ECLI:NL:RBGEL:2020:7013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
05-000745-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deel voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete voor mishandeling, poging mishandeling en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 22 december 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, poging tot zware mishandeling en overtredingen van de Wet wapens en munitie. De zaak kwam voort uit een incident op 1 januari 2020 in Ede, waar de verdachte met een moersleutel twee slachtoffers heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer 1] met de moersleutel op de schouder had geslagen en [slachtoffer 2] op het hoofd, wat leidde tot lichamelijk letsel. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1].

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een luchtdrukwapen en een stroomstootwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van het stroomstootwapen, maar dat hij wel het luchtdrukwapen voorhanden had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 170 voor de overtreding van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 413,61, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/000745-20
Datum uitspraak : 22 december 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 december 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij, op een of meerdere tijdstippen, op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 1] met een moersleutel (althans met enig hard voorwerp) (met kracht) in de richting van zijn hoofd en/of op/tegen de schouder heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een moersleutel (althans met enig hard voorwerp) (met kracht) in de richting van zijn hoofd en/of op/tegen de schouder te slaan;
2.
hij, op een of meerdere tijdstippen, op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 2] met een moersleutel (althans met enig hard voorwerp) (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen en/of
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] met een moersleutel (althans met enig hard voorwerp) (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een luchtdrukwapen, gelijkend op een vuurwapen (merk/type: Sig Sauer P220, Kaliber: 9mm Para) voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie en/of categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht en/of een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 patroon van het kaliber 9 mm (merk/type: S&B, 9MM BrC) voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 1 januari 2020 te Ede een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een moersleutel zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair bepleit dat verdachte nimmer opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman gesteld dat dit feit bewezen kan worden, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is, kort gezegd, aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat aangever [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd is geslagen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het voorhanden hebben van de wapens en de munitie (feiten 3, 4 en 5), nu niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen in zijn woning.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat een moersleutel een voorwerp is dat bij de auto hoort en daarom niet redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voorwerp bestemd was om te dreigen en/of letsel toe te brengen aan personen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2020 op straat stond toen een witte Volkswagen Polo passeerde en stopte achter een voertuig dat stil stond op het kruispunt. De bestuurder claxonneerde direct twee keer. Uiteindelijk reed de Volkswagen met veel toeren weg. Vier à vijf personen die op het kruispunt stonden, achtervolgden de auto. [slachtoffer 2] liep die kant op en zag een man iets achter de bestuurdersstoel vandaan pakken. Het was een staalkleurige moersleutel van 40 centimeter lang. De man liep zijn richting op en sloeg hiermee zonder iets te zeggen met kracht tegen het achterhoofd van aangever. Hierbij hield de man de moersleutel vast alsof hij een honkbalknuppel vasthield. Als gevolg van deze klap had [slachtoffer 2] een pijnlijke plek en een zwelling links achter op zijn hoofd en een stijf gevoel in zijn nek. [2]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2020 op straat in Ede oud en nieuw aan het vieren was. Op enig moment kwam er een witte Volkswagen Golf aan die achter de auto van de buurtvader ging staan. De bestuurder claxonneerde en drukte het gaspedaal meerdere malen in. De bestuurder van de Volkswagen zette zijn auto naast de auto van de buurtvader en was aan het provoceren. Nadat de Volkswagen wegreed, is [slachtoffer 1] bij de buurtvader ingestapt en naar de woning van de vriendin van de man gereden. Hij is uitgestapt en heeft een foto gemaakt van het kenteken van de auto van de man. De bestuurder kwam agressief op hem af lopen. Aan de bestuurderskant van de auto pakte de man een langwerpige stalen sleutel van 40 à 50 centimeter lang. Hiermee gaf de bestuurder [slachtoffer 1] een harde klap op zijn rechterschouder. [3]
[slachtoffer 1] is onderzocht door een arts. Deze arts heeft geconstateerd dat op de rechter schouder/rug van aangever een striem striem/oppervlakkige schaafwond zichtbaar was van 20 centimeter lopend van het schouderblad tot aan de wervelkolom. Er was sprake van een kneuzing van de rug en verhoogde spierspanning in de monnikskapspier. [4]
De rechtbank stelt vast dat dit letsel past bij het letsel dat je zou verwachten wanneer iemand met een moersleutel op de schouder is geslagen.
De verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
[getuige] heeft namelijk verklaard dat de bestuurder van de Volkswagen Golf het bestuurdersportier openmaakte en een soort moersleutel van achter zijn stoel pakte. Getuige zag dat een man, waarvan hij later hoorde dat het [slachtoffer 2] was, met de moersleutel op zijn hoofd werd geslagen door de bestuurder. Dit gebeurde met volle kracht, de man haalde de moersleutel echt naar achteren. Vervolgens zag [getuige] dat de bestuurder van de Volkswagen met volle kracht met deze moersleutel op de rug van [slachtoffer 1] sloeg. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de witte Volkswagen Golf was. Hij kwam terug lopen vanaf het huis van zijn ex-partner en vervolgens heeft hij van onder de bestuurdersstoel een moersleutel uit zijn auto gepakt. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij niet met de moersleutel heeft geslagen, maar hiermee alleen heeft gedreigd. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu de verklaringen van aangevers dat zij zijn geslagen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in de richting van het hoofd van aangever [slachtoffer 1] heeft geslagen. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met de moersleutel op zijn schouder heeft geslagen en hij met diezelfde moersleutel [slachtoffer 2] op zijn hoofd heeft geslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door iemand met een ijzeren voorwerp als een moersleutel op het hoofd te slaan, de kans aanmerkelijk is dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Door met de moersleutel op het hoofd van [slachtoffer 2] te slaan heeft verdachte die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] zoals tenlastegelegd onder feit 2, primair.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het slaan met een moersleutel op de schouder niet zonder meer een aanmerkelijke kans oplevert dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1, primair, tenlastegelegde. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] , zoals ten laste gelegd onder feit 1, subsidiair.
Ten aanzien van feit 3
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te Ede op 1 januari 2020 werd in een kast van het televisiemeubel een luchtdrukwapen aangetroffen in de vorm van een handvuurwapen. [7]
Een verbalisant heeft het voorwerp onderzocht en heeft geconstateerd dat het qua vorm, uitvoering en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen van het merk Sig Sauer, type P220, kaliber 9mm Para. De verbalisant heeft geconcludeerd dat dit voorwerp een ernstige bedreiging van personen kan vormen en dat het zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is. [8]
Verdachte heeft verklaard zich niet bewust te zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen. Volgens verdachte zou het wapen daar mogelijk door iemand anders zijn neergelegd. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.
Het wapen is aangetroffen in de woning van verdachte, in een kast in de woonkamer. Verdachte heeft verklaard bijna altijd thuis te zijn en zijn dagen te vullen met, onder andere, het opruimen en poetsen van zijn huis. [9] De rechtbank overweegt dat het gelet daarop niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen. De rechtbank overweegt verder dat de verklaring van verdachte dat iemand anders het wapen daar neer zou hebben gelegd, weinig concreet is. Voor zover bedoeld is dat het wapen daar per ongeluk zou zijn achtergelaten door een ander, acht de rechtbank dat niet aannemelijk nu het is aangetroffen in een kast. Voor zover bedoeld is dat een ander het wapen bewust heeft achtergelaten, overweegt de rechtbank dat zij het onwaarschijnlijk acht dat een ander dan verdachte het wapen in zijn kast zou neerleggen zonder dat verdachte daar weet van had. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het luchtdrukwapen voorhanden had.
Ten aanzien van feit 4
In de woning van verdachte werd op de bank waar verdachte voor zijn aanhouding gelegen had een stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel aangetroffen onder een aantal kussens.
Verdachte heeft bij de politie direct verklaard dat dit stroomstootwapen niet van hem is, maar waarschijnlijk van één van de vrienden van zijn zoon die die avond in zijn woning waren geweest. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er die avond een groep van dertien vrienden van zijn oudste zoon bij hem thuis oud en nieuw hebben gevierd. Het was rommelig in huis en hij heeft het stroomstootwapen niet gezien of gevoeld toen hij op de bank lag.
De rechtbank overweegt dat, gelet op deze verklaring, niet kan worden uitgesloten dat het wapen aan iemand anders dan verdachte toebehoorde. De rechtbank overweegt verder dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat verdachte het wapen bewust aanwezig had. Hiervoor is een meer of mindere mate van bewustheid vereist. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet duidelijk volgt waar op de bank het stroomstootwapen precies is aangetroffen, zodat niet kan worden gesteld dat dit op een zodanige plaats is geweest dat het niet anders kan dan dat verdachte zich van de aanwezigheid van dit wapen bewust moet zijn geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 4.
Ten aanzien van feit 5
Op de zolder van de woning van verdachte werd in een lade van een bureau een 9mm patroon aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat dit patroon niet van hem is en dat zijn oudste zoon op zolder slaapt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de verklaring van verdachte, op grond van de bewijsmiddelen in het dossier ook ten aanzien van dit feit niet worden vastgesteld dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dit patroon. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 6
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nieuwjaarsnacht van 2020 onder de bestuurdersstoel een moersleutel uit zijn auto heeft gepakt. [10] Deze moersleutel is ook onder de bestuurdersstoel aangetroffen. [11]
De verklaring van verdachte dat de moersleutel onder de bestuurdersstoel lag, omdat er in de kofferbak geen ruimte zou zijn om deze op te bergen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zelfs al zou er geen ruimte zijn geweest in de kofferbak van de auto – hetgeen op zich niet aannemelijk is gelet op de kofferbakruime van een Volkswagen Golf en de afmetingen van de moersleutel – dan nog is de bestuurdersstoel geen gebruikelijke plaats om een moersleutel onder te bewaren. Daar komt bij dat verdachte direct naar het voorwerp greep toen er in de nieuwjaarsnacht een conflict ontstond. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder die omstandigheden niet anders zijn dan dat verdachte de moersleutel onder de bestuurdersstoel had liggen om als wapen te kunnen gebruiken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het voorwerp bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen en acht het feit bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair, 2, primair, 3 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 januari 2020 te Ede [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een moersleutel
(althans met enig hard voorwerp) (met kracht
) in de richting van zijn hoofd en/ofop/tegen de schouder te slaan;
2.
hij,
op een of meerdere tijdstippen,op
of omstreeks1 januari 2020 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 2] met een moersleutel
(althans met enig hard voorwerp) (met kracht
)op/tegen het hoofd,
althans het lichaam,heeft geslagen
en/ofterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks1 januari 2020 te Ede een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en
/ofdat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een luchtdrukwapen, gelijkend op een vuurwapen (merk/type: Sig Sauer P220, Kaliber: 9mm Para) voorhanden heeft gehad;
6.
hij op
of omstreeks1 januari 2020 te Ede een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een moersleutel zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en
/ofde omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen,
heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
mishandeling.
Feit 2:
poging tot zware mishandeling.
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 6:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat verdachte ten aanzien van feit 1 en feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat er vijf à zes personen bij de auto van verdachte stonden en hij door één van hen uit de auto werd getrokken, waartegen hij zichzelf moest verdedigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verklaring van verdachte dat hij uit de auto werd getrokken niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Naar het oordeel van de rechtbank was er dan ook geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen het bewezen verklaarde slaan met de moersleutel was geboden. Evenmin zijn er aanwijzingen dat bij verdachte de vrees voor een dergelijke aanranding gerechtvaardigd was. Integendeel, uit de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat verdachte op hen kwam aflopen. En niet dat er een groep personen op hem kwam aflopen, laat staan dat deze groep personen zich dusdanig gedroeg dat bij verdachte de gerechtvaardigde vrees voor een aanranding bestond. Desgevraagd heeft verdachte namelijk niet uit kunnen leggen waarom hij dacht dat deze mensen hem wilden aanvallen.
Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie, wordt het verweer verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 tot en met 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Met betrekking tot de overtreding van de Wet wapens en munitie (feit 6) heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen stroomstootwapen wordt onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafmaat.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling. Hij heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met kracht met een moersleutel geslagen, waarbij [slachtoffer 1] werd geraakt op zijn schouder en [slachtoffer 2] werd geraakt op zijn hoofd. Beide mannen hebben hierdoor veel pijn ondervonden.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Ook veroorzaakt dergelijk handelen op de openbare weg gevoelens van maatschappelijke onveiligheid.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een dergelijk voorwerp is voor bedreiging of afdreiging geschikt en vormt een gevaar voor de samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp.
Bij het bepalen van de straf heeft verdachte rekening gehouden met het feit dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 november 2020 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij hetgeen doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank alleen een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie komt zij tot een lagere straf dan geëist. Alles afwegend acht de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 subsidiair en 3 een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank merkt daarbij op dat het voorwaardelijk deel van deze straf verdachte, bij wie naar eigen zeggen PTSS is vastgesteld, ervan moet weerhouden om in de toekomst nieuwe geweldsfeiten te plegen.
Ten aanzien van feit 6, de overtreding, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van de LOVS. De rechtbank zal aan verdachte, in lijn daarmee, ten aanzien van dit feit een geldboete opleggen van € 170,00.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit het reclasseringsrapport van 5 november 2020 volgt dat verdachte niet mee wilde werken aan de totstandkoming van dit rapport, terwijl dit één van de voorwaarden was waaronder de bewaring door de rechter-commissaris was geschorst. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte zich niet aan deze schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en ziet hierin aanleiding de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.

8.De beoordeling van het beslag

Het onder verdachte in beslag genomen stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel (goednummer 2163008) is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. De rechtbank stelt vast dat dit een voorwerp is dat kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en overweegt dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De rechtbank zal dit stroomstootwapen dan ook onttrekken aan het verkeer.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met de mishandeling een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 13,61 aan materiële schade en € 400,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit voor het ten laste gelegde feit en sprake is van eigen schuld aan de zijde van benadeelde.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadepost, bestaande uit reiskosten vaan Slachtofferhulp Nederland, niet inhoudelijk is betwist. De schadepost is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde psychische klachten heeft gehad na de mishandeling. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Het gevorderde bedrag van € 400,00 acht zij billijk en de rechtbank zal ook dit deel van de vordering toewijzen. Dat sprake zou zijn van civielrechtelijke eigen schuld is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Verdachte is vanaf 1 januari 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 62, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1, primair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het onder 1, subsidiair, 2, primair, en 3 bewezenverklaarde tot
 een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 110 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het onder 6 bewezenverklaarde tot
 een geldboete van € 170,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis;
 heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op;
De beslissing ten aanzien van het beslag:
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van het stroomstootwapen in de vorm van een boksbeugel (goednummer 2163008);
De beslissing ten aanzien van de vordering benadeelde partij:
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 413,61 aan materiële schade en smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 413,61 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. R. Raat en mr. H.C. Leemreize, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa en mr. M. Draaijers, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2020.
mr. J.M. Graat, mr. R. Raat en mr. M. Draaijers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020001663, gesloten op 2 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 60-61; proces-verbaal van verhoor aangever, p. 62.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 17.
4.Medische verklaring d.d. 16 januari 2020. Dit betreft een aanvullend stuk dat geen deel uitmaakt van het doorgenummerde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 64.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2020.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22; foto’s p. 27.
9.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2020.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 december 2020.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19.