekregen. [medeverdachte 3] heeft de overige € 7.500,00 contant ontvangen, waarna beide bedragen in de boekhouding zijn opgenomen. Bewezen kan worden dat verdachte in totaal € 15.900,00 voorhanden heeft gehad.
Lening 10
Dit betrof een lening van [bedrijf 1] aan [bedrijf 7] van € 61.500,00. [medeverdachte 1] heeft namens [bedrijf 7] de leningsovereenkomst ondertekend. Verdachte heeft verklaard dat nog een bedrag van € 44.400,00 open stond. Daarmee zou een bedrag van € 17.100,00 zijn afgelost. Uit het dossier is niet gebleken dat het hier girale betaling betreft. Er kan daarom vanuit worden gegaan dat ook dit bedrag contant aan verdachte is overhandigd. Bewezen kan dus worden dat verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad.
Totale contante bedrag
Uit het voorgaande volgt dat verdachte in totaal € 315.616,00 van [medeverdachte 1] ontvangen contante bedragen voorhanden heeft gehad.
Wetenschap verdachte
[medeverdachte 1] had een groothandel in de aardappel-, groente- en fruithandel en heeft verdachte hierover verteld toen hij vroeg om hem een lening te verschaffen.
Verdachte heeft samengevat verklaard dat het hem bekend is dat in de handel van [medeverdachte 1] contante betalingen gebruikelijk waren. Het dossier biedt op zekere hoogte aanknopingspunten voor deze verklaring, zoals bijvoorbeeld te vinden in de verklaringen van [medeverdachte 3] en [naam 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee op dit punt een concrete, verifieerbare en niet op voorhand ongeloofwaardige verklaring gegeven. De rechtbank betrekt hierbij het totaal van de door verdachte van [medeverdachte 1] ontvangen bedragen. Van (nader) onderzoek ter verificatie of falsificatie van deze stelling door of onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is in het dossier niet gebleken.
Verder acht de rechtbank het volgende van belang. Verdachte heeft naar voren gebracht dat de verstrekte leningen plaatsvonden in voor hem normale uitoefeningen van bedrijfsactiviteiten. Ter onderbouwing heeft de verdediging meerdere ordners met administratie overgelegd. Daarin zijn documenten opgenomen met betrekking tot meerdere verstrekte leningen aan derden, waarop ook contante aflossingen plaatsvonden.
Uit lezing van de bij het eindproces-verbaal ingebrachte stukken met betrekking tot de besproken afzonderlijke leningen in combinatie met de door verdachte ingebrachte administratie volgt ook dat verdachte zich bij het verstrekken van leningen op verschillende manieren indekte tegen de financiële risico’s die hij liep. Zo heeft hij ter zekerheid pandrechten gevestigd op onder andere goederen van [medeverdachte 1] , waarvan sommigen door hem nadien zijn getracht uit te winnen.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat de contante aflossingen van [medeverdachte 1] (evenals die door andere geldleners van verdachte) door verdachte in de boekhoudingen zonder enige verhulling zijn opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van verdachte dat de gang van zaken omtrent het verlenen van leningen aan [medeverdachte 1] niet afweek van zijn normale bedrijfsuitoefening, dus concreet, verifieerbaar en niet op het eerste oog ongeloofwaardig. Van de zijde van het openbaar ministerie is, ondanks nader verricht onderzoek, niet inhoudelijk gereageerd op de overgelegde administratie en ook geen inzicht verkregen in de bevindingen van dat nadere onderzoek.
De rechtbank ziet aldus onvoldoende aanleiding zonder meer voorbij te gaan aan de stellingen van verdachte dat contante betalingen in de genoemde branche destijds gebruikelijk waren en dat de aan [medeverdachte 1] verstrekte leningen plaatsvonden binnen de voor hem gebruikelijke bedrijfsvoering.
Van belang is ook dat uit het dossier niet naar voren is gekomen dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode een (breed gedragen) slechte reputatie had.
Tegen deze achtergrond kan uit het enkele ontvangen van contante bedragen niet worden afgeleid dat verdachte wist of had moeten weten (in de zin van voorwaardelijk opzet) dat het geld een illegale herkomst zou hebben. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Schuld
Tegen de achtergrond van al hetgeen hiervoor is besproken, acht de rechtbank ook niet bewezen dat sprake is geweest van schuldwitwassen. Het ontbreekt in het dossier aan voldoende destijds voor verdachte kenbare signalen van eventuele betrokkenheid van [medeverdachte 1] bij criminele activiteiten. Relevant is in dit kader ook de vaststelling dat onweersproken is gebleven dat verdachte - zoals zowel hijzelf als [medeverdachte 1] hebben verklaard - voorafgaande aan het verstrekken van de eerste lening [medeverdachte 1] uitvoerig heeft bevraagd over zijn inkomstenbronnen en activiteiten. Aldus is niet komen vast te staan dat verdachte bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het geld van [medeverdachte 1] , redelijkerwijs moest vermoeden dat het van misdrijf afkomstig kon zijn. Dat verdachte voorafgaande aan het verstrekken van de eerste lening zelf geen boekenonderzoek heeft gedaan bij [medeverdachte 1] , maakt dat oordeel niet anders. Gesteld noch gebleken is hoe enig nader onderzoek op dat moment voor verdachte kenbare signalen hadden kunnen opleveren.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 1 meer en uiterst subsidiair tenlastegelegde.
Uit hetgeen hierboven is besproken, volgt dat verdachte van feit 1 in het geheel wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Het dossier bevat een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] (geldgever) en [medeverdachte 1] (geldlener), gedateerd 14 januari 2014, opgesteld te Laren. In die overeenkomst staat vermeld dat tussen partijen een lening is afgesloten en dat:
  • geldlener als gevolg van diverse ontstane oorzaken niet meer in staat is de lening terug te betalen, en dat
  • geldgever er onherroepelijk mee instemt om de vordering op geldlener (tijdelijk) buiten invordering te stellen, teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren.
Verdachte heeft over dit document verklaard dat het ‘geleuter’ is. Ten tijde van de overeenkomst had [medeverdachte 1] al € 130.000,00 afgelost. De datum is door verdachte bewust onjuist in het document opgenomen. De reden hiervoor was dat verdachte geen document wilde opstellen waaruit zou kunnen volgen dat [medeverdachte 1] het resterende bedrag niet meer hoefde te voldoen. De lening is uiteindelijk volledig afgelost, welke aflossing in 2011 moet hebben plaatsgevonden. De verklaring is opgesteld op verzoek van [medeverdachte 1] omdat hij ruzie had met zijn vrouw en zijn vrouw gerustgesteld moest worden. [3]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte deze vaststellingsovereenkomst in strijd met de waarheid heeft opgesteld.
De verdediging wordt niet gevolgd in het verweer dat de materiële wederrechtelijkheid zou ontbreken. Verdachte wist dat de vaststellingsovereenkomst bedoeld was om de vrouw van [medeverdachte 1] gerust te stellen, zodat een zekere bewijswaarde dit document niet kan worden ontzegd. Daar komt bij dat ook verdachte rekening hield met de mogelijkheid dat dit document bewijswaarde kon hebben, nu hij door middel van het opnemen van een valse datum wilde voorkomen dat dit document tot gevolg zou hebben dat de lening niet meer volledig terugbetaald zou worden. Ten aanzien van deze vaststellingsovereenkomst komt de rechtbank dan ook tot een bewezenverklaring.
Ten aanzien van de vaststellingsovereenkomsten gedateerd 25 februari 2012 overweegt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt wat de rol van verdachte bij die documenten zou zijn. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2. hij in of omstreeks de periode van 27 november 2010 tot en met 17 juni 2012, te Laren, gemeente Laren
en/of in de gemeente Apeldoorn, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, meermalen, althanseenmaal,
(telkens)een vaststellingsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1]
en/of een of meer vaststellingsovereenkomst(en) tussen [bedrijf 5] en [medeverdachte 1] , - (elk)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte en
/ofzijn mededader
(s) (telkens)valselijk -zakelijk weergegeven- in die overeenkomst
(en)vermeld dat [medeverdachte 1] als gevolg van diverse ontstane oorzaken en/of door malaise in het onroerend goed, niet meer in staat is de lening terug te betalen en
/ofdat de geldgever er onherroepelijk mee instemt om zijn vordering op [medeverdachte 1] (tijdelijk) buiten invordering te stellen teneinde geldnemer in de gelegenheid te stellen een optimale opbrengst voor geldnemer te realiseren
tot dat het onroerend goed door geldnemer is verkochten
/ofdie overeenkomst te ondertekenen en daarbij als datum te vermelden 14 januari 2014
en/of op 25 februari 2012, zulks (telkens) met het oogmerk om
die/dat geschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
valsheid in geschrift

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele straf aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Hij heeft een vaststellingsovereenkomst van onjuiste informatie voorzien. Hiermee heeft hij het risico genomen dat de overeenkomst als echt zou worden gebruikt. Dergelijke feiten doen afbreuk aan het vertrouwen dat aan de geldigheid van documenten moet kunnen worden gehecht. Voor een dergelijk feit acht de rechtbank een taakstraf passend.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het grote tijdsverloop in deze zaak. Alles overwegende zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 30 uren opleggen, waarbij rekening wordt gehouden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf voor de duur van 30 uren;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. D.S.M. Bak en
mr. P.J.C. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de nationale politie, eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2012079829, gesloten op 19 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een vaststellingsovereenkomst, p. 7176 en 7177.
3.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 januari 2020 en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 5128.